Add parallel Print Page Options

Yobu Ayanukula

Yobu n’ayanukula ng’agamba nti,

(A)“Singa okweraliikirira kwange,
    n’okubonaabona kwange bipimibwa ne biteekebwa ku minzaani!
(B)Weewaawo byandisinze omusenyu gw’ennyanja okuzitowa;
    ebigambo byange kyenvudde mbyanguyiriza.
(C)Obusaale bwa Ayinzabyonna buli mu nze
    n’omwoyo gwange gunywedde obusagwa bwabwo:
    entiisa ya Katonda erwana nange.
Entulege ekaaba awali omuddo,
    oba ente ennume eŋŋooŋŋa awali emmere yaayo?
Emmere etaliimu nsa eriika omutali munnyo,
    oba amazzi g’eggi okubaamu akawoomerera?
(D)Omutima gwange tegusikirizibwa kubikombako,
    biri ng’emmere etangasa.

(E)“Singa Katonda ampa kye nsaba,
    n’ampa kye nsuubira,
(F)yandisiimye okumbetenta
    ne mmalibwawo omukono gwe.
10 (G)Kino kyandikkakkanyizza
    obulumi obutakoma
    kubanga sigaanye bigambo bya Mutukuvu.
11 (H)Amaanyi ngaggya wa, ndyoke mbe n’essuubi?
    Era enkomerero yange, eruwa ndyoke ngumiikirize?
12 Amaanyi gange ga mayinja
    oba omubiri gwange gwa kikomo?
13 (I)Mu mazima sirina maanyi
    n’obusobozi bwanzigwako.
14 Oyo agaana ebyekisa okuva eri mukwano gwe
    tafaayo kutya Ayinzabyonna.
15 (J)Baganda bange tebeesigika, bali ng’akagga akabooga
    ate ne kakalira,
16 akaddugalirira
    buli lwe kakwata, ng’omuzira,
17 (K)ate ne kaggwaawo
    buli lwe wabaawo ebbugumu.
18 Ebibinja by’abatambuze we biviira ku mugendo
    ne biraga mu ddungu ne bizikirira.
19 (L)Abatambuze b’e Teema banoonya,
    bo ab’e Seeba ne balindirira n’essuubi.
20 (M)Baalina essuubi
    naye bwe baatuukayo ne banyolwa nnyo.
21 (N)Kaakano bwe mundabye ne mutya
    ne mukakasizza ddala nga temuliiko kye muyinza kukola.
22 Nnali mbagambye nti, ‘Mumpe ekirabo,’
    oba nti, ‘Mumpeereyo ekintu ku by’obugagga bwammwe,
23 okumponya nve mu mukono gw’omulabe,
    n’okumpeerayo ekintu mpone emitego gy’abakambwe’? 

24 (O)“Njigiriza nange n’aba musirise;
    ndaga we nsobezza.
25 (P)Ebigambo eby’amazima nga bya bulumi!
    Naye okuwakana kwammwe kukakasa ki?
26 (Q)Mugezaako okugolola ebigambo byange,
    ne mufuula ebigambo by’omuntu ali obubi okuba ng’empewo?
27 (R)Mukubira ne bamulekwa akalulu
    ate ne mukubira ne mukwano gwammwe.

28 (S)“Naye kaakano mubeere ba kisa muntunuulire.
    Ndabika ng’omulimba?
29 (T)Mufumiitirize, temusuula bwenkanya;
    Mukirowoozeeko, kubanga obujulirwa bwange buli ku kalebwerebwe.
30 (U)Emimwa gyange girabika ng’egirimba?
    Emimwa gyange tegisobola kutegeera ttima?”

Job antwoordt Elifaz

Job antwoordde:

‘Als mijn zorgen gemeten konden worden en mijn verdriet gewogen kon worden,
dan zouden zij zwaarder blijken dan het zand van duizend stranden. Daarom sprak ik zo overhaast!
De Here heeft mij met zijn pijlen neergeschoten, zijn giftige pijlen zijn diep in mijn hart gedrongen. Al Gods rampen zijn op mij losgelaten!
5-7 Als wilde ezels balken, is dat omdat zij geen gras meer hebben om te eten, ossen loeien niet als zij genoeg voer hebben, een man klaagt als er geen zout in zijn eten zit. Het witte van een ei is smakeloos, ik weiger het te eten, ik walg van zulk voedsel.
8,9 Gunde God mij maar datgene waarnaar ik het meest verlang, te worden verbrijzeld en te worden bevrijd uit zijn pijnlijke greep.
10 Dan zou ik toch nog troost vinden, vreugde kennen ondanks deze ondraaglijke pijn, want de woorden van de heilige God heb ik niet verwaarloosd.
11 Och, waarom houdt mijn kracht mij nog op de been? Hoe kan ik het geduld opbrengen te wachten op mijn dood?
12 Ben ik soms zo sterk als een steen? Is mijn lichaam soms van koper?
13 Ik ben echt volkomen hulpeloos en heb geen enkele hoop meer!
14 Wie geen medelijden heeft met een vriend die lijdt, toont geen ontzag voor de Almachtige.
15-17 Mijn broeders zijn net zo onbetrouwbaar als een beek die stijgt als er ijs en sneeuw liggen, maar verdroogt wanneer het heet wordt.
18-21 Karavanen wijken van hun route af, dringen steeds verder de woestijn in, waar zij uiteindelijk omkomen. Zo hebben de karavanen uit Tema en Seba hoopvol naar water gezocht, maar hun hoop werd beschaamd. En zo is ook mijn vertrouwen in u verdwenen, geschrokken keert u mij de rug toe en weigert mij te helpen.
22 Maar waarom dan? Heb ik u ooit gevraagd mij een geschenk uit uw rijkdom te geven?
23 Heb ik ooit uw hulp ingeroepen tegen vijanden en ruziemakers?
24 Alles wat ik verlang, is een redelijk antwoord, dan zal ik zwijgen. Vertel mij maar wat ik verkeerd heb gedaan!
25,26 Het is pijnlijk de waarheid te spreken, maar uw kritiek berust niet op feiten. Gaat u mij alleen veroordelen, omdat ik in een opwelling mijn wanhoop uitschreeuwde?
27 Dat zou lijken op dobbelen om een hulpeloze wees of het verkopen van een vriend.
28 Kijk naar mij! Zie ik eruit alsof ik u iets voorlieg?
29 Heb medelijden, wees niet onrechtvaardig. Denk er nog eens goed over na, want u mag mij geen onrecht aandoen.
30 Spreek ik soms kwaad? Denkt u soms dat ik met mijn mond niet kan onderscheiden wat verkeerd is?’