Print Page Options

Jezus en Lazarus

11 Lazarus uit Bethanië, de broer van Maria en Martha, was ziek. Maria was de vrouw die kostbare parfumolie over de voeten van Jezus uitgegoten en met haar haren afgedroogd had. De twee zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Here, uw vriend Lazarus is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Hij zal niet sterven. Deze ziekte is tot eer van God. Hierdoor zal de Zoon zijn grootheid en macht bewijzen.’

Jezus hield veel van Martha, Maria en Lazarus. Toch maakte Hij geen aanstalten naar hen toe te gaan. Pas twee dagen later zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan terug naar Judea.’ De leerlingen protesteerden: ‘Kort geleden probeerden de Joden daar U te stenigen, Meester. En nu wilt U er weer naar toe?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag heeft toch twaalf uur. Als u overdag loopt, struikelt u niet, omdat het overal licht is. 10 Maar wie ʼs nachts loopt, struikelt omdat het donker is.’ 11 Even later zei Hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga hem wakker maken.’ 12 ‘De slaap zal hem goed doen, dan wordt hij vlug beter,’ zeiden de leerlingen. 13 Zij dachten dat Jezus had gezegd dat Lazarus lag te slapen. Maar Jezus bedoelde dat hij gestorven was. 14 Daarom zei Hij ronduit: ‘Lazarus is gestorven. 15 Ik ben blij voor jullie dat Ik er niet bij was, want nu zal jullie vertrouwen in Mij sterker worden. Kom, we gaan naar hem toe.’ 16 Thomas, die ook wel Didymus werd genoemd, zei tegen de andere leerlingen: ‘Laten we meegaan om samen met Hem te sterven.’

17 Toen Jezus in Bethanië aankwam, bleek Lazarus al vier dagen daarvoor begraven te zijn. 18 Bethanië ligt op nog geen drie kilometer van Jeruzalem. 19 Er waren verscheidene Joden gekomen om Martha en Maria te troosten over het verlies van hun broer. 20 Zodra Martha hoorde dat Jezus er aankwam, ging zij Hem tegemoet. Maar Maria bleef thuis. 21 ‘Here,’ zei Martha tegen Jezus, ‘als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. 22 Maar ik ben er zeker van dat God U ook nu zal geven wat U Hem vraagt.’ 23 ‘Je broer wordt weer levend, Martha,’ zei Jezus. 24 ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde zij. ‘Hij zal weer levend worden als hij op de laatste dag uit de dood terugkomt.’ 25 ‘Ik geef de doden het leven terug,’ zei Jezus tegen haar. ‘Ik ben Zelf het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij gestorven is. 26 Wie leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven. Geloof je dat?’ 27 ‘Ja, Here,’ antwoordde zij. ‘Ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.’

28 Hierna ging zij weg om haar zuster te halen. ‘Maria,’ zei zij zacht, ‘de Meester is er en Hij wil je spreken.’ 29 Maria stond onmiddellijk op en ging naar Jezus toe. 30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was op de plaats gebleven waar Martha Hem had ontmoet. 31 De Joden die bij Maria waren om haar te troosten, zagen hoe zij vlug opstond en naar buiten liep. Zij volgden haar omdat zij dachten dat zij naar het graf ging om er te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, viel zij voor Hem op de knieën en zei: ‘Here, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn!’

33 Toen Jezus haar en de Joden die met haar waren meegekomen, zag huilen, greep het verdriet Hem aan. 34 ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ vroeg Hij ontroerd. ‘Wij zullen het U wijzen, Here,’ antwoordden zij. 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden tegen elkaar: ‘Je kunt wel zien dat Hij veel van Lazarus hield.’ 37 Maar enkelen van hen merkten op: ‘Hij had er toch wel voor kunnen zorgen dat Lazarus niet gestorven was! Hij heeft toch ook iemand van blindheid genezen?’ 38 Dit ergerde Jezus en Hij ging naar het graf, een grot met een zware steen voor de opening. 39 ‘Haal die steen weg,’ zei Hij. ‘Maar, Here,’ protesteerde Martha, ‘er hangt al een lijklucht. Hij ligt er al vier dagen!’ 40 ‘Ik heb toch gezegd dat je, als je op Mij vertrouwt, de macht en grootheid van God zult zien?’ antwoordde Jezus.

41 Zij haalden de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: ‘Vader, dank U wel dat U mijn gebed verhoort. 42 Ik weet dat U Mij altijd hoort, maar Ik wil graag dat de mensen hier zullen geloven dat U Mij gestuurd hebt. Daarom zeg Ik dit.’ 43 Nadat Hij dit tegen zijn Vader gezegd had, riep Hij met krachtige stem: ‘Lazarus! Kom naar buiten!’ 44 De dode kwam uit het graf. Zijn handen en voeten waren met linnen windsels omwikkeld en er was een doek over zijn gezicht gebonden. ‘Haal die doek en die windsels eraf,’ zei Jezus, ‘en laat hem naar huis gaan.’

45 Nu zij dit hadden gezien, geloofden veel Joden dat Jezus de Christus was. 46 Maar sommigen gingen naar de Farizeeën om te vertellen wat Jezus had gedaan. 47 Daarop belegden de leidende priesters en de Farizeeën een spoedvergadering. ‘Wat kunnen wij doen?’ vroegen zij. ‘Die man doet het ene wonder na het andere. 48 Als wij Hem zijn gang laten gaan, gaat iedereen in Hem geloven. Als de Romeinen moeten ingrijpen, zal het met onze invloed gedaan zijn. Dan hebben we niets meer over de heilige stad en dit volk te zeggen.’ 49 Kajafas, die dat jaar hogepriester was, zei: ‘U hebt geen flauw idee wat hier aan de hand is. 50 Begrijpt u niet dat het in uw voordeel is als één mens sterft voor het hele volk? Anders gaat het hele volk verloren.’ 51 Dat zei hij niet uit zichzelf. Als hogepriester van dat jaar werd dit hem door God ingegeven. Hij voorspelde daarmee dat Jezus voor het Joodse volk zou sterven, 52 en niet alleen voor dat volk, maar ook voor de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn. Jezus zou hen allemaal bijeenbrengen.

53 Vanaf die dag zochten de Joodse leiders naar een gelegenheid om Hem te doden. 54 Daarom bewoog Jezus Zich niet langer vrij onder de mensen, maar ging naar Efraïm, een rustig plaatsje aan de rand van de woestijn. Daar bleef Hij enige tijd met zijn leerlingen.

55 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Jeruzalem stroomde vol met mensen uit het hele land die zich volgens de voorschriften eerst wilden reinigen. 56 Zij keken rond of Jezus er ook was. ‘Wat denk je?’ vroegen ze, terwijl zij met elkaar in de tempel stonden te praten. ‘Zou Hij ook komen?’ 57 De leidende priesters en de Farizeeën hadden laten bekendmaken dat ieder die wist waar Jezus Zich ophield, dat onmiddellijk moest melden. Dan zou Hij gevangengenomen worden.

Lazarus wordt ziek en sterft

11 In Betanië woonde een man die Lazarus heette. Hij woonde daar met zijn zussen Maria en Marta. Lazarus was ziek. (Maria was de vrouw die later Jezus' voeten met parfum zalfde en met haar haren afdroogde.) De zussen lieten Jezus waarschuwen: "Heer, uw vriend Lazarus is ziek." Toen Jezus dat hoorde, zei Hij: "Deze ziekte zal niet dodelijk aflopen. Maar door deze ziekte zal straks te zien zijn hoe goed en machtig God is. De Zoon van God zal hierdoor laten zien hoe machtig Hij is."

Jezus hield veel van Marta, Maria en Lazarus. Toen Hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef Hij eerst nog twee dagen in de plaats waar Hij op dat moment was. Daarna zei Hij tegen zijn leerlingen: "We gaan weer naar Judea." De leerlingen zeiden tegen Hem: "Meester, laatst probeerden de Joodse leiders U daar te doden. En nu wilt U daar weer heen gaan?" Jezus antwoordde: "Een dag duurt toch twaalf uur? Als je overdag loopt, kun je zien waar je loopt. Je struikelt niet, doordat je in het daglicht loopt. 10 Maar als je 's nachts loopt, struikel je, omdat je zelf geen licht in je hebt." 11 Daarna zei Hij: "Onze vriend Lazarus slaapt. Maar Ik ga naar hem toe om hem weer wakker te maken." 12 De leerlingen antwoordden Hem: "Heer, als hij slaapt, wordt hij weer beter." 13 Maar Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Maar zijn leerlingen dachten dat Jezus bedoelde dat Lazarus gewoon sliep. 14 Toen zei Jezus het duidelijk tegen hen: "Lazarus is gestorven. 15 En Ik ben blij voor jullie dat Ik daar niet was. Want nu zullen jullie werkelijk in Mij geloven. Kom, we gaan naar hem toe." 16 Tomas, die ook wel Didymus (= 'tweeling') werd genoemd, zei tegen de andere leerlingen: "Kom, we gaan met Hem mee om samen met Hem te worden gedood."

Jezus maakt Lazarus weer levend

17 Toen Jezus aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. 18 Betanië lag vlak bij Jeruzalem, ongeveer 15 stadiën (ongeveer 4 km) daar vandaan. 19 Er waren veel Joden gekomen om Maria en Marta te troosten over de dood van hun broer. 20 Toen Marta hoorde dat Jezus eraan kwam, ging ze naar Hem toe. Maar Maria bleef thuis zitten. 21 Marta zei tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn! 22 Maar ik weet zeker dat God U ook nu alles zal geven wat U van Hem vraagt." 23 Jezus zei tegen haar: "Je broer zal opstaan uit de dood." 24 Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal opstaan uit de dood, op de laatste dag, als alle doden weer opstaan." 25 Jezus zei tegen haar: "IK BEN[a] de opstanding en het leven. Iedereen die in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij al gestorven is. 26 En iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal nooit meer sterven. Geloof je dat?" 27 Ze zei tegen Hem: "Ja Heer, ik geloof dat U de Messias bent, de Zoon van God die op aarde zou komen."

28 Hierna ging Marta weer naar huis. Ze nam haar zus Maria even apart en zei: "De Meester is er en Hij wil je spreken." 29 Toen ze dat hoorde, stond ze snel op en ging naar Hem toe. 30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was nog op de plek waar Hij met Marta had gesproken. 31 De Joden die bij Maria in huis zaten om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze liepen haar achterna, omdat ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te huilen. 32 Toen Maria bij Jezus kwam, knielde ze bij zijn voeten neer. En ze zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!"

33 Toen Jezus haar en de Joden die bij haar waren zo zag huilen, werd Hij in zijn geest boos en verdrietig. 34 Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem begraven?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken." 35 Jezus huilde. 36 De Joden zeiden: "Kijk eens hoeveel Hij van hem hield!" 37 Maar sommige mensen zeiden: "De ogen van een blinde kon Hij wél genezen. Had Hij er dan óók niet voor kunnen zorgen dat Lazarus in leven bleef?" 38 Jezus werd opnieuw boos en verdrietig in zijn geest en ging naar het graf. Het graf was een grot in de rotsen met een grote steen voor de ingang. 39 Jezus zei: "Haal de steen weg!" Marta, de zus van de dode, zei tegen Hem: "Heer, het stinkt er al, want hij is al vier dagen dood!" 40 Jezus zei tegen haar: "Ik heb je toch gezegd dat je, als je Mij gelooft, zal zien hoe goed en machtig God is?" 41 Toen haalden ze de steen weg. Jezus keek omhoog naar de hemel en zei: "Vader, dank U wel dat U naar Mij heeft geluisterd. 42 Ik weet Zelf wel dat U altijd naar Mij luistert. Maar Ik zeg dit zodat de mensen die om Mij heen staan, zullen geloven dat U Mij heeft gestuurd." 43 Nadat Hij dit had gezegd, riep Hij luid: "Lazarus, kom naar buiten!" 44 En de dode kwam naar buiten. Zijn armen en benen waren nog omwikkeld met grafdoeken en er zat een doek om zijn gezicht. Jezus zei tegen hen: "Maak de doeken los en laat Lazarus naar huis gaan."

De Joodse leiders besluiten Jezus te doden

45 De Joden die daar waren, zagen wat Jezus had gedaan. Veel van hen geloofden toen in Hem. 46 Maar anderen gingen naar de Farizeeërs en vertelden hun wat Jezus had gedaan. 47 De leiders van de priesters en de Farizeeërs gingen haastig vergaderen. Ze zeiden: "Wat moeten we doen? Want die Man doet heel veel wonderen. 48 Als we Hem zijn gang laten gaan, zullen alle mensen in Hem gaan geloven. Dan zullen de Romeinen komen[b] en ons onze macht en ons volk afnemen." 49 Kajafas, die dat jaar de hogepriester was, zei: "Jullie begrijpen helemaal niet wat er aan de hand is. 50 Begrijp dan toch dat het voor ons het beste is om één man te doden, zodat het niet met het hele volk slecht afloopt." 51 Hij zei dit niet uit zichzelf. Maar omdat hij dat jaar de hogepriester was, liet God hem profeteren dat Jezus voor het volk zou sterven. 52 En niet alleen voor dát volk, maar ook om de kinderen van God die over de wereld verspreid zijn, bij elkaar te brengen.

53 Vanaf die dag overlegden ze met elkaar hoe ze Jezus konden doden. 54 Daarom ging Jezus niet meer zomaar overal met de mensen om. Hij vertrok naar het gebied dat vlak bij de woestijn ligt. Hij ging naar de stad Efraïm en bleef daar met zijn leerlingen.

55 Het was bijna de tijd van het Paasfeest. Uit het hele land reisden de mensen naar Jeruzalem, nog vóór het Paasfeest. Want eerst moesten ze zich nog volgens de regels van hun wet voorbereiden op het feest. 56 Ze zochten naar Jezus en praatten in de tempel met elkaar over Hem: "Wat denken jullie? Zou Hij wel op het feest komen?" 57 De leiders van de priesters en de Farizeeërs hadden bevolen dat mensen die wisten waar Jezus was, het moesten komen zeggen. Dan zouden ze Hem gevangen nemen.

Footnotes

  1. Johannes 11:25 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het Oude Testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  2. Johannes 11:48 Israël was in die tijd door de Romeinen veroverd en een soort provincie van het Romeinse Rijk geworden. Waarschijnlijk waren ze bang dat het volk Jezus tot koning zou kronen. De Romeinse keizer zou die opstand met geweld de kop indrukken. De Farizeeërs hadden in die tijd veel macht. Maar daar zou de keizer een eind aan maken als er een opstand kwam.

耶稣听见拉撒路病了

11 有一个患病的人名叫拉撒路,住在伯大尼,就是马利亚和她姐姐马大的村庄。 马利亚就是那用香膏抹主,又用头发擦他脚的,患病的拉撒路是她的兄弟。 她姐妹两个就打发人去见耶稣,说:“主啊,你所爱的人病了。” 耶稣听见就说:“这病不至于死,乃是为神的荣耀,叫神的儿子因此得荣耀。” 耶稣素来爱马大和她妹子并拉撒路 听见拉撒路病了,就在所居之地仍住了两天。 然后对门徒说:“我们再往犹太去吧。” 门徒说:“拉比,犹太人近来要拿石头打你,你还往那里去吗?” 耶稣回答说:“白日不是有十二小时吗?人在白日走路,就不致跌倒,因为看见这世上的光。 10 若在黑夜走路,就必跌倒,因为他没有光。” 11 耶稣说了这话,随后对他们说:“我们的朋友拉撒路睡了,我去叫醒他。” 12 门徒说:“主啊,他若睡了,就必好了。” 13 耶稣这话是指着他死说的,他们却以为是说照常睡了。 14 耶稣就明明地告诉他们说:拉撒路死了。 15 我没有在那里就欢喜,这是为你们的缘故,好叫你们相信。如今我们可以往他那里去吧!” 16 多马,又称为低土马,就对那同做门徒的说:“我们也去和他同死吧!”

复活在主

17 耶稣到了,就知道拉撒路在坟墓里已经四天了。 18 伯大尼耶路撒冷不远,约有六里路。 19 有好些犹太人来看马大马利亚,要为她们的兄弟安慰她们。 20 马大听见耶稣来了,就出去迎接他;马利亚却仍然坐在家里。 21 马大对耶稣说:“主啊,你若早在这里,我兄弟必不死。 22 就是现在,我也知道,你无论向神求什么,神也必赐给你。” 23 耶稣说:“你兄弟必然复活。” 24 马大说:“我知道在末日复活的时候,他必复活。” 25 耶稣对她说:“复活在我,生命也在我。信我的人,虽然死了,也必复活; 26 凡活着信我的人必永远不死。你信这话吗?” 27 马大说:“主啊,是的,我信你是基督,是神的儿子,就是那要临到世界的。” 28 马大说了这话,就回去暗暗地叫她妹子马利亚,说:“夫子来了,叫你。” 29 马利亚听见了,就急忙起来,到耶稣那里去。 30 那时耶稣还没有进村子,仍在马大迎接他的地方。 31 那些同马利亚在家里安慰她的犹太人,见她急忙起来出去,就跟着她,以为她要往坟墓那里去哭。 32 马利亚到了耶稣那里,看见他,就俯伏在他脚前,说:“主啊,你若早在这里,我兄弟必不死。”

耶稣哭了

33 耶稣看见她哭,并看见与她同来的犹太人也哭,就心里悲叹,又甚忧愁, 34 便说:“你们把他安放在哪里?”他们回答说:“请主来看。” 35 耶稣哭了。 36 犹太人就说:“你看,他爱这人是何等恳切!” 37 其中有人说:“他既然开了瞎子的眼睛,岂不能叫这人不死吗?” 38 耶稣又心里悲叹,来到坟墓前。那坟墓是个洞,有一块石头挡着。 39 耶稣说:“你们把石头挪开!”那死人的姐姐马大对他说:“主啊,他现在必是臭了,因为他死了已经四天了。” 40 耶稣说:“我不是对你说过,你若信,就必看见神的荣耀吗?”

主叫拉撒路复活

41 他们就把石头挪开。耶稣举目望天,说:“父啊,我感谢你,因为你已经听我。 42 我也知道你常听我,但我说这话是为周围站着的众人,叫他们信是你差了我来。” 43 说了这话,就大声呼叫说:拉撒路出来!” 44 那死人就出来了,手脚裹着布,脸上包着手巾。耶稣对他们说:“解开,叫他走!”

45 那些来看马利亚犹太人见了耶稣所做的事,就多有信他的。 46 但其中也有去见法利赛人的,将耶稣所做的事告诉他们。

法利赛人用计要害死耶稣

47 祭司长和法利赛人聚集公会,说:“这人行好些神迹,我们怎么办呢? 48 若这样由着他,人人都要信他,罗马人也要来夺我们的地土和我们的百姓。” 49 内中有一个人名叫该亚法,本年做大祭司,对他们说:“你们不知道什么。 50 独不想一个人替百姓死,免得通国灭亡,就是你们的益处。” 51 他这话不是出于自己,是因他本年做大祭司,所以预言耶稣将要替这一国死; 52 也不但替这一国死,并要将神四散的子民都聚集归一。 53 从那日起,他们就商议要杀耶稣。

54 所以耶稣不再显然行在犹太人中间,就离开那里往靠近旷野的地方去,到了一座城,名叫以法莲,就在那里和门徒同住。 55 犹太人的逾越节近了,有许多人从乡下上耶路撒冷去,要在节前洁净自己。 56 他们就寻找耶稣,站在殿里彼此说:“你们的意思如何,他不来过节吗?” 57 那时,祭司长和法利赛人早已吩咐说,若有人知道耶稣在哪里,就要报明,好去拿他。

拉撒路病死

11 伯大尼村有个名叫拉撒路的人病倒了。伯大尼是玛丽亚和她姐姐玛大居住的村庄。 就是这个玛丽亚后来用香膏抹主,又用自己的头发擦干祂的脚,患病的拉撒路是她的弟弟。 她们姊妹两个托人去告诉耶稣,说:“主啊,你所爱的人病了!”

耶稣听见后,说:“这病不会致命,而是为了上帝的荣耀,使祂的儿子借此得到荣耀。” 耶稣一向爱玛大、玛丽亚和拉撒路, 可是祂听到拉撒路有病的消息后,仍逗留了两天, 然后才对门徒说:“我们去犹太吧!”

门徒说:“老师,犹太人近来想拿石头打你,你还要去那里吗?”

耶稣说:“白天不是有十二个小时吗?人在白天走路,不会跌倒,因为他看得见这世上的光。 10 人在夜间走路,才会跌倒,因为没有光。” 11 接着耶稣又说:“我们的朋友拉撒路已经睡了,我去叫醒他。”

12 门徒说:“主啊,如果他睡了,肯定会好的。” 13 其实耶稣是指他已经死了,门徒却以为他真的睡了。

14 于是,耶稣清楚地对他们说:“拉撒路死了。 15 为了你们的缘故,我很高兴自己不在那里,好叫你们信我。现在我们可以去了。” 16 绰号“双胞胎”的多马对其他门徒说:“我们也去,好跟祂一块儿死吧。”

拉撒路死而复活

17 耶稣到了伯大尼,得知拉撒路已经在坟墓里四天了。 18 伯大尼离耶路撒冷不远,大约只有三公里的路, 19 很多犹太人来看玛大和玛丽亚,为她们兄弟的事来安慰她们。

20 玛大听说耶稣来了,就去迎接祂,玛丽亚却仍然坐在家里。 21 玛大对耶稣说:“主啊,你如果早在这里,我弟弟就不会死了。 22 就是现在我也知道你无论向上帝求什么,上帝必定赐给你。”

23 耶稣说:“你弟弟必定复活。”

24 玛大说:“我知道,在末日复活的时候,他必复活。”

25 耶稣说:“我是复活,我是生命。信我的人虽然死了,也必复活。 26 凡活着信我的人必永远不死。你相信吗?”

27 玛大说:“主啊,我信!我相信你是来到世界的基督,是上帝的儿子。”

28 玛大说完了,就回去悄悄地告诉她妹妹玛丽亚:“老师来了,祂叫你去。”

29 玛丽亚听了,急忙起来到耶稣那里。 30 那时,耶稣还没有进村子,仍在玛大迎接祂的地方。 31 那些在家里安慰玛丽亚的犹太人,见她匆匆忙忙地跑了出去,以为她要去坟墓那里哭,就跟着出去。

32 玛丽亚来到耶稣那里,俯伏在祂脚前说:“主啊,你如果早在这里,我弟弟就不会死了。”

33 耶稣看见她和陪她来的犹太人都在哭,心中感动,十分难过, 34 便问:“你们把他葬在哪里了?”

他们答道:“主啊,你来看。”

35 耶稣哭了。

36 犹太人说:“你看!祂多么爱拉撒路啊!”

37 其中也有人说:“祂既然能医好瞎眼的人,难道不能叫这个人不死吗?”

38 耶稣又十分感动地来到坟墓前。那坟墓是个洞,洞口堵着一块大石头。

39 耶稣说:“把石头挪开。”

死者的姐姐玛大对祂说:“主啊,他死了四天了,已经臭了。”

40 耶稣说:“我不是跟你说过,只要你信,就会看见上帝的荣耀吗?”

41 于是,他们把石头挪开,耶稣望着天说:“父啊,我感谢你,因为你已垂听了我的祷告, 42 我知道你常常垂听我的祷告。我这样说是为了周围站着的众人,好叫他们相信是你差了我来。”

43 说完,就大声呼喊:“拉撒路,出来!” 44 那死者就出来了,手脚都缠着布条,脸上也包着布。

耶稣对他们说:“给他解开,让他走!”

谋害耶稣

45 许多来看玛丽亚的犹太人看见耶稣所行的事,就信了祂, 46 但也有些人去见法利赛人,把耶稣所行的事告诉他们。 47 祭司长和法利赛人便召开公会会议,说:“这人行了这么多神迹,我们该怎么办呢? 48 如果让祂这样继续下去,所有的人都会信祂,那时罗马人一定会来夺取我们的土地,掳掠我们的人民。”

49 当年担任大祭司的该亚法对他们说:“你们什么都不懂! 50 你们没有认识到,祂一个人替众人死,而不是整个民族灭亡,对你们来说更好。” 51 其实这句话不是出于他自己,只因那年他是大祭司,上帝借着他预言耶稣将要替犹太民族死。 52 祂不单是要替犹太民族死,也要把散居在各处的上帝的儿女聚集在一起。

53 从那天起,他们就计划要杀害耶稣, 54 所以耶稣不再公开地在犹太人中间露面。祂离开伯大尼,前往靠近旷野的地方,到了以法莲城,就和门徒住下来。

55 犹太人的逾越节快到了,有很多人从乡下上耶路撒冷,预备在过节前洁净自己。 56 他们四处寻找耶稣,又彼此在圣殿里谈论:“你们怎么想?祂不会来过节吧?” 57 当时祭司长和法利赛人早已下令,如果有人知道耶稣在哪里,就来报告,他们好去抓祂。

The Death of Lazarus

11 Now a man named Lazarus was sick. He was from Bethany,(A) the village of Mary and her sister Martha.(B) (This Mary, whose brother Lazarus now lay sick, was the same one who poured perfume on the Lord and wiped his feet with her hair.)(C) So the sisters sent word to Jesus, “Lord, the one you love(D) is sick.”

When he heard this, Jesus said, “This sickness will not end in death. No, it is for God’s glory(E) so that God’s Son may be glorified through it.” Now Jesus loved Martha and her sister and Lazarus. So when he heard that Lazarus was sick, he stayed where he was two more days, and then he said to his disciples, “Let us go back to Judea.”(F)

“But Rabbi,”(G) they said, “a short while ago the Jews there tried to stone you,(H) and yet you are going back?”

Jesus answered, “Are there not twelve hours of daylight? Anyone who walks in the daytime will not stumble, for they see by this world’s light.(I) 10 It is when a person walks at night that they stumble, for they have no light.”

11 After he had said this, he went on to tell them, “Our friend(J) Lazarus has fallen asleep;(K) but I am going there to wake him up.”

12 His disciples replied, “Lord, if he sleeps, he will get better.” 13 Jesus had been speaking of his death, but his disciples thought he meant natural sleep.(L)

14 So then he told them plainly, “Lazarus is dead, 15 and for your sake I am glad I was not there, so that you may believe. But let us go to him.”

16 Then Thomas(M) (also known as Didymus[a]) said to the rest of the disciples, “Let us also go, that we may die with him.”

Jesus Comforts the Sisters of Lazarus

17 On his arrival, Jesus found that Lazarus had already been in the tomb for four days.(N) 18 Now Bethany(O) was less than two miles[b] from Jerusalem, 19 and many Jews had come to Martha and Mary to comfort them in the loss of their brother.(P) 20 When Martha heard that Jesus was coming, she went out to meet him, but Mary stayed at home.(Q)

21 “Lord,” Martha said to Jesus, “if you had been here, my brother would not have died.(R) 22 But I know that even now God will give you whatever you ask.”(S)

23 Jesus said to her, “Your brother will rise again.”

24 Martha answered, “I know he will rise again in the resurrection(T) at the last day.”(U)

25 Jesus said to her, “I am(V) the resurrection and the life.(W) The one who believes(X) in me will live, even though they die; 26 and whoever lives by believing(Y) in me will never die.(Z) Do you believe this?”

27 “Yes, Lord,” she replied, “I believe that you are the Messiah,(AA) the Son of God,(AB) who is to come into the world.”(AC)

28 After she had said this, she went back and called her sister Mary aside. “The Teacher(AD) is here,” she said, “and is asking for you.” 29 When Mary heard this, she got up quickly and went to him. 30 Now Jesus had not yet entered the village, but was still at the place where Martha had met him.(AE) 31 When the Jews who had been with Mary in the house, comforting her,(AF) noticed how quickly she got up and went out, they followed her, supposing she was going to the tomb to mourn there.

32 When Mary reached the place where Jesus was and saw him, she fell at his feet and said, “Lord, if you had been here, my brother would not have died.”(AG)

33 When Jesus saw her weeping, and the Jews who had come along with her also weeping, he was deeply moved(AH) in spirit and troubled.(AI) 34 “Where have you laid him?” he asked.

“Come and see, Lord,” they replied.

35 Jesus wept.(AJ)

36 Then the Jews said, “See how he loved him!”(AK)

37 But some of them said, “Could not he who opened the eyes of the blind man(AL) have kept this man from dying?”(AM)

Jesus Raises Lazarus From the Dead

38 Jesus, once more deeply moved,(AN) came to the tomb. It was a cave with a stone laid across the entrance.(AO) 39 “Take away the stone,” he said.

“But, Lord,” said Martha, the sister of the dead man, “by this time there is a bad odor, for he has been there four days.”(AP)

40 Then Jesus said, “Did I not tell you that if you believe,(AQ) you will see the glory of God?”(AR)

41 So they took away the stone. Then Jesus looked up(AS) and said, “Father,(AT) I thank you that you have heard me. 42 I knew that you always hear me, but I said this for the benefit of the people standing here,(AU) that they may believe that you sent me.”(AV)

43 When he had said this, Jesus called in a loud voice, “Lazarus, come out!”(AW) 44 The dead man came out, his hands and feet wrapped with strips of linen,(AX) and a cloth around his face.(AY)

Jesus said to them, “Take off the grave clothes and let him go.”

The Plot to Kill Jesus

45 Therefore many of the Jews who had come to visit Mary,(AZ) and had seen what Jesus did,(BA) believed in him.(BB) 46 But some of them went to the Pharisees and told them what Jesus had done. 47 Then the chief priests and the Pharisees(BC) called a meeting(BD) of the Sanhedrin.(BE)

“What are we accomplishing?” they asked. “Here is this man performing many signs.(BF) 48 If we let him go on like this, everyone will believe in him, and then the Romans will come and take away both our temple and our nation.”

49 Then one of them, named Caiaphas,(BG) who was high priest that year,(BH) spoke up, “You know nothing at all! 50 You do not realize that it is better for you that one man die for the people than that the whole nation perish.”(BI)

51 He did not say this on his own, but as high priest that year he prophesied that Jesus would die for the Jewish nation, 52 and not only for that nation but also for the scattered children of God, to bring them together and make them one.(BJ) 53 So from that day on they plotted to take his life.(BK)

54 Therefore Jesus no longer moved about publicly among the people of Judea.(BL) Instead he withdrew to a region near the wilderness, to a village called Ephraim, where he stayed with his disciples.

55 When it was almost time for the Jewish Passover,(BM) many went up from the country to Jerusalem for their ceremonial cleansing(BN) before the Passover. 56 They kept looking for Jesus,(BO) and as they stood in the temple courts they asked one another, “What do you think? Isn’t he coming to the festival at all?” 57 But the chief priests and the Pharisees had given orders that anyone who found out where Jesus was should report it so that they might arrest him.

Footnotes

  1. John 11:16 Thomas (Aramaic) and Didymus (Greek) both mean twin.
  2. John 11:18 Or about 3 kilometers