Add parallel Print Page Options

人生在世多有愁苦

“人在世上怎能没有劳役呢?

他的日子不像雇工的日子吗?

正如仆人切慕暮影,

又像雇工盼望工价。

照样,我有空虚的岁月,

也有劳苦的黑夜为我派定。

我躺下的时候,就说:

‘我甚么时候起来?’

然而,长夜漫漫,我辗转反侧,直到黎明。

我的肉体以虫子和土块为衣裳,

我的皮肤裂开又流脓。

我过的日子比梭还要快,

在毫无盼望之中而结束。

求你记念我的性命不过是一口气,

我的眼必不再看见福乐。

看我的,他的眼再也看不到我,

你的眼要看我,我已经不在了。

云彩怎样消散逝去,

照样,人下阴间也不再上来。

10 他不再回自己的家,

故乡再也不认识他。

11 因此,我不再禁止我的口,

我要说出灵里的忧愁,

倾诉心中的痛苦。

埋怨 神待他过严

12 我岂是海洋或是海怪,

你竟然设守卫防备我?

13 我若说:‘我的床必安慰我,

我的榻必减轻我的苦情’,

14 你就用梦惊扰我,

又用异象惊吓我,

15 以致我宁可窒息而死,

也不肯保留我这一身的骨头。

16 我厌恶自己,不愿永远活下去。

任凭我吧,因为我的日子都是空虚的。

17 人算甚么,你竟看他为大,

又把他放在心上;

18 每天早晨你都鉴察他,

每时每刻你也试验他。

19 你到甚么时候才转眼不看我,

任凭我咽下唾沫呢?

20 鉴察世人的主啊!

我若犯了罪,跟你有甚么关系呢?

你为甚么把我当作箭靶,

使我以自己为重担呢?

21 你为甚么不赦免我的过犯,

除去我的罪孽呢?

现在我快要躺卧在尘土中,

那时你寻找我,我却不在了。”

Het gebed van Job

‘Wat heeft de mens toch een hard leven op aarde. Zijn zijn dagen niet als die van een gehuurde arbeider?
Zoals een slaaf naar schaduw verlangt en een arbeider in spanning uitziet naar de uitbetaling van zijn loon,
zo heb ik ellendige maanden moeten doormaken, met lange en moeilijke nachten.
Bij het naar bed gaan denk ik steeds: was het maar weer ochtend en dan lig ik te woelen tot het weer licht wordt.
Mijn lichaam is vol wormen en zit onder het stof. Het is bedekt met vieze korsten. Ik ben niet om aan te zien.
Mijn leven vliegt voorbij, de ene hopeloze dag na de andere.
Mijn leven is in één zucht voorbij en van geluk blijft niets over.
Jullie kunnen mij nu nog zien, maar niet lang meer. Spoedig zullen jullie zoeken, maar dan ben ik er niet meer.
Zoals een wolk uiteen wordt gedreven en verdwijnt, zo verdwijnen ook de doden in hun graven.
10 Nooit meer zullen zij terugkeren naar hun gezin en hun huis en in hun woonplaats zijn hun namen gauw vergeten.
11 Ik moet praten over wat mij kwelt. Ik moet mijn verbitterde gevoelens kunnen uiten!
12 O God, ben ik soms de zee of een monster, dat U mij constant laat bewaken?
13,14 Zelfs wanneer ik mijn ellende in mijn slaap probeer te vergeten, maakt U mij nog bang met vreselijke nachtmerries.
15 Ik word nog liever gewurgd dan dat ik in dit lichaam verder leef!
16 Ik ben het zat! Ik wil niet voor altijd blijven leven! Laat mij toch die laatste dagen met rust!
17 Is een mens het echt waard dat U altijd tijd en zorg aan hem besteedt?
18 Moet U werkelijk elke morgen voor hem staan en hem elk moment van de dag op de proef stellen?
19 Waarom laat U mij niet met rust, al is het maar voor even?
20 Heb ik U iets aangedaan door mijn zonde, o God, Bewaker van de mensheid? Waarom hebt U mij als doelwit genomen en mijn leven tot een zware last gemaakt?
21 Waarom vergeeft U mij mijn zonde niet en verlost U mij niet van mijn schuld? Want als dit zo doorgaat, zal ik gauw sterven en languit in het stof komen te liggen. Als U mij dan nog zoekt, ben ik er niet meer.’

La vida del hombre aquí en la tierra
es la de un soldado que cumple su servicio,
la de un esclavo que suspira por la sombra,
la de un peón que espera con ansias su salario.
Me ha tocado vivir meses enteros de desengaño,
noche tras noche de sufrimiento.
Me acuesto y la noche se me hace interminable;
me canso de dar vueltas hasta el alba,
y pienso: ¿Cuándo me levantaré?
Tengo el cuerpo lleno de gusanos y de costras,
y me supuran las heridas de la piel.
Mis días se acercan a su fin, sin esperanza,
con la rapidez de una lanzadera de telar.

Recuerda, oh Dios, que mi vida es como un suspiro,
y que nunca más tendré felicidad.
Nadie podrá volver a verme;
pondrás en mí tus ojos, y dejaré de existir.
9-10 Como nube que pasa y se deshace,
así es el que baja al sepulcro:
jamás regresa de allí,
sus familiares no vuelven a verlo.
11 Por eso no puedo quedarme callado.
En mi dolor y mi amargura
voy a dar rienda suelta a mis quejas.
12 ¿Soy acaso un monstruo del mar
para que así me vigiles?
13 Cuando pienso que en la cama encontraré descanso
y que el sueño aliviará mi pena,
14 me llenas de terror en mis sueños;
¡me espantas con pesadillas!
15 Sería mejor que me estrangularas;
prefiero la muerte a esta vida.
16 No puedo más. No quiero seguir viviendo.
Déjame en paz, que mi vida es como un suspiro.
17 ¿Qué es el hombre, que le das tanta importancia?
¿Por qué te preocupas por él?
18 ¿Por qué lo vigilas día tras día,
y lo pones a prueba a cada instante?
19 ¿Por qué no apartas tu vista de mí,
y me dejas siquiera tragar saliva?
20 Si peco, ¿qué perjuicio te causo,
vigilante de los hombres?
¿Por qué me tomas por blanco de tus flechas?
¿Acaso soy una carga para ti?
21 ¿No puedes perdonarme mi pecado?
¿No puedes perdonar el mal que he cometido?
Pronto estaré tendido en el polvo:
me buscarás, y ya no existiré.