Job 36
La Biblia de las Américas
Eliú describe la grandeza de Dios
36 Entonces continuó Eliú, y dijo:
2 Espérame un poco, y te mostraré
que todavía hay más que decir en favor de[a] Dios.
3 Traeré mi conocimiento desde lejos,
y atribuiré justicia a mi Hacedor(A).
4 Porque en verdad no son falsas mis palabras(B);
uno perfecto en conocimiento(C) está contigo.
5 He aquí, Dios es poderoso pero no desprecia a nadie(D),
es poderoso en la fuerza del entendimiento(E).
6 No mantiene vivo al impío(F),
mas da justicia al afligido(G).
7 No aparta sus ojos del justo(H),
sino que, con los reyes sobre el trono,
los ha sentado para siempre, y son ensalzados(I).
8 Y si están aprisionados con cadenas,
y son atrapados en las cuerdas de aflicción(J),
9 entonces les muestra su obra
y sus transgresiones, porque ellos se han engrandecido(K).
10 Él abre sus oídos para la instrucción(L),
y ordena que se vuelvan del mal(M).
11 Si escuchan y le sirven,
acabarán sus días en prosperidad(N)
y sus años en delicias(O).
12 Pero si no escuchan, perecerán[b] a espada(P),
y morirán sin conocimiento(Q).
13 Mas los impíos de corazón acumulan la ira;
no claman pidiendo ayuda cuando Él los ata.
14 Mueren[c] en su juventud,
y su vida perece entre los sodomitas de cultos paganos(R).
15 Él libra al afligido en medio de su aflicción(S),
y abre su oído(T) en tiempos de opresión[d].
16 Entonces, en verdad, Él te atrajo(U) de la boca de la angustia,
a un lugar espacioso, sin limitaciones, en lugar de aquella;
y lo que se puso sobre tu mesa estaba lleno de grosura[e].
17 Pero tú estabas lleno de juicio sobre el malvado(V);
el juicio y la justicia se apoderan de ti.
18 Ten cuidado, no sea que el furor(W) te induzca a burlarte;
no dejes que la grandeza del rescate(X) te extravíe.
19 ¿Te protegerán tus riquezas[f] de la angustia,
o todas las fuerzas de tu poder?
20 No anheles la noche,
cuando los pueblos desaparecen[g] de su lugar(Y).
21 Ten cuidado, no te inclines al mal(Z);
pues has preferido este a la aflicción(AA).
22 He aquí, Dios es exaltado en su poder,
¿quién es maestro como Él(AB)?
23 ¿Quién le ha señalado su camino,
y quién le ha dicho: «Has hecho mal(AC)»?
24 Recuerda que debes ensalzar su obra(AD),
la cual han cantado(AE) los hombres.
25 Todos los hombres la han visto;
el hombre desde lejos la contempla.
26 He aquí, Dios es exaltado(AF), y no le conocemos(AG);
el número de sus años es inescrutable(AH).
27 Porque Él atrae las gotas de agua,
y ellas, del[h] vapor[i], destilan lluvia(AI),
28 que derraman las nubes,
y en abundancia gotean sobre el hombre.
29 ¿Puede alguno comprender la extensión de las nubes(AJ),
o el tronar(AK) de su pabellón[j]?
30 He aquí, Él extiende su relámpago[k] en derredor suyo,
y cubre los abismos del mar.
31 Pues por estos medios Él juzga(AL) a los pueblos,
y da alimento(AM) en abundancia.
32 Él cubre sus manos[l] con el relámpago[m],
y le ordena dar en el blanco(AN).
33 Su trueno anuncia su presencia[n](AO);
también el ganado, respecto a lo que se levanta.
Footnotes
- Job 36:2 Lit., palabras para
- Job 36:12 Lit., pasarán
- Job 36:14 O, Su alma muere
- Job 36:15 O, en la adversidad
- Job 36:16 O, era alimento sustancioso
- Job 36:19 O, Te protegerá...tu clamor
- Job 36:20 Lit., suben
- Job 36:27 Lit., de su
- Job 36:27 O, de la inundación
- Job 36:29 O, tienda
- Job 36:30 Lit., luz
- Job 36:32 Lit., palmas
- Job 36:32 Lit., la luz
- Job 36:33 Lit., respecto a Él
Job 36
Het Boek
Elihu wijst op Gods almacht
36 Elihu vervolgde:
2 ‘Heb nog even geduld, dan zal ik verder gaan. Want ik ben nog niet klaar met God te verdedigen!
3 Ik zal u enkele wijsheden uit een ver verleden geven, die de rechtvaardigheid van mijn Schepper aantonen.
4 Ik vertel u de waarheid, want ik ben een man met feilloos inzicht.
5 God is almachtig en toch heeft Hij van niemand een afkeer! Zijn begrip en inzicht zijn volmaakt.
6 Hij houdt de goddelozen niet in leven, maar geeft aan de onderdrukten hun rechten.
7 De goede mensen negeert Hij niet, maar Hij verhoogt hen door hun een plaats te geven op eeuwige, koninklijke tronen.
8 Als zij in moeilijkheden komen, tot slaaf worden gemaakt en er ellendig aan toe zijn,
9 gebruikt Hij die moeilijkheden om hen erop te wijzen dat zij hebben gezondigd en zich te hoogmoedig hebben gedragen.
10 Hij maakt dat zij luisteren naar zijn woord en berouw hebben over hun zonden.
11 Als zij luisteren en Hem gehoorzamen, zullen zij worden gezegend met een gelukkig en voorspoedig leven.
12 Als zij niet naar Hem willen luisteren, zullen zij ten onder gaan en sterven door hun gebrek aan gezond verstand.
13 De goddelozen hebben haatgevoelens in hun hart. Zelfs als Hij hen vastbindt, roepen ze niet naar Hem om hulp.
14 Zij sterven jong, na een leven van ontucht en verdorvenheid.
15 Hij redt degenen die lijden en spreekt tot hen in hun ellende.
16 Zo wil Hij ook u uit de nood uitleiden naar een ruime plaats zonder beperkingen, naar een tafel vol heerlijke gerechten.
17 Maar nu wordt u beheerst door uw haatgevoelens over de goddelozen. U bent helemaal in de ban van rechtvaardigheid en oordeel.
18 Pas op dat niemand u door rijkdom of omkoping verleidt.
19 Zou uw rijkdom of uw machtige inspanning u voldoende steun kunnen geven en u uit de nood helpen?
20 Verlang niet naar de nacht die volken wegsleurt van hun plaats.
21 Laat het kwaad links liggen, want God bracht u deze ellende om ervoor te zorgen dat u niet in een slecht leven verviel.
22 Kijk, God is almachtig. Kent u een betere leermeester dan Hij?
23 Wie durft Hem wetten voor te schrijven of te zeggen dat wat Hij doet verkeerd is?
24 Nee, u kunt Hem beter prijzen om zijn machtige daden, waarvan mensen hebben gezongen!
25 Iedereen heeft deze machtige daden gezien en er van een afstand met verwondering naar gekeken.
26 God is zo groot dat wij ons van Hem geen voorstelling kunnen maken. Niemand kan een begrip als “eeuwigheid” bevatten.
27 Hij vangt de waterdruppels op en zeeft ze als regen uit de damp.
28 Zo valt de regen uit de wolken naar beneden op de mensheid.
29 Wie begrijpt iets van de wolkenformaties en van de donderslagen die er doorheen dreunen?
30 Kijk eens hoe Hij het licht om Zich heen verspreidt en hoe Hij een deken legt over de diepten van de oceanen.
31 Zo oordeelt Hij over de volken, zo geeft Hij de mensen voedsel in overvloed.
32 In zijn handen houdt Hij de bliksemschichten en op bevel stuurt Hij elk ervan naar een bepaald doel.
33 In de donder voelen wij zijn aanwezigheid naderen. Hij strijdt tegen het onrecht.’
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
