Add parallel Print Page Options

Een vrouw zalft Jezus' voeten

12 Jezus kwam zes dagen vóór het Paasfeest naar Betanië, waar Lazarus woonde. Lazarus was de man die gestorven was en door Jezus weer levend gemaakt was. Ze maakten een maaltijd voor Hem klaar. Marta bediende Hem. Lazarus zat samen met nog andere mensen met Hem aan tafel. Maria nam een pond dure parfum, echte nardus-olie,[a] en zalfde daarmee Jezus' voeten. Daarna droogde ze zijn voeten af met haar haren. De heerlijke geur van de parfum was door het hele huis te ruiken. Maar één van de leerlingen werd boos. Dat was Judas Iskariot, die Hem later zou verraden. Hij zei: "Waarom is deze dure parfum niet voor 300 zilverstukken verkocht? Dan hadden we dat geld aan de arme mensen kunnen geven!" Hij zei dat niet omdat hij zo graag de arme mensen wilde helpen, maar omdat hij een dief was. Hij bewaarde het geld dat ze van de mensen kregen, maar nam daarvan voor zichzelf. Jezus zei: "Laat haar met rust. Ze doet dit alvast voor mijn begrafenis. Want arme mensen zullen er altijd wel bij jullie zijn, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn."

Heel veel Joden kwamen te weten waar Jezus was en gingen naar Hem toe. Maar niet alleen om Jezus te horen. Ze wilden ook graag Lazarus zien die door Jezus weer levend was gemaakt. 10 De leiders van de priesters waren daarom van plan om ook Lazarus te doden. 11 Want veel Joden die Lazarus zagen, geloofden in Jezus.

Jezus reist naar Jeruzalem

12 De volgende dag hoorden de mensen die voor het Paasfeest waren gekomen, dat Jezus naar Jeruzalem kwam. 13 Ze trokken takken van de palmbomen, gingen Hem tegemoet en riepen: "Hosanna! (= 'Red toch!') Gods zegen op de Man die door de Heer is gestuurd!" En: "Leve de Koning van Israël!"[b] 14 Jezus liet een jonge ezel halen en ging er op zitten. 15 Dit staat ook in de Boeken: 'Wees niet bang, Jeruzalem, want je koning komt op een jonge ezel.' 16 Eerst begrepen de leerlingen dat niet. Maar toen Jezus uit de dood was opgestaan, herinnerden ze zich dat die woorden over Jezus gingen en dat het ook zo was gebeurd.

17 Iedereen die gezien had hoe Jezus Lazarus uit het graf riep, vertelde daarover. 18 Toen de mensen hoorden dat Jezus zoiets bijzonders had gedaan, gingen ze Hem in grote drommen tegemoet. 19 De Farizeeërs zeiden tegen elkaar: "Zie je dat ze helemaal niet naar ons luisteren? Kijk, de hele wereld loopt achter Hem aan!"

Jezus de graankorrel

20 Er waren ook een paar Grieken op weg naar het feest, om God te aanbidden. 21 Ze gingen naar Filippus die uit Betsaïda in Galilea kwam. Ze vroegen hem: "Heer, we zouden Jezus graag willen spreken."[c] 22 Filippus ging het tegen Andreas zeggen. Daarna gingen Andreas en Filippus het samen tegen Jezus zeggen. 23 Maar Jezus zei: "Binnenkort zal te zien zijn hoe machtig de Mensenzoon is. 24 Luister goed! Ik zeg jullie: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij gewoon één enkele graankorrel. Maar als de korrel in de aarde sterft, levert dat een grote oogst op. 25 Iemand die aan zijn leven vasthoudt, raakt het kwijt. Maar als hij niet geeft om zijn leven in deze wereld, zal hij het eeuwige leven krijgen. 26 Als iemand Mij wil dienen, moet hij Mij volgen. En waar Ik ben, zal ook hij zijn als mijn dienaar. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem prijzen."

Jezus vertelt over zijn dood

27 Jezus zei: "Ik ben bang en ongerust. Ik weet niet wat Ik moet zeggen. Moet Ik zeggen: 'Vader, red Mij van wat er nu gaat gebeuren'? Maar Ik ben juist gekomen om door te maken wat er nu gebeuren gaat. Vader, laat uw macht zien!" 28 Toen zei een stem uit de hemel: "Ik heb mijn macht laten zien, en zal die nóg een keer laten zien." 29 De grote groep mensen die daar stond en de stem hoorde, zei dat het de donder geweest was. Andere mensen zeiden: "Er heeft een engel tegen Hem gesproken." 30 Jezus antwoordde: "Die stem was er niet voor Mij, maar voor jullie. 31 Nu wordt over de wereld rechtgesproken. Nu zal de heerser van deze wereld veroordeeld en verslagen worden. 32 En als Ik boven de aarde ben opgeheven, zal Ik alle mensen naar Mij toe trekken." 33 Hij zei dit om uit te leggen op welke manier Hij zou sterven. 34 De grote groep mensen zei tegen Hem: "We hebben in de Boeken gelezen dat de Messias voor eeuwig blijft. Waarom zegt U dan dat de Mensenzoon opgeheven gaat worden? Wie is die Mensenzoon?" 35 Jezus antwoordde: "Het licht is nog maar korte tijd bij jullie. Loop zolang het nog licht is, zodat jullie niet door het donker worden verrast. Iemand die in het donker loopt, weet niet waar hij heen gaat. 36 Geloof dus in het licht, zolang het licht bij jullie is. Want dan horen jullie bij het licht." Nadat Jezus dit had gezegd, ging Hij weg en verborg Zich voor de mensen.

Jesaja's profetie over Jezus

37 De mensen hadden met eigen ogen Jezus heel veel wonderen zien doen. Maar toch geloofden ze niet in Hem. 38 Zo werd werkelijkheid wat de profeet Jesaja van tevoren had gezegd: 'Heer, wie gelooft wat hij van mij heeft gehoord? En wie heeft werkelijk begrepen hoe machtig de Heer is?' 39 Ze konden niet geloven, omdat Jesaja ergens anders had gezegd: 40 'Ik heb hun ogen blind gemaakt en hun hart koppig gemaakt. Zo kunnen hun ogen het niet zien en kan hun hart het niet begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen.' 41 Dit had Jesaja gezegd omdat hij tóen al had gezien hoe goed en machtig God is. Hij sprak toen over Jezus.

42 Toch waren er ook veel mensen die wél in Hem geloofden. Zelfs veel van de leiders. Maar ze durfden dat niet te laten merken, omdat ze bang waren voor de Farizeeërs. Ze waren bang dat die hen dan zouden verbieden om nog in de synagoge te komen. 43 Want ze vonden het belangrijker wat de mensen van hen dachten, dan wat God van hen dacht.

Jezus roept de mensen op in Hem te geloven

44 Jezus riep luid: "Als je in Mij gelooft, geloof je eigenlijk in Hem die Mij heeft gestuurd! 45 En als je Mij ziet, zie je Hem die Mij heeft gestuurd! 46 Ik ben gekomen om een lamp te zijn in deze wereld. Iedereen die in Mij gelooft, kan in het licht leven. Hij hoeft niet langer in het donker te blijven. 47 Als mensen horen wat Ik zeg maar het niet geloven, veroordeel Ik hen niet. Want Ik ben niet op aarde gekomen om mensen te veroordelen. Ik ben gekomen om mensen te redden. 48 Mensen die niets van Mij willen weten en niet naar Mij willen luisteren, zullen op de laatste dag veroordeeld worden door de woorden die Ik heb gezegd. 49 Want Ik heb niet namens Mijzelf gesproken, maar namens de Vader, die Mij heeft gestuurd. Hij heeft Mij gezegd wat Ik moet zeggen. 50 En Ik weet dat zijn woorden eeuwig leven geven. Wat Ik zeg, zeg Ik precies zoals de Vader wil dat Ik het zeg."

Footnotes

  1. Johannes 12:3 Deze olie werd uit de wortels van de nardusplant gemaakt en had een heerlijke geur.
  2. Johannes 12:13 Vroeger hadden de profeten gezegd dat de Messias Israël zou redden. De mensen riepen dit nu, omdat ze dachten dat nu het moment gekomen was dat Jezus hen zou gaan bevrijden van de Romeinen en de nieuwe koning zou worden.
  3. Johannes 12:21 De Grieken hielden van filosofie. Ze hoopten nu een groot filosoof te ontmoeten.

Jezus, als koning gehuldigd

12 Zes dagen voor Pesach, het Joodse Paasfeest, ging Jezus naar Bethanië. Daar woonde Lazarus die Hij uit de dood weer tot leven had gebracht. De mensen uit Bethanië hielden ter ere van Hem een feestmaaltijd. Martha bediende daarbij. Jezus zat met Lazarus en de anderen aan tafel. Maria nam dure nardusolie, goot die over de voeten van Jezus en droogde deze daarna af met haar lange haar. De fijne geur van de nardus vulde het hele huis. Een van de leerlingen, Judas Iskariot, die Hem later uitleveren zou, zei: ‘Die olie is een kapitaal waard! Dat geld had beter besteed kunnen worden. U had het aan de armen kunnen geven.’ Niet dat hij zich zo om de armen bekommerde, maar hij was een dief. Hij hield de kas en van het geld dat binnenkwam, nam hij vaak iets weg voor zichzelf. ‘Laat haar toch begaan,’ zei Jezus. ‘Zij heeft dit gedaan als voorbereiding op mijn begrafenis. Er zullen altijd arme mensen zijn, maar Ik zal niet lang meer bij jullie blijven.’

Veel Joden hadden gehoord dat Jezus in Bethanië was en gingen er ook heen. Zij wilden niet alleen Jezus Zelf zien, maar ook Lazarus die door Hem uit de dood tot leven was gebracht. 10 Van toen af aan waren de leidende priesters van mening dat ook Lazarus uit de weg geruimd moest worden. 11 Want door wat er met hem gebeurd was, gingen veel Joden in Jezus geloven.

12 De volgende morgen hoorde men dat Jezus op weg was naar Jeruzalem. Het nieuws ging door de stad. De grote menigte mensen die voor Pesach, het Joodse Paasfeest, gekomen was, 13 liep de stad uit Hem tegemoet. Zij hadden palmtakken in de hand en juichten uitbundig: ‘Alle eer is voor God! Gezegend is Hij die komt in naam van de Here! De koning van Israël!’

14 Jezus zag een ezel staan en ging erop zitten. Daarmee werden de woorden van de profeet Zacharia werkelijkheid: 15 ‘Wees niet bang, Jeruzalem! Kijk, uw koning komt op de rug van een ezelsveulen.’

16 Zijn leerlingen begrepen toen nog niet wat dit allemaal betekende. Maar later, toen Jezus in de schitterende heerlijkheid van God was gekomen, werd hun duidelijk dat deze woorden met betrekking tot Hem waren geschreven. Zij hadden ze voor hun ogen werkelijkheid zien worden. 17 De mensen die erbij waren geweest, hadden iedereen verteld dat Jezus Lazarus uit het graf had geroepen en weer levend had gemaakt. 18 Daarom gingen zovelen Hem tegemoet. Zij hadden gehoord wat een machtig wonder Hij had gedaan. 19 De Farizeeën zeiden tegen elkaar: ‘Het helpt allemaal niets! De hele wereld loopt achter Hem aan.’

20 Enkele Grieken die naar het Paasfeest waren gekomen om God te aanbidden, 21 kwamen bij Filippus, die uit Betsaïda in Galilea kwam, en vroegen: ‘Kunnen wij Jezus ontmoeten?’ 22 Filippus vertelde het aan Andreas en samen gingen zij naar Jezus om het Hem te vragen. 23 ‘Het is nu zover dat Ik, de Mensenzoon, de hoogste eer en heerlijkheid zal ontvangen,’ antwoordde Jezus. 24 ‘Wat Ik jullie zeg, is de waarheid: een tarwekorrel moet in de aarde vallen en sterven, anders blijft het alleen maar één tarwekorrel. Maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. 25 Wie zijn leven liefheeft, raakt het kwijt. Maar wie zijn leven in deze wereld niet liefheeft, zal het behouden en eeuwig leven. 26 Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen. En waar Ik ben, moet ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. 27 Ik ben erg bang en weet niet wat Ik moet zeggen. Moet Ik zeggen: “Vader, bevrijd Mij van wat Mij te wachten staat”? Nee, want juist daarvoor ben Ik gekomen. 28 Vader, laat uw grootheid zien, laat zien wie U bent.’ Er kwam een stem uit de hemel: ‘Dat heb Ik laten zien en dat zal ik weer doen!’

29 De mensen om Hem heen hoorden het ook. De meesten beweerden dat het een donderslag was geweest. Anderen zeiden dat een engel iets tegen Hem had gezegd. 30 ‘Die stem is er niet voor Mij geweest, maar voor u!’ zei Jezus. 31 ‘Nu wordt het oordeel over de wereld uitgesproken. Het is zover dat de heerser van deze wereld wordt weggejaagd. 32 Wanneer Ik van de aarde omhooggeheven word, zal Ik allen naar Mij toe trekken.’

33 Daarmee bedoelde Hij dat Hij aan het kruis zou sterven. 34 De mensen antwoordden: ‘Er staat in de Boeken dat de Christus altijd zal blijven leven. Waarom zegt U dan dat U, de Mensenzoon, van de aarde omhooggeheven zult worden? Wat is dat, die Mensenzoon?’ 35 ‘Het licht zal niet lang meer bij u zijn,’ antwoordde Jezus. ‘Loop in het licht zolang het kan. Want als de duisternis u overvalt, ziet u de weg niet meer. 36 Vertrouw op het licht, zolang u het licht hebt. Dan zult u kinderen van het licht zijn.’ Daarna trok Hij Zich terug en verborg Zich voor hen.

37 Ondanks de vele wonderen die Hij voor hun ogen had gedaan, geloofden de meeste mensen niet dat Hij de Christus was. 38 Op hen waren de woorden van de profeet Jesaja van toepassing: ‘Here, wie heeft geloofd wat wij vertelden? Aan wie heeft U uw macht geopenbaard?’ 39 Jesaja heeft geschreven dat zij niet konden geloven. 40 ‘God heeft hun ogen blind en hun hart ongevoelig gemaakt. Hij wilde niet dat zij inzicht en begrip zouden krijgen. Anders zouden zij naar Hem terugkeren en Hij hen genezen.’ 41 Jesaja schreef hier over Jezus, want hij had zijn schitterende heerlijkheid gezien. 42 Toch waren er heel wat vooraanstaande Joden die wel geloofden dat Jezus de Christus was. Maar zij durfden er niet voor uit te komen, omdat zij bang waren dat de Farizeeën hen uit de synagoge zouden verjagen. 43 Zij vonden het belangrijker wat de mensen van hen zeiden, dan wat God van hen dacht.

44 ‘Wie op Mij vertrouwt,’ riep Jezus uit, ‘vertrouwt eigenlijk op Hem die Mij gestuurd heeft. 45 En wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gestuurd heeft. 46 Ik ben als licht naar de wereld gekomen om ieder die op Mij vertrouwt uit het donker te halen. 47 Als iemand hoort wat Ik zeg en zich er niets van aantrekt, zal Ik niet over hem oordelen. Ik ben niet gekomen om te oordelen over de wereld, maar om haar te redden. 48 Over wie Mij afwijst en niet luistert naar wat Ik zeg, zal op de laatste dag een oordeel gegeven worden, en wel door het woord dat Ik gesproken heb. 49 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar Ik heb gezegd wat Mij is opgedragen door mijn Vader die Mij heeft gestuurd. 50 Hij heeft Mij opgedragen de mensen eeuwig leven te geven. Daarom zeg Ik alleen wat mijn Vader Mij verteld heeft.’

12 Then Jesus, six days before the Passover, came to Bethany where Lazarus was, who had been dead and whom He had raised from the dead.

There they made Him a supper; and Martha served, but Lazarus was one of those who sat at the table with Him.

Then Mary took a pound of ointment of spikenard, very costly, and anointed the feet of Jesus and wiped His feet with her hair; and the house was filled with the odor of the ointment.

Then one of His disciples, Judas Iscariot, Simon’s son who was to betray Him, said,

“Why was not this ointment sold for three hundred pence and given to the poor?”

This he said, not that he cared for the poor, but because he was a thief, and had the money bag and took what was put therein.

Then Jesus said, “Let her alone; against the day of My burying hath she kept this.

For the poor always ye have with you, but Me ye have not always.”

Many people of the Jews therefore knew that He was there. And they came not for Jesus’ sake only, but that they might see Lazarus also, whom He had raised from the dead.

10 But the chief priests consulted, that they might put Lazarus also to death,

11 because by reason of him many of the Jews went away and believed in Jesus.

12 On the next day many people who had come to the feast, when they heard that Jesus was coming to Jerusalem,

13 took branches of palm trees and went forth to meet Him and cried, “Hosanna! Blessed is the King of Israel that cometh in the name of the Lord!”

14 And Jesus, when He had found a young ass, sat thereon, as it is written:

15 “Fear not, daughter of Zion; behold, thy King cometh, sitting on an ass’s colt.”

16 These things His disciples understood not at first; but when Jesus was glorified, then they remembered that these things were written of Him, and that they had done these things unto Him.

17 The people therefore who were with Him, when He called Lazarus out of his grave and raised him from the dead, bore record.

18 For this cause the people also met Him, for they heard that He had done this miracle.

19 The Pharisees therefore said among themselves, “Perceive ye how ye prevail not at all? Behold, the world has gone after him!”

20 And there were certain Greeks among them, who came up to worship at the feast.

21 They came therefore to Philip, who was of Bethsaida of Galilee, and asked him, saying, “Sir, we would see Jesus.”

22 Philip went and told Andrew, and again Andrew and Philip told Jesus.

23 And Jesus answered them, saying, “The hour is come that the Son of Man should be glorified.

24 Verily, verily I say unto you, unless a grain of wheat fall into the ground and die, it abideth alone; but if it die, it bringeth forth much fruit.

25 He that loveth his life shall lose it, and he that hateth his life in this world shall keep it unto life eternal.

26 If any man serve Me, let him follow Me; and where I am, there shall also My servant be. If any man serve Me, him will My Father honor.

27 “Now is My soul troubled, and what shall I say? ‘Father, save Me from this hour’? But for this cause came I unto this hour.

28 Father, glorify Thy name.” Then there came a voice from Heaven, saying, “I Have Both Glorified It, And Will Glorify It Again.”

29 The people therefore who stood by and heard it said that it thundered. Others said, “An angel spoke to him.”

30 Jesus answered and said, “This voice came not because of Me, but for your sakes.

31 Now is the judgment of this world; now shall the prince of this world be cast out.

32 And I, if I be lifted up from the earth, will draw all men unto Me.”

33 This He said, signifying what death He should die.

34 The people answered Him, “We have heard from the law that Christ abideth for ever; and how sayest thou, ‘The Son of Man must be lifted up’? Who is this son of man?”

35 Then Jesus said unto them, “Yet a little while is the Light with you. Walk while ye have the Light, lest darkness come upon you; for he that walketh in darkness knoweth not whither he goeth.

36 While ye have Light, believe in the Light, that ye may be the children of Light.” These things spoke Jesus, and departed and hid Himself from them.

37 But though He had done so many miracles before them, yet they believed not in Him,

38 that the saying of Isaiah the prophet might be fulfilled, which he spoke: “Lord, who hath believed our report? And to whom hath the arm of the Lord been revealed?”

39 Therefore they could not believe, because as Isaiah said again:

40 “He hath blinded their eyes and hardened their heart, that they should not see with their eyes, nor understand with their heart, and be converted, and I should heal them.”

41 These things said Isaiah when he saw His glory and spoke of Him.

42 Nevertheless, among the chief rulers also, many believed in Him, but because of the Pharisees they did not confess Him, lest they should be put out of the synagogue;

43 for they loved the praise of men more than the praise of God.

44 Jesus cried out and said, “He that believeth in Me, believeth not in Me, but in Him that sent Me.

45 And he that seeth Me, seeth Him that sent Me.

46 I am come a light into the world, that whosoever believeth in Me should not abide in darkness.

47 And if any man hear My words and believe not, I judge him not; for I came not to judge the world, but to save the world.

48 He that rejecteth Me and receiveth not My words, hath One that judgeth him; the Word that I have spoken, the same shall judge him in the Last Day.

49 For I have not spoken of Myself; but the Father who sent Me, He gave Me a commandment, what I should say and what I should speak.

50 And I know that His commandment is life everlasting. Whatsoever I speak therefore, even as the Father said unto Me, so I speak.”

馬利亞用香膏膏主(A)

12 逾越節前六天,耶穌到了伯大尼,就是拉撒路所住的地方;耶穌曾經使這拉撒路從死人中復活。 有人在那裡為耶穌預備了筵席。馬大在那裡侍候,拉撒路也和一些人與耶穌一同吃飯。 馬利亞拿了半公斤珍貴純正的哪噠香膏,抹耶穌的腳,又用自己的頭髮去擦;屋裡就滿了香膏的香氣。 耶穌的一個門徒,就是那要出賣他的加略人猶大,說: “為甚麼不把這香膏賣三百銀幣,賙濟窮人呢?” 他說這話,並不是因為他關懷窮人,而是因為他是個賊,又帶著錢囊,常取其中所存的。 耶穌就說:“由她吧,這香膏是她留下來為我安葬的日子用的。 你們常常有窮人跟你們在一起,卻不常有我。”

有一大群猶太人知道耶穌在那裡,就都來了,然而他們不單是為了耶穌的緣故,也是要看看耶穌使他從死人中復活的拉撒路。 10 於是祭司長想把拉撒路也殺掉, 11 因為有許多猶太人為了拉撒路的緣故,離開他們,信了耶穌。

騎驢進耶路撒冷(B)

12 第二天,有一大群上來過節的人,聽見耶穌要來耶路撒冷, 13 就拿著棕樹枝出去迎接他,歡呼說:

“和散那,

奉主名來的以色列王,

是應當稱頌的!”

14 耶穌找到一頭小驢,就騎在上面,正如經上所記的:

15 “錫安的居民哪,不要懼怕;

看哪,你的王來了,

他騎著小驢來了。”

16 門徒起初不明白這些事,可是到耶穌得了榮耀以後,他們才想起這些話是指著他說的,並且人們果然向他這樣行了。 17 那些和耶穌在一起,看見他叫拉撒路從墳墓出來,又使他從死人中復活的群眾,都為這事作見證。 18 群眾因為聽見他行了這神蹟,就去迎接他。 19 於是法利賽人彼此說:“你們看,你們都是徒勞無功,世人都去跟隨他了!”

主被舉起來就吸引萬人

20 上去過節作禮拜的人中,有些是希臘人。 21 他們來到加利利的伯賽大人腓力那裡,請求他,說:“先生,我們想見耶穌。” 22 腓力去告訴安得烈,安得烈就和腓力去告訴耶穌。 23 耶穌對他們說:“人子得榮耀的時候到了! 24 我實實在在告訴你們,一粒麥子若不落在地裡死了,仍舊是一粒;如果死了,就結出許多果實來。 25 愛惜自己生命的,就喪掉生命;在這世上恨惡自己生命的,必會保全生命到永遠。 26 如果有人服事我,就應當跟從我;我在哪裡,服事我的人也會在哪裡;如果有人服事我,我父必尊重他。

27 “我現在心裡煩亂,我應該說甚麼呢?說‘父啊,救我脫離這時刻’嗎?然而我正是為了這個緣故來的,要面對這時刻。 28 父啊,願你榮耀你的名!”當時有聲音從天上來,說:“我已經榮耀了我的名,還要再榮耀。” 29 站在旁邊的群眾聽見了,就說:“打雷了。”另外有人說:“有天使對他說話。” 30 耶穌說:“這聲音不是為了我,而是為了你們發出的。 31 現在是這世界受審判的時候了,現在這世界的王要被趕出去。 32 我若從地上被舉起來,就要吸引萬人歸向我。” 33 他說這話,是指著自己將要怎樣死說的。 34 於是群眾對他說:“我們從律法上知道基督是永遠常存的,你怎麼說‘人子必須被舉起來’呢?這人子是誰呢?” 35 耶穌說:“光在你們中間的時間不多了。你們應當趁著有光的時候行走,免得黑暗追上你們。在黑暗中行走的人,不知道往哪裡去。 36 你們應當趁著有光的時候信從這光,使你們成為光明的兒女。”

主的道要審判不信的人

耶穌說完了這些話,就離開他們隱藏起來。 37 耶穌在他們面前行了許多神蹟,但是他們仍然不信他。 38 這是要應驗以賽亞先知所說的話:

“主啊,我們所傳的,有誰信呢?

主的膀臂向誰顯露呢?”

39 他們不能相信,因為以賽亞又說:

40 “ 神使他們瞎了眼,硬了心,

免得他們眼睛看見,

心裡明白而回轉過來;

我就醫好他們。”

41 以賽亞說這些話,是因為看見了他的榮耀,就指著他說的。 42 雖然這樣,官長當中也有許多人信了耶穌。但是因為法利賽人的緣故,他們不敢公開承認,免得被趕出會堂; 43 因為他們愛來自人的榮耀,過於愛來自 神的榮耀。

44 耶穌大聲說:“信我的,不單是信我,也是信那差我來的。 45 看見我的,就是看見那差我來的。 46 我是光,我到世上來,叫所有信我的不住在黑暗裡。 47 人若聽見我的話卻不遵守的,我不審判他,因為我來不是要審判世人,而是要拯救世人。 48 棄絕我又不接受我的話的人,自有審判他的。我所講的道在末日要定他的罪; 49 因為我沒有憑著自己說話,而是差我來的父給了我命令,要我說甚麼,講甚麼。 50 我知道他的命令就是永生。所以,我所講的,正是父吩咐我要我講的。”