Johannes 5
BasisBijbel
De genezing van een man bij de vijver van Betesda
5 Daarna ging Jezus naar Jeruzalem voor één van de Joodse feesten. 2 In Jeruzalem is bij de Schaapspoort een vijver om te baden. Die plek wordt in het Hebreeuws 'Betesda' (= 'huis van medelijden') genoemd. Er zijn vijf zuilengangen omheen gebouwd. 3 In die gangen lagen allerlei zieke, blinde, kreupele en verlamde mensen. Ze lagen daar te wachten tot het water zou gaan bewegen. 4 Want af en toe daalde er een engel in de vijver neer. Dan bewoog het water. Wie daarna het eerst in het water kwam, werd genezen. Het maakte niet uit wat voor ziekte hij had.
5 Er was daar een man die al 38 jaar lang ziek was. 6 Jezus zag hem liggen. Hij wist dat hij daar al heel lang was. Hij vroeg hem: "Wil je gezond worden?" 7 De zieke man antwoordde Hem: "Heer, ik heb niemand om me in de vijver te gooien als het water beweegt. En als ik probeer om bij de vijver te komen, is iemand anders er altijd eerder dan ik." 8 Jezus zei tegen hem: "Sta op, pak je matras op en loop." 9 Onmiddellijk werd de man gezond. Hij pakte zijn matras op en liep.
Nu was het die dag de heilige rustdag. 10 Daarom zeiden de Joden tegen de man die net genezen was: "Het is vandaag de heilige rustdag. Dus je mag je matras niet dragen."[a] 11 Maar hij zei tegen hen: "Maar de Man die mij heeft genezen, zei tegen me: 'Pak je matras op en loop.' " 12 Toen vroegen ze: "Wie heeft dat dan tegen je gezegd?" 13 Maar de man wist niet wie Hij was. Want Jezus was weer weggegaan, omdat er daar heel veel mensen waren.
14 Maar later zocht Jezus hem op in de tempel. Hij zei tegen hem: "Kijk, je bent nu gezond geworden. Wees vanaf nu niet meer ongehoorzaam aan God, want anders kan je nog iets veel ergers overkomen." 15 De man ging weg en zei tegen de Joden dat het Jezus was geweest die hem genezen had. 16 Toen wilden de Joden Jezus gevangen nemen en doden. Dat wilden ze omdat Hij deze dingen op de heilige rustdag had gedaan. 17 Maar Hij antwoordde hun: "Mijn Vader werkt altijd, en Ik dus ook." 18 Toen hadden de Joden nog méér reden om Hem te willen doden. Want Hij hield Zich dus niet aan de heilige rustdag, en beweerde óók nog dat God zijn eigen Vader was. Daarmee zei Hij eigenlijk dat Hij gelijk was aan God.
Jezus legt uit dat Hij door God is gestuurd
19 Jezus antwoordde hun: "Luister goed! Ik zeg jullie dat de Zoon niets uit Zichzelf kan doen. Hij doet alleen wat Hij de Vader ziet doen. Alles wat de Vader doet, doet de Zoon ook. 20 Want de Vader houdt van de Zoon en Hij laat Hem alles zien wat Hij doet. En jullie zullen verbaasd staan, want Hij zal jullie nog geweldiger dingen laten zien dan dit. 21 Want net zoals de Vader de doden levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil. 22 Want de Vader oordeelt niemand. Hij heeft tegen de Zoon gezegd dat Híj over de mensen mag rechtspreken. 23 Daarom moeten de mensen voor de Zoon net zoveel respect hebben als voor de Vader. Mensen die geen respect hebben voor de Zoon, hebben ook geen respect voor de Vader die Hem heeft gestuurd.
24 Luister goed! Ik zeg jullie: iedereen die naar Mij luistert en gelooft in de Vader die Mij heeft gestuurd, heeft het eeuwige leven. Hij zal niet veroordeeld worden. Want zo iemand is niet langer dood, maar is het leven binnen gegaan. 25 Luister goed! Ik zeg jullie dat nu de tijd begonnen is dat de doden naar de Zoon van God zullen luisteren. Daardoor zullen ze leven. 26 Want net zoals de Vader het leven zelf is, is ook de Zoon het leven zelf. 27 En de Vader heeft de Zoon het recht gegeven om te oordelen, omdat Hij de Mensenzoon is. 28 Wees hier maar niet verbaasd over. Want het zal niet lang meer duren voordat de doden in de graven naar zijn stem zullen luisteren. 29 Dan zullen ze uit de dood opstaan. De mensen die het goede gedaan hebben, zullen dan het eeuwige leven binnengaan. Maar de mensen die slechte dingen hebben gedaan, zullen worden gestraft.
30 Ik kan niets uit Mijzelf doen. Ik oordeel volgens wat Ik van mijn Vader hoor. En Ik oordeel rechtvaardig. Want Ik doe niet wat Ik Zélf graag wil, maar Ik doe wat mijn Vader wil. Want Hij heeft Mij gestuurd. 31 Als Ik Zelf zeg wie Ik ben, hoeft dat niet waar te zijn. 32 Maar er is nog iemand anders die zegt wie Ik ben: Johannes. En Ik weet dat het waar is wat hij over Mij zegt. 33 Jullie hebben mensen naar Johannes gestuurd, om te weten te komen wat hij te vertellen had. Hij heeft jullie de waarheid gezegd. 34 Eigenlijk maakt het Mij niet uit wat een mens over Mij zegt. Maar Ik zeg jullie dit, omdat Ik wil dat jullie worden gered. 35 Johannes gaf jullie licht, net zoals een brandende olielamp licht geeft. En jullie zijn een poosje blij geweest met het licht dat hij gaf.
36 Maar er is iets dat meer over Mij zegt dan Johannes. Namelijk: de dingen die Ik namens mijn Vader doe. Die laten zien dat de Vader Mij heeft gestuurd. 37 En de Vader die Mij heeft gestuurd, heeft Zelf ook over Mij gesproken. Jullie hebben nooit zijn stem gehoord en jullie hebben Hem nooit gezien. 38 En jullie luisteren niet echt naar Hem. Want jullie willen Mij niet geloven, terwijl Ik toch door Hem gestuurd ben. 39 Jullie bestuderen de Boeken, want jullie verwachten daardoor het eeuwige leven te krijgen. In de Boeken staat wie Ik ben. 40 Maar toch willen jullie niet naar Mij toe komen om eeuwig leven te krijgen.
41 Het maakt Mij niet uit wat de mensen van Mij vinden. 42 Maar Ik ken jullie: er is geen liefde voor God in jullie hart. 43 Ik ben gekomen namens mijn Vader, maar jullie willen Mij niet geloven. Maar als iemand anders komt namens zichzelf, geloven jullie hém wel. 44 Jullie kunnen Mij niet geloven. Dat komt doordat jullie het wél belangrijk vinden wat andere mensen van jullie denken, maar het níet belangrijk vinden wat God van jullie vindt. 45 Denk niet dat Ík jullie zal beschuldigen bij de Vader. Nee, Mozes[b] zal jullie beschuldigen, terwijl jullie juist van hém verwachten dat hij jullie eeuwig leven zal geven.[c] 46 Maar als jullie Mozes werkelijk geloofden, zouden jullie ook Mij geloven. Want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als jullie zijn Boeken niet geloven, zullen jullie Mij ook niet geloven."
Footnotes
- Johannes 5:10 Ze vonden dat dat 'werken' was, en God had gezegd dat er op de heilige rustdag helemaal niet gewerkt mocht worden. Lees Exodus 20:8. De mensen hadden hele strenge regels gemaakt over wat er wel en niet mocht op die dag.
- Johannes 5:45 Volgens de Joden had Mozes de eerste vijf Boeken geschreven. Daarin wordt al (op een verborgen manier) gesproken over de Messias.
- Johannes 5:45 Lees Deuteronomium 30:15-20.
Johannes 5
Het Boek
De genezing bij de vijver Betzata
5 Jezus ging enige tijd later terug naar Jeruzalem om een van de Joodse feesten bij te wonen. 2 Bij de Schaapspoort in Jeruzalem was de vijver Betzata met vijf zuilengalerijen. 3 In die zuilengalerijen lagen talloze zieke mensen, zoals blinden, lammen en kreupelen, te wachten tot het water in beweging zou komen. 4 Want van tijd tot tijd raakte een engel uit de hemel het water aan. Wie dan het eerst in het water stapte werd genezen, wat voor ziekte hij ook had. 5 Er lag ook een man die al achtendertig jaar ziek was. 6 Jezus zag hem daar liggen en wist dat hij al heel lang ziek was. Hij vroeg: ‘Wilt u gezond worden?’ 7 De zieke man antwoordde Hem: ‘Ja, Here, maar ik heb niemand die mij het bad inhelpt als het water in beweging komt. En als ik het alleen probeer, ben ik altijd te laat.’ 8 Jezus zei tegen hem: ‘Sta op! Pak uw matras en loop!’ 9 De man werd direct gezond. Hij pakte zijn matras op en liep!
Nu was het die dag sabbat. 10 Daarom zeiden de Joden tegen de man die net genezen was: ‘Het is sabbat! Dan mag u die matras niet dragen.’ 11 Hij antwoordde: ‘De man die mij genezen heeft, zei dat ik mijn matras moest oppakken en lopen.’ 12 ‘Wie was dat?’ vroegen zij. 13 De man wist het niet, omdat Jezus ongemerkt was weggegaan toen de mensen van alle kanten kwamen aanlopen.
14 Later ontmoette Jezus hem in de tempel en zei tegen hem: ‘Nu u gezond bent geworden, wil Ik u dit nog zeggen: zondig niet meer, want anders zal u iets ergers overkomen.’ 15 De man verliet de tempel en vertelde de Joden dat het Jezus was die hem had genezen. 16 Omdat Jezus dat op de sabbat had gedaan, wilden de Joden Hem straffen. 17 Maar Jezus verdedigde Zich met de woorden: ‘Mijn Vader werkt voortdurend en Ik dus ook.’ 18 Omdat Hij dat gezegd had, wilden zij Hem doden. Hij had niet alleen iets gedaan wat volgens hen op de sabbat niet mocht, Hij had nu ook nog God zijn eigen Vader genoemd. Daarmee beweerde Hij dus aan God gelijk te zijn.
19 ‘Het is waar wat Ik zeg,’ zei Jezus. ‘De Zoon kan niets uit Zichzelf. Hij doet alleen wat zijn Vader Hem voordoet. In feite doet de Zoon hetzelfde als zijn Vader. 20 De Vader houdt van de Zoon en laat Hem steeds zien wat Hij doet. De Vader zal Hem nog grotere dingen laten doen. U zult uw ogen nauwelijks kunnen geloven. 21 Zoals de Vader de doden levend maakt, zo zal ook de Zoon levend maken wie Hij wil. 22 De Vader spreekt geen oordeel uit, maar heeft zijn Zoon opgedragen in zijn plaats recht te spreken. 23 Daarom moet iedereen even veel eer geven aan de Zoon als aan de Vader. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet die Hem gestuurd heeft.
24 Het is zoals Ik zeg: wie naar mijn woorden luistert en gelooft in Hem die Mij gestuurd heeft, heeft eeuwig leven. Over zo iemand wordt geen oordeel uitgesproken, maar die is overgeplaatst uit de dood in het leven. 25 Geloof Mij: er komt een tijd dat de doden de stem van de Zoon van God zullen horen. Die tijd is er nu al. Wie naar de Zoon van God luisteren, zullen leven. 26 De Vader heeft leven in Zichzelf. Hij heeft deze macht ook aan zijn Zoon gegeven, zodat Hij ook leven in Zichzelf heeft. 27 Ook gaf Hij Hem de macht om recht te spreken over de mensen omdat Hij de Mensenzoon geworden is.
28 Verbaas u niet hierover. Eens zullen alle doden zijn stem horen. 29 Dan zullen zij uit hun graf opstaan en wie het goede hebben gedaan, zullen leven. Maar wie het slechte hebben gedaan, zullen veroordeeld worden.
30 Ik kan niets uit Mijzelf doen. Ik oordeel zoals God het Mij zegt. Mijn oordeel is eerlijk en rechtvaardig. Het gaat Mij niet om wat Ik wil maar om wat God wil, want Hij heeft Mij gestuurd.
31 Als Ik iets over Mijzelf zeg, is dat niet geloofwaardig. 32 Maar er is een Ander die over Mij getuigt dat Ik de waarheid spreek en Ik weet dat Hij gelijk heeft. 33 U heeft mensen naar Johannes de Doper gestuurd om te horen wat hij zei. En hij heeft niets dan de waarheid gesproken. 34 Nu heb Ik het getuigenis van een mens niet nodig. Ik herinner u er alleen maar aan, omdat Ik wil dat u gered wordt en zult leven. 35 Johannes was een helder schijnende lamp en u hebt een korte tijd van dat licht genoten. 36 Maar Ik heb een getuigenis dat meer waarde heeft dan dat van Johannes. Denk eens aan de wonderen die de Vader Mij laat doen. Die zijn het bewijs dat Hij Mij gestuurd heeft. 37 Daarmee is Hij mijn getuige, hoewel u Hem nog nooit hebt gezien of gehoord. 38 Wat de Vader zegt, bereikt u niet werkelijk. Want u gelooft Mij niet, hoewel Ik door Hem gestuurd ben. 39 U leest in de boeken van Mozes en de profeten omdat u denkt daarin eeuwig leven te vinden. Al die boeken getuigen over Mij. 40 En toch wilt u niet bij Mij komen om eeuwig leven te vinden.
41 Eer van mensen vind Ik niet belangrijk, 42 omdat Ik weet hoe u bent: u hebt de liefde van God niet in u. 43 Ik ben gekomen om mijn Vader te vertegenwoordigen en u ontvangt Mij niet. Maar wie uit zichzelf komt, zult u wel ontvangen. 44 U vindt het zo belangrijk wat de mensen van u zeggen dat u vergeet dat het erom gaat wat God van u denkt. Daarom kunt u niet in Mij geloven. 45 Denk maar niet dat Ik u bij de Vader zal aanklagen. Dat doet Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt. 46 Maar u hebt hem niet echt geloofd. Anders zou u Mij ook geloven. Mozes heeft immers geschreven dat Ik zou komen? 47 Als u niet gelooft wat hij heeft geschreven, hoe zult u dan geloven wat Ik zeg?’
Juan 5
Nueva Versión Internacional (Castilian)
Jesús sana a un inválido
5 Algún tiempo después, se celebraba una fiesta de los judíos, y subió Jesús a Jerusalén. 2 Había allí, junto a la puerta de las Ovejas, un estanque rodeado de cinco pórticos, cuyo nombre en arameo es Betzatá.[a] 3 En esos pórticos se hallaban tendidos muchos enfermos, ciegos, cojos y paralíticos.[b] 5 Entre ellos se encontraba un hombre inválido que llevaba enfermo treinta y ocho años. 6 Cuando Jesús lo vio allí, tirado en el suelo, y se enteró de que ya llevaba mucho tiempo en esa condición, le preguntó:
―¿Quieres quedar sano?
7 ―Señor —respondió—, no tengo a nadie que me meta en el estanque mientras se agita el agua y, cuando trato de hacerlo, otro se mete antes.
8 ―Levántate, recoge tu camilla y anda —le contestó Jesús.
9 Al instante aquel hombre quedó sano, así que tomó su camilla y echó a andar. Pero ese día era sábado. 10 Por eso los judíos le dijeron al que había sido sanado:
―Hoy es sábado; no te está permitido cargar tu camilla.
11 ―El que me sanó me dijo: “Recoge tu camilla y anda” —les respondió.
12 ―¿Quién es ese hombre que te dijo: “Recógela y anda”? —le interpelaron.
13 El que había sido sanado no tenía idea de quién era, porque Jesús se había escabullido entre la mucha gente que había en el lugar.
14 Después de esto Jesús, lo encontró en el templo y le dijo:
―Mira, ya has quedado sano. No vuelvas a pecar, no sea que te ocurra algo peor.
15 El hombre se fue e informó a los judíos que Jesús era quien lo había sanado.
Vida mediante el Hijo
16 Precisamente por esto los judíos perseguían a Jesús, pues hacía tales cosas en sábado. 17 Pero Jesús les respondía:
―Mi Padre aún hoy está trabajando, y yo también trabajo.
18 Así que los judíos redoblaban sus esfuerzos para matarlo, pues no solo quebrantaba el sábado, sino que incluso llamaba a Dios su propio Padre, con lo que él mismo se hacía igual a Dios.
19 Entonces Jesús afirmó:
―Ciertamente os aseguro que el Hijo no puede hacer nada por su propia cuenta, sino solamente lo que ve que su Padre hace, porque cualquier cosa que hace el Padre, la hace también el Hijo. 20 Pues el Padre ama al Hijo y le muestra todo lo que hace. Sí, y aun cosas más grandes que estas le mostrará, de modo que os dejará asombrados. 21 Porque así como el Padre resucita a los muertos y les da vida, así también el Hijo da vida a quienes le place. 22 Además, el Padre no juzga a nadie, sino que todo juicio lo ha delegado en el Hijo, 23 para que todos honren al Hijo como lo honran a él. El que se niega a honrar al Hijo no honra al Padre que lo envió.
24 »Ciertamente os aseguro que el que oye mi palabra y cree al que me envió tiene vida eterna y no será juzgado, sino que ha pasado de la muerte a la vida. 25 Ciertamente os aseguro que ya viene la hora, y ha llegado ya, en que los muertos oirán la voz del Hijo de Dios, y los que la oigan vivirán. 26 Porque así como el Padre tiene vida en sí mismo, así también ha concedido al Hijo el tener vida en sí mismo, 27 y le ha dado autoridad para juzgar, puesto que es el Hijo del hombre.
28 »No os asombréis de esto, porque viene la hora en que todos los que están en los sepulcros oirán su voz 29 y saldrán de allí. Los que han hecho el bien resucitarán para tener vida, pero los que han practicado el mal resucitarán para ser juzgados. 30 Yo no puedo hacer nada por mi propia cuenta; juzgo solo según lo que oigo, y mi juicio es justo, pues no busco hacer mi propia voluntad, sino cumplir la voluntad del que me envió.
Los testimonios a favor del Hijo
31 »Si yo testifico en mi favor, ese testimonio no es válido. 32 Otro es el que testifica en mi favor, y me consta que es válido el testimonio que él da de mí.
33 »Vosotros enviasteis una delegación a preguntar a Juan, y él dio un testimonio válido. 34 Y no es que acepte yo el testimonio de un hombre; más bien lo menciono para que seáis salvos. 35 Juan era una lámpara encendida y brillante, y vosotros decidisteis disfrutar de su luz por algún tiempo.
36 »El testimonio con que yo cuento tiene más peso que el de Juan. Porque esa misma tarea que el Padre me ha encomendado que lleve a cabo, y que estoy haciendo, es la que testifica que el Padre me ha enviado. 37 Y el Padre mismo que me envió ha testificado en mi favor. Nunca habéis oído su voz, ni visto su figura, 38 ni vive su palabra en vosotros, porque no creéis en aquel a quien él envió. 39 Estudiáis[c] con diligencia las Escrituras porque pensáis hallar en ellas la vida eterna. ¡Y son ellas las que dan testimonio en mi favor! 40 Sin embargo, no queréis venir a mí para tener esa vida.
41 »La gloria humana no la acepto, 42 pero a vosotros os conozco, y sé que no amáis realmente a Dios.[d] 43 Yo he venido en nombre de mi Padre, y no me aceptáis; pero, si otro viniera por su propia cuenta, a ese sí lo aceptaríais. 44 ¿Cómo va a ser posible que creáis vosotros si buscáis la gloria los unos de los otros, pero no buscáis la gloria que viene del Dios único?[e]
45 »Pero no penséis que yo voy a acusaros delante del Padre. Quien os va a acusar es Moisés, en quien tenéis puesta vuestra esperanza. 46 Si creyerais a Moisés, me creeríais a mí, porque de mí escribió él. 47 Pero, si no creéis lo que él escribió, ¿cómo vais a creer mis palabras?»
Footnotes
- 5:2 Betzatá. Var. Betesda; otra var. Betsaida.
- 5:3 paralíticos. Var. paralíticos, que esperaban el movimiento del agua. 4 De cuando en cuando un ángel del Señor bajaba al estanque y agitaba el agua. El primero que entraba en el estanque después de cada agitación del agua quedaba sano de cualquier enfermedad que tuviera.
- 5:39 Estudiáis. Alt. Estudiad.
- 5:42 no amáis … Dios. Lit. no tenéis el amor de Dios en vosotros mismos.
- 5:44 del Dios único. Var. del Único.
John 5
The Message
Even on the Sabbath
5 1-6 Soon another Feast came around and Jesus was back in Jerusalem. Near the Sheep Gate in Jerusalem there was a pool, in Hebrew called Bethesda, with five alcoves. Hundreds of sick people—blind, crippled, paralyzed—were in these alcoves. One man had been an invalid there for thirty-eight years. When Jesus saw him stretched out by the pool and knew how long he had been there, he said, “Do you want to get well?”
7 The sick man said, “Sir, when the water is stirred, I don’t have anybody to put me in the pool. By the time I get there, somebody else is already in.”
8-9 Jesus said, “Get up, take your bedroll, start walking.” The man was healed on the spot. He picked up his bedroll and walked off.
9-10 That day happened to be the Sabbath. The Jews stopped the healed man and said, “It’s the Sabbath. You can’t carry your bedroll around. It’s against the rules.”
11 But he told them, “The man who made me well told me to. He said, ‘Take your bedroll and start walking.’”
12-13 They asked, “Who gave you the order to take it up and start walking?” But the healed man didn’t know, for Jesus had slipped away into the crowd.
14 A little later Jesus found him in the Temple and said, “You look wonderful! You’re well! Don’t return to a sinning life or something worse might happen.”
15-16 The man went back and told the Jews that it was Jesus who had made him well. That is why the Jews were out to get Jesus—because he did this kind of thing on the Sabbath.
17 But Jesus defended himself. “My Father is working straight through, even on the Sabbath. So am I.”
18 That really set them off. The Jews were now not only out to expose him; they were out to kill him. Not only was he breaking the Sabbath, but he was calling God his own Father, putting himself on a level with God.
What the Father Does, the Son Does
19-20 So Jesus explained himself at length. “I’m telling you this straight. The Son can’t independently do a thing, only what he sees the Father doing. What the Father does, the Son does. The Father loves the Son and includes him in everything he is doing.
20-23 “But you haven’t seen the half of it yet, for in the same way that the Father raises the dead and creates life, so does the Son. The Son gives life to anyone he chooses. Neither he nor the Father shuts anyone out. The Father handed all authority to judge over to the Son so that the Son will be honored equally with the Father. Anyone who dishonors the Son, dishonors the Father, for it was the Father’s decision to put the Son in the place of honor.
24 “It’s urgent that you listen carefully to this: Anyone here who believes what I am saying right now and aligns himself with the Father, who has in fact put me in charge, has at this very moment the real, lasting life and is no longer condemned to be an outsider. This person has taken a giant step from the world of the dead to the world of the living.
25-27 “It’s urgent that you get this right: The time has arrived—I mean right now!—when dead men and women will hear the voice of the Son of God and, hearing, will come alive. Just as the Father has life in himself, he has conferred on the Son life in himself. And he has given him the authority, simply because he is the Son of Man, to decide and carry out matters of Judgment.
28-29 “Don’t act so surprised at all this. The time is coming when everyone dead and buried will hear his voice. Those who have lived the right way will walk out into a resurrection Life; those who have lived the wrong way, into a resurrection Judgment.
30-33 “I can’t do a solitary thing on my own: I listen, then I decide. You can trust my decision because I’m not out to get my own way but only to carry out orders. If I were simply speaking on my own account, it would be an empty, self-serving witness. But an independent witness confirms me, the most reliable Witness of all. Furthermore, you all saw and heard John, and he gave expert and reliable testimony about me, didn’t he?
34-38 “But my purpose is not to get your vote, and not to appeal to mere human testimony. I’m speaking to you this way so that you will be saved. John was a torch, blazing and bright, and you were glad enough to dance for an hour or so in his bright light. But the witness that really confirms me far exceeds John’s witness. It’s the work the Father gave me to complete. These very tasks, as I go about completing them, confirm that the Father, in fact, sent me. The Father who sent me, confirmed me. And you missed it. You never heard his voice, you never saw his appearance. There is nothing left in your memory of his Message because you do not take his Messenger seriously.
* * *
39-40 “You have your heads in your Bibles constantly because you think you’ll find eternal life there. But you miss the forest for the trees. These Scriptures are all about me! And here I am, standing right before you, and you aren’t willing to receive from me the life you say you want.
41-44 “I’m not interested in crowd approval. And do you know why? Because I know you and your crowds. I know that love, especially God’s love, is not on your working agenda. I came with the authority of my Father, and you either dismiss me or avoid me. If another came, acting self-important, you would welcome him with open arms. How do you expect to get anywhere with God when you spend all your time jockeying for position with each other, ranking your rivals and ignoring God?
45-47 “But don’t think I’m going to accuse you before my Father. Moses, in whom you put so much stock, is your accuser. If you believed, really believed, what Moses said, you would believe me. He wrote of me. If you won’t take seriously what he wrote, how can I expect you to take seriously what I speak?”
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
Santa Biblia, NUEVA VERSIÓN INTERNACIONAL® NVI® (Castellano) © 1999, 2005, 2017 por Biblica, Inc.® Usado con permiso de Biblica, Inc.® Reservados todos los derechos en todo el mundo.
Copyright © 1993, 2002, 2018 by Eugene H. Peterson