Add parallel Print Page Options

Dreigende verwoesting

‘Och Israël, als u werkelijk naar Mij wilt terugkeren, uw afschuwelijke afgoden wegdoet en niet meer van Mij afdwaalt, en als u alleen bij Mij, de levende God, zweert en begint een goed, eerlijk en rein leven te leiden, dan zal Ik de volken van de wereld zegenen en zij zullen naar Mij toekomen en mijn naam eren.’

De Here zegt tegen de mannen van Juda en Jeruzalem: Doorploeg de hardheid van uw harten, zodat het zaad niet tussen de dorens valt. Besnijd u voor de Here, zowel uw lichaam als uw hart, reinig uw gedachten, anders zal het vuur van mijn toorn u verbranden vanwege uw zonden. En niemand zal dat vuur kunnen blussen.

Roep tegen Jeruzalem en heel Juda dat zij door het hele land de bazuin blazen om alarm te slaan. Ren voor uw leven! Vlucht naar de versterkte steden! Geef het signaal om naar Jeruzalem te gaan. Aarzel niet, vlucht nu! Want Ik, de Here, breng vanuit het noorden een vreselijke verwoesting over u. Zoals een leeuw uit zijn schuilplaats tevoorschijn springt, zo trekt een vernietiger van volken op in de richting van uw land. Uw steden zullen ruïnes worden, zonder één enkele inwoner. Trek daarom rouwkleding aan en huil van berouw, want de toorn van de Here is nog niet van ons weggenomen. ‘Op die dag,’ zegt de Here, ‘zullen de koning en zijn bestuurders beven van angst en de priesters en profeten zullen verbijsterd toekijken.’

10 Toen zei ik: ‘Oppermachtige Here, de mensen zijn misleid door uw woorden, want U beloofde vrede voor Jeruzalem, maar nu dreigt voor hen de oorlog!’

11,12 In die tijd zal Hij een verschroeiende wind vanuit de woestijn over hen laten waaien, geen briesje, maar een verschrikkelijke storm. Zo zal Hij hun veroordeling aankondigen. 13 De Here zal met zijn strijdwagens over ons komen als een stormwind, zijn paarden zijn sneller dan adelaars. Het is met ons gedaan, want wij zijn veroordeeld. 14 Jeruzalem, reinig uw harten nu het nog kan. U kunt nog worden gered als u uw slechte gedachten loslaat. 15 Vanuit Dan en vanaf de berg Efraïm is uw oordeel aangekondigd. 16 Waarschuw de andere volken dat de vijand in aantocht is uit een ver land en dat hij dreigend schreeuwt tegen Jeruzalem en de steden van Juda. 17 Zij omsingelen Jeruzalem als de bewakers een stuk land! ‘Want mijn volk is tegen Mij in opstand gekomen,’ zegt de Here. 18 Aan uw levenswijze heeft u dit alles te wijten. Het kwaad dat u deed, treft uw eigen ziel.

19 Mijn hart, mijn hart! Ik kronkel van pijn en mijn hart gaat als een razende in mijn borst tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik heb het trompetgeschal en de strijdkreten van mijn vijand gehoord. 20 Golf na golf rolt de vernietiging over het land, tot er niets meer te zien is dan alleen rokende puinhopen. Plotseling, in een oogwenk, staat geen huis meer overeind. 21 Hoelang moet dit nog duren? Hoelang moet ik nog oorlog en dood om mij heen zien?

22 ‘Mijn volk is dom, want het weigert naar Mij te luisteren. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Zij zijn intelligent genoeg om kwaad te kunnen doen, maar voor het doen van het goede hebben zij geen enkele aanleg.’ 23 Ik keek naar de aarde en zover mijn oog reikte, zag ik niets dan leegte en chaos. Ook de hemel was donker. 24 Ik keek naar de bergen en zag dat die beefden en schudden. 25 Ik keek rond, maar zag niemand, de vogels waren uit het luchtruim weggevlucht. 26 De vruchtbare dalen waren wildernissen en alle steden waren in puinhopen veranderd voor de ogen van de Here, verwoest door zijn toorn. 27 Het besluit van de Here tot verwoesting geldt voor het hele land. ‘Toch,’ zegt Hij, ‘zal een klein restant van mijn volk overblijven. 28 De aarde zal treuren en de hemel zal zwarte rouw dragen vanwege mijn besluit tegen mijn volk. Maar Ik heb dit besluit genomen en Ik zal er niet op terugkomen.’ 29 Alle steden vluchten in paniek als zij het geluid van naderbij marcherende legers horen. De mensen verstoppen zich in het struikgewas en vluchten de bergen in. Alle steden zijn verlaten: iedereen is in paniek gevlucht. 30 Waarom trekt u uw mooiste kleren aan? Waarom hangt u sieraden om en maakt u uw ogen op? Het zal u niet helpen, uw minnaars verwerpen u en willen u doden. 31 Ik heb hard geschreeuw gehoord, als van een vrouw die haar eerste kind ter wereld brengt. Het is de schreeuw van mijn volk dat snakt naar adem, smeekt om hulp en door de knieën gaat voor zijn moordenaars.

God roept het volk Israël op om de andere goden weg te doen (vervolg)

De Heer zegt: "Als jullie Mij weer gaan dienen, Israël, mogen jullie bij Mij terugkomen. Als jullie je andere goden wegdoen, hoeven jullie niet meer rond te dwalen. Als jullie zeggen: 'Ik zweer bij de Heer,' zorg dan dat jullie ook de waarheid spreken! Wees eerlijk, zorg voor eerlijke rechtspraak en leef zoals Ik het wil. Dan zullen de andere volken óók door Mij gezegend willen worden. Dan zullen ze óók blij met Mij zijn. En tegen de bewoners van Juda en van Jeruzalem zeg Ik: Maak een nieuw begin. Doe alles weg wat verkeerd is. Ga Mij weer gehoorzamen. Doe van harte wat Ik zeg. Dien Mij niet alleen met woorden, maar met je hart.[a] Als jullie niet veranderen, zal Ik mijn woede als een onblusbaar vuur over jullie uitstorten, vanwege alle slechte dingen die jullie doen."

De ramp die uit het noorden komt

De Heer zei: "Roep overal in Juda en Jeruzalem: 'Blaas in het hele land alarm op de ramshoorn! Roep iedereen bij elkaar! Vlucht naar de steden met muren! Zet op een hoog punt van Jeruzalem de vlag neer, zodat iedereen de weg kan vinden. Vlucht allemaal! Blijf niet staan!' Want Ik laat uit het noorden een ramp over jullie komen. De vijand komt eraan zoals een leeuw tevoorschijn springt van tussen de struiken. De vijand die volken vernietigt, is op weg om met zijn leger jullie land te verwoesten.[b] Jullie steden zullen puinhopen worden waar niemand meer woont. Trek daarom rouwkleren aan, kreun en huil. Want de woede van de Heer is niet te stoppen. In die tijd, zegt de Heer, zullen de koning en de leiders van het land alle hoop verliezen. De priesters en de profeten zullen geschokt zijn."

10 Toen zei ik: "O Heer, U heeft dit volk en Jeruzalem heel erg bedrogen! U heeft gezegd dat we vrede zouden hebben. Maar we worden allemaal gedood!"

11 De Heer zei: "In die tijd zal tegen het volk en tegen Jeruzalem gezegd worden: Er waait een gloeiendhete wind[c] vanuit de heuvels in de woestijn naar Jeruzalem. Maar geen zacht windje. 12 Nee, op mijn bevel zal er een verwoestende storm komen. Dat is de straf die Ik mijn volk geef."

13 Jeremia zegt: "De vijand komt als een zware wolkenmassa aanzetten. De strijdwagens zijn sneller dan de wind. De paarden zijn sneller dan adelaars. Verschrikkelijk! We worden vernietigd! 14 Jeruzalem, doe het kwaad uit je hart weg! Dan zul je nog gered kunnen worden. Hoelang zul je nog zoveel slechte dingen blijven bedenken?

15 Luister! Er is nieuws uit het gebied van de stam van Dan in het noorden. Er is nieuws uit de bergen van Efraïm. Het is verschrikkelijk nieuws! 16 Zeg tegen iedereen, en laat het weten in Jeruzalem: er komt een leger aan, uit een ver land! Het komt de steden van Juda veroveren! 17 Zoals bewakers van een akker rond de akker staan, zo zal dat leger Jeruzalem omsingelen. De Heer zegt: 'Dat is omdat het land en de stad Mij ongehoorzaam zijn geweest. 18 Het is jullie eigen schuld dat dit gebeurt. Want jullie deden alleen maar slechte dingen.' Nu worden jullie zwaar gestraft. Het is hartverscheurend."

Jeremia is diep bedroefd over wat er gaat gebeuren

19 Jeremia zegt: "Ik heb zo'n pijn in mijn binnenste! Ik krimp ervan in elkaar. Mijn hart bonkt en gaat tekeer. Ik kan niet zwijgen, want ik hoor hoorngeschal en krijgsgeschreeuw. 20 Ik hoor over de ene ramp na de andere. Het hele land wordt vernietigd. Onze woonplaatsen worden in één ogenblik verwoest. 21 Hoelang moet ik de krijgsvlag nog zien, het hoorngeschal nog horen?"

22 De Heer zei: "Mijn volk is werkelijk dwaas. Het wil Mij niet dienen. Het kent Mij niet. Het zijn dwaze kinderen die niets begrijpen. Ze zijn goed in het doen van slechte dingen. Maar ze zijn slecht in het doen van goede dingen."

23 Jeremia zegt: "Ik zag dat het land helemaal kaal en leeg was. Ik keek omhoog naar de hemel, maar er was geen licht. 24 Ik keek naar de bergen en zag dat ze beefden. Ik zag de heuvels schudden. 25 Ik zag geen mens. Zelfs de vogels waren gevlucht. 26 Ik zag dat het prachtige groene land een woestijn was geworden. Alle steden lagen in puin. Dat kwam doordat de Heer in zijn woede het land had gestraft."[d]

27 De Heer zegt: "Dit hele land zal een wildernis worden. Maar niet voor altijd. 28 De aarde zal treuren en de hemel zal zwart zijn vanwege dat wat Ik heb besloten. En Ik zal het ook doen. Ik zal mijn plannen niet meer veranderen."

29 Jeremia zegt: "Iedereen in de steden slaat op de vlucht voor de boogschutters en ruiters. De mensen verbergen zich in de bossen en tussen de rotsen. De steden zijn verlaten. Er woont niemand meer. 30 Jeruzalem, je zal worden verwoest! Wat doe jij daar in je mooie dure kleren, met je sieraden om? Waarom heb je je zo mooi opgemaakt? Je maakt je tevergeefs zo mooi. Want je vriendjes hebben geen belangstelling meer voor je. Nee, ze willen je doden! 31 Ik hoor je al luid schreeuwen. Je hapt naar adem en steekt je handen uit om hulp. En je roept: 'Help me! Ze willen me vermoorden!' "

Footnotes

  1. Jeremia 4:4 Eigenlijk staat hier: "Besnijd niet alleen jullie geslachtsdeel, maar ook jullie hart." Alle Joodse mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het Joodse volk. Lees Genesis 17:9-14. Maar het ging God niet om een uiterlijk teken, maar om hun hart: hun liefde voor Hem.
  2. Jeremia 4:7 Deze vijand is de koning van Babel.
  3. Jeremia 4:11 Hiermee wordt het leger van Babel bedoeld dat van de andere kant van de woestijn komt.
  4. Jeremia 4:26 Dit was op dat moment allemaal nog niet gebeurd. Maar Jeremia zag in zijn geest hoe het later zou zijn.

“If you, Israel, will return,(A)
    then return to me,”
declares the Lord.
“If you put your detestable idols(B) out of my sight
    and no longer go astray,
and if in a truthful, just and righteous way
    you swear,(C) ‘As surely as the Lord lives,’(D)
then the nations will invoke blessings(E) by him
    and in him they will boast.(F)

This is what the Lord says to the people of Judah and to Jerusalem:

“Break up your unplowed ground(G)
    and do not sow among thorns.(H)
Circumcise yourselves to the Lord,
    circumcise your hearts,(I)
    you people of Judah and inhabitants of Jerusalem,
or my wrath(J) will flare up and burn like fire(K)
    because of the evil(L) you have done—
    burn with no one to quench(M) it.

Disaster From the North

“Announce in Judah and proclaim(N) in Jerusalem and say:
    ‘Sound the trumpet(O) throughout the land!’
Cry aloud and say:
    ‘Gather together!
    Let us flee to the fortified cities!’(P)
Raise the signal(Q) to go to Zion!
    Flee for safety without delay!
For I am bringing disaster(R) from the north,(S)
    even terrible destruction.”

A lion(T) has come out of his lair;(U)
    a destroyer(V) of nations has set out.
He has left his place
    to lay waste(W) your land.
Your towns will lie in ruins(X)
    without inhabitant.
So put on sackcloth,(Y)
    lament(Z) and wail,
for the fierce anger(AA) of the Lord
    has not turned away from us.

“In that day,” declares the Lord,
    “the king and the officials will lose heart,(AB)
the priests will be horrified,
    and the prophets will be appalled.”(AC)

10 Then I said, “Alas, Sovereign Lord! How completely you have deceived(AD) this people and Jerusalem by saying, ‘You will have peace,’(AE) when the sword is at our throats!”

11 At that time this people and Jerusalem will be told, “A scorching wind(AF) from the barren heights in the desert blows toward my people, but not to winnow or cleanse; 12 a wind(AG) too strong for that comes from me. Now I pronounce my judgments(AH) against them.”

13 Look! He advances like the clouds,(AI)
    his chariots(AJ) come like a whirlwind,(AK)
his horses(AL) are swifter than eagles.(AM)
    Woe to us! We are ruined!(AN)
14 Jerusalem, wash(AO) the evil from your heart and be saved.(AP)
    How long(AQ) will you harbor wicked thoughts?
15 A voice is announcing from Dan,(AR)
    proclaiming disaster from the hills of Ephraim.(AS)
16 “Tell this to the nations,
    proclaim concerning Jerusalem:
‘A besieging army is coming from a distant land,(AT)
    raising a war cry(AU) against the cities of Judah.(AV)
17 They surround(AW) her like men guarding a field,
    because she has rebelled(AX) against me,’”
declares the Lord.
18 “Your own conduct and actions(AY)
    have brought this on you.(AZ)
This is your punishment.
    How bitter(BA) it is!
    How it pierces to the heart!”

19 Oh, my anguish, my anguish!(BB)
    I writhe in pain.(BC)
Oh, the agony of my heart!
    My heart pounds(BD) within me,
    I cannot keep silent.(BE)
For I have heard the sound of the trumpet;(BF)
    I have heard the battle cry.(BG)
20 Disaster follows disaster;(BH)
    the whole land lies in ruins.(BI)
In an instant my tents(BJ) are destroyed,
    my shelter in a moment.
21 How long must I see the battle standard(BK)
    and hear the sound of the trumpet?(BL)

22 “My people are fools;(BM)
    they do not know me.(BN)
They are senseless children;
    they have no understanding.(BO)
They are skilled in doing evil;(BP)
    they know not how to do good.”(BQ)

23 I looked at the earth,
    and it was formless and empty;(BR)
and at the heavens,
    and their light(BS) was gone.
24 I looked at the mountains,
    and they were quaking;(BT)
    all the hills were swaying.
25 I looked, and there were no people;
    every bird in the sky had flown away.(BU)
26 I looked, and the fruitful land was a desert;(BV)
    all its towns lay in ruins(BW)
    before the Lord, before his fierce anger.(BX)

27 This is what the Lord says:

“The whole land will be ruined,(BY)
    though I will not destroy(BZ) it completely.
28 Therefore the earth will mourn(CA)
    and the heavens above grow dark,(CB)
because I have spoken and will not relent,(CC)
    I have decided and will not turn back.(CD)

29 At the sound of horsemen and archers(CE)
    every town takes to flight.(CF)
Some go into the thickets;
    some climb up among the rocks.(CG)
All the towns are deserted;(CH)
    no one lives in them.

30 What are you doing,(CI) you devastated one?
    Why dress yourself in scarlet
    and put on jewels(CJ) of gold?
Why highlight your eyes with makeup?(CK)
    You adorn yourself in vain.
Your lovers(CL) despise you;
    they want to kill you.(CM)

31 I hear a cry as of a woman in labor,(CN)
    a groan as of one bearing her first child—
the cry of Daughter Zion(CO) gasping for breath,(CP)
    stretching out her hands(CQ) and saying,
“Alas! I am fainting;
    my life is given over to murderers.”(CR)