Add parallel Print Page Options

Het gebed van Job

‘Wat heeft de mens toch een hard leven op aarde. Zijn zijn dagen niet als die van een gehuurde arbeider?
Zoals een slaaf naar schaduw verlangt en een arbeider in spanning uitziet naar de uitbetaling van zijn loon,
zo heb ik ellendige maanden moeten doormaken, met lange en moeilijke nachten.
Bij het naar bed gaan denk ik steeds: was het maar weer ochtend en dan lig ik te woelen tot het weer licht wordt.
Mijn lichaam is vol wormen en zit onder het stof. Het is bedekt met vieze korsten. Ik ben niet om aan te zien.
Mijn leven vliegt voorbij, de ene hopeloze dag na de andere.
Mijn leven is in één zucht voorbij en van geluk blijft niets over.
Jullie kunnen mij nu nog zien, maar niet lang meer. Spoedig zullen jullie zoeken, maar dan ben ik er niet meer.
Zoals een wolk uiteen wordt gedreven en verdwijnt, zo verdwijnen ook de doden in hun graven.
10 Nooit meer zullen zij terugkeren naar hun gezin en hun huis en in hun woonplaats zijn hun namen gauw vergeten.
11 Ik moet praten over wat mij kwelt. Ik moet mijn verbitterde gevoelens kunnen uiten!
12 O God, ben ik soms de zee of een monster, dat U mij constant laat bewaken?
13,14 Zelfs wanneer ik mijn ellende in mijn slaap probeer te vergeten, maakt U mij nog bang met vreselijke nachtmerries.
15 Ik word nog liever gewurgd dan dat ik in dit lichaam verder leef!
16 Ik ben het zat! Ik wil niet voor altijd blijven leven! Laat mij toch die laatste dagen met rust!
17 Is een mens het echt waard dat U altijd tijd en zorg aan hem besteedt?
18 Moet U werkelijk elke morgen voor hem staan en hem elk moment van de dag op de proef stellen?
19 Waarom laat U mij niet met rust, al is het maar voor even?
20 Heb ik U iets aangedaan door mijn zonde, o God, Bewaker van de mensheid? Waarom hebt U mij als doelwit genomen en mijn leven tot een zware last gemaakt?
21 Waarom vergeeft U mij mijn zonde niet en verlost U mij niet van mijn schuld? Want als dit zo doorgaat, zal ik gauw sterven en languit in het stof komen te liggen. Als U mij dan nog zoekt, ben ik er niet meer.’

“人生在世岂不像服劳役吗?
他有生之年岂不像个雇工吗?
他像切望阴凉的奴隶,
又如盼望报酬的雇工。
同样,我注定要度过虚空的岁月,
熬过悲惨的黑夜。
我躺在床上,想着何时起来。
长夜漫漫,我辗转难眠,直到拂晓。
我身上布满蛆虫、伤疤,
皮肤破裂,流脓不止。
我的年日飞逝,比梭还快,
转眼结束,毫无盼望。

“上帝啊,别忘了我的生命不过是一口气,
我再也看不见幸福。
注视我的眼睛将再也看不见我,
你将寻找我,而我已不复存在。
人死后一去不返,
就像烟消云散;
10 他永不再返回家园,
故土也不再认识他。

11 “因此我不再缄默不语,
我要吐露胸中的悲愁,
倾诉心里的苦楚。
12 上帝啊,我岂是大海,岂是海怪,
值得你这样防范我?
13 我以为床铺是我的安慰,
卧榻可解除我的哀愁,
14 你却用噩梦惊我,
用异象吓我,
15 以致我宁愿窒息而死,
也不愿这样活着。
16 我厌恶生命,不想永活。
不要管我,因为我的日子都是虚空。

17 “人算什么,你竟这样看重他,
这样关注他?
18 你天天早上察看他,
时时刻刻考验他。
19 你的视线何时离开我,
给我咽口唾沫的时间?
20 鉴察世人的主啊,
我若犯了罪,又于你何妨?
为何把我当成你的箭靶?
难道我成了你的重担?
21 为何不赦免我的过犯,
饶恕我的罪恶?
我很快将归于尘土,
你将寻找我,
而我已不复存在。”

Job antwoordt Elifaz (vervolg)

Een mens heeft een zwaar leven op aarde.
Hij moet zo lang en zo hard werken als een knecht.
Hij moet net zo hard zwoegen als een slaaf die snakt naar schaduw,
als een knecht die uitkijkt naar het moment dat hij betaald wordt, aan het eind van de dag.
Net zo zwaar zijn voor mij de afgelopen maanden geweest.
Mijn leven is zinloos, de nachten zijn vreselijk.
Als ik ga slapen, denk ik: "Was de nacht maar voorbij!"
Het wordt later en later en ik lig maar te woelen tot het ochtend wordt.
Mijn lichaam zit vol met wormen en vuil.
Mijn huid zweert en is overal kapot.
Mijn leven gaat sneller voorbij
dan een spoel door het weefgetouw van de wever.
Mijn dagen gaan voorbij zonder enige hoop.
Vóórdat ik het weet, is mijn leven over,
zo snel als één enkele zucht.
Ik zal geen gelukkige dagen meer meemaken.
Nu zien jullie mij nog, maar al heel gauw zal ik er niet meer zijn.
Als jullie mij zoeken, zal ik opeens verdwenen zijn.
Zoals een wolk wegdrijft en verdwijnt,
zo verdwijnen ook de mensen in het graf en komen niet meer terug.
10 Ze komen nooit meer terug naar huis.
Hun gezin ziet hen nooit meer.

11 Ik kan niet zwijgen.
Ik móet spreken over mijn ellende.
Ik móet klagen over mijn verdriet.
12 God, ben ik soms zo gevaarlijk als de zee of als een zeemonster,
dat U mij dag en nacht bewaakt?
13 Als ik denk dat ik mij in bed beter zal voelen,
dat ik minder pijn en verdriet zal hebben als ik lig,
14 maakt U mij bang met nare dromen.
Verschrikkelijke nachtmerries heb ik.
15 Ik stik nog liever, ik ben liever dood,
dan dat ik dit allemaal moet meemaken.
16 Ik heb er genoeg van, ik zou toch al niet voor altijd blijven leven!
Laat me met rust, God, want mijn leven is zinloos.

17 Wat is een mens nu eigenlijk,
dat U hem zoveel aandacht geeft?
18 Moet U nu echt elke morgen komen
en mij elke dag op de proef stellen?
19 Wanneer zult U me eindelijk met rust laten?
Ik krijg de kans niet eens om mijn speeksel in te slikken!
20 Zelfs als ik U ongehoorzaam ben geweest,
wat heeft dat Ú voor kwaad gedaan, Bewaker van de mensen?
Waarom heeft U het op mij gemunt?
Waarom maakt U het mij zo moeilijk?
21 En waarom vergeeft U mij dan niet wat ik verkeerd heb gedaan?
Waarom doet U het niet gewoon weg?
Want al heel snel zal ik in het graf komen te liggen.
Dan zult U mij zoeken, maar ik zal er niet meer zijn.