Add parallel Print Page Options

Job klaagt tegen zijn vrienden over al zijn ellende

Toen sprak Job eindelijk. Hij wilde dat hij nooit geboren was. Hij zei:

Ik wilde wel dat de dag dat ik werd geboren er nooit geweest was.
Dat nooit die nacht gekomen was waarin gezegd werd:
"Kijk, het is een jongetje!"
Die dag had beter overgeslagen kunnen worden.
God had beter kunnen vergeten hem te maken.
Die dag had er nooit moeten zijn.
Die dag had opgeslokt moeten worden door de nacht.
Hij had helemaal donker moeten blijven,
een dikke wolk had hem moeten bedekken.
Was het maar donker gebleven, dan was die dag er nooit gekomen.
Was die dag de zon maar niet opgegaan.
Dan was die dag er nooit geweest.
Dan was hij niet op de kalender voorgekomen.
Was ik die nacht maar niet geboren.
Was er die nacht maar niemand blij geweest over mijn geboorte.
Laten de mensen die dag maar vervloeken.
De tovenaars die met hun kunsten het zeemonster kunnen beheersen,
mogen van mij die dag vervloeken.
Waren de morgensterren die dag maar niet opgekomen.
Dan had die dag vergeefs op het licht gewacht.
Dan had hij nooit de eerste zonnestralen gezien.

10 Maar helaas, die nacht werd ik geboren.
Niemand hield mijn geboorte tegen.
En zo begon mijn ellendig leven.
11 Waarom ben ik niet onmiddellijk gestorven?
Waarom ben ik niet gestikt op het moment dat ik op de wereld kwam?
12 Waarom was ik welkom op mijn moeders schoot?
Waarom was er iemand die mij de borst gaf?
13 Als dat niet zo geweest was, zou ik nu rustig in het graf liggen.
Ik zou slapen en rust hebben.
14 Ik zou rustig liggen bij koningen en bestuurders.
Ik zou liggen bij koningen die verwoeste steden herbouwden.
15 Ik zou rusten bij koningen die rijk geweest waren
en hun paleizen vulden met zilver en goud.

16 Waarom ben ik niet in de buik van mijn moeder gestorven?
Waarom was ik geen doodgeboren kind dat nooit het licht te zien kreeg?
17 In de dood komen ook de slechte mensen tot rust.
Daar rusten de mensen die geen kracht meer hadden.
18 Gevangenen kunnen er rustig slapen.
Ze worden niet langer opgejaagd door hun bewakers.
19 Daar zijn alle mensen gelijk.
De slaven zijn bevrijd van hun heer.

20 Waarom geeft God het leven aan mensen die zoveel ellende moeten meemaken?
Waarom geeft Hij het leven aan mensen die zoveel verdriet te wachten staat?
21 Ze hopen op de dood, maar die komt niet.
Ze verlangen meer naar de dood dan naar rijkdom.
22 Ze zouden dolblij zijn als ze dood waren.
Ze zouden helemaal gelukkig zijn als ze eindelijk het graf in konden.
23 Waarom laat Hij iemand in leven die niet weet hoe hij verder moet?
God heeft hem de weg versperd!
24 Ik kan niet meer eten van verdriet.
Ik kan alleen nog maar huilen.
25 Want dat waar ik bang voor was, is nu gebeurd.
Dat waar ik aldoor bang voor was, is me nu overkomen.
26 Ik heb geen rust, geen vrede.
Ik zit vol onrust.

Job Speaks

After this, Job opened his mouth and cursed the day of his birth.(A) He said:

“May the day of my birth perish,
    and the night that said, ‘A boy is conceived!’(B)
That day—may it turn to darkness;
    may God above not care about it;
    may no light shine on it.
May gloom and utter darkness(C) claim it once more;
    may a cloud settle over it;
    may blackness overwhelm it.
That night—may thick darkness(D) seize it;
    may it not be included among the days of the year
    nor be entered in any of the months.
May that night be barren;
    may no shout of joy(E) be heard in it.
May those who curse days[a] curse that day,(F)
    those who are ready to rouse Leviathan.(G)
May its morning stars become dark;
    may it wait for daylight in vain
    and not see the first rays of dawn,(H)
10 for it did not shut the doors of the womb on me
    to hide trouble from my eyes.

11 “Why did I not perish at birth,
    and die as I came from the womb?(I)
12 Why were there knees to receive me(J)
    and breasts that I might be nursed?
13 For now I would be lying down(K) in peace;
    I would be asleep and at rest(L)
14 with kings and rulers of the earth,(M)
    who built for themselves places now lying in ruins,(N)
15 with princes(O) who had gold,
    who filled their houses with silver.(P)
16 Or why was I not hidden away in the ground like a stillborn child,(Q)
    like an infant who never saw the light of day?(R)
17 There the wicked cease from turmoil,(S)
    and there the weary are at rest.(T)
18 Captives(U) also enjoy their ease;
    they no longer hear the slave driver’s(V) shout.(W)
19 The small and the great are there,(X)
    and the slaves are freed from their owners.

20 “Why is light given to those in misery,
    and life to the bitter of soul,(Y)
21 to those who long for death that does not come,(Z)
    who search for it more than for hidden treasure,(AA)
22 who are filled with gladness
    and rejoice when they reach the grave?(AB)
23 Why is life given to a man
    whose way is hidden,(AC)
    whom God has hedged in?(AD)
24 For sighing(AE) has become my daily food;(AF)
    my groans(AG) pour out like water.(AH)
25 What I feared has come upon me;
    what I dreaded(AI) has happened to me.(AJ)
26 I have no peace,(AK) no quietness;
    I have no rest,(AL) but only turmoil.”(AM)

Footnotes

  1. Job 3:8 Or curse the sea