Add parallel Print Page Options

Wie wind zaait, zal storm oogsten

De Heer zegt: "Blaas alarm op de ramshoorn! Als een adelaar stort de vijand zich op mijn volk. Want mijn volk heeft zijn verbond met Mij verbroken. Ze wilden zich niet aan mijn wetten en leefregels houden. Ze zullen uitroepen: 'Mijn God! Wij, Israël, kennen U toch? Waarom gebeurt dit dan?' Maar intussen willen ze niet kiezen voor dat wat goed is. Daarom komt de vijand eraan.

Ze hebben mannen tot koning gemaakt, maar Ik had hun die koningen niet gegeven.[a] Ze hebben leiders aangewezen, maar zonder mijn toestemming. En van hun zilver en goud hebben ze godenbeelden gemaakt. Daarom zullen ze vernietigd worden. Jullie gouden kalf zal jullie niet redden, bewoners van Samaria![b] Ik ben woedend op jullie. Wanneer zullen jullie eindelijk ophouden met je slechtheid? Israël heeft dat beeld gemaakt. Het werd gemaakt door een beeldhouwer. Mensenwerk is het, geen god. Daarom zal dat kalf van Samaria stukgeslagen worden![c]

Israël heeft wind gezaaid. Daardoor zal het storm oogsten. Er zal geen graan meer groeien. Het zaad dat ze zaaien zal geen meel opleveren. En als er al iets eetbaars uit groeit, zal dat door vreemdelingen worden opgegeten.

Israël wordt opgeslokt. Ze zullen onder de andere volken wonen. Daar zal niemand nog rekening met hen houden. Ze zijn als een kapotte kruik die niemand nog wil hebben. Want Israël is Assur om hulp gaan vragen, koppig en eigenwijs als een wilde ezel die doet wat hij wil. Israël koopt zich vrienden door geschenken uit te delen in plaats van dat ze Mij om hulp vragen. 10 Zo lukt het hun om bondgenoten te maken. Maar Ik zal die bondgenoten tegen Israël opstoken. Israël zal kreunen onder de heerschappij van een machtig koning.

11 Israël bouwde steeds meer altaren. Zo liepen ze bij Mij weg. En doordat ze steeds meer altaren bouwden, liepen ze steeds verder bij Mij vandaan. 12 Ik vertel hun steeds hoe prachtig mijn wetten en leefregels zijn. Maar ze trekken zich er niets van aan. 13 Ze offeren wel en ze eten wel van de offers, maar toch ben Ik niet blij met hen.[d] Daar zullen ze de gevolgen van moeten dragen: ze zullen weer slaven worden, net als vroeger in Egypte. 14 Want het volk Israël is zijn Maker vergeten. Israël bouwde steeds meer paleizen. Juda bouwde steeds meer sterke steden met muren en burchten. Maar Ik zal die steden met hun burchten verbranden."

Footnotes

  1. Hosea 8:4 God had gezegd dat altijd iemand uit de familie van David koning zou zijn. Maar na de dood van Davids zoon Salomo hadden de noordelijke tien stammen een eigen koning gekozen. Lees 1 Koningen 12.
  2. Hosea 8:5 De eerste koning van het koninkrijk Israël liet in twee steden een gouden kalf neerzetten dat voortaan aanbeden moest worden. Lees 1 Koningen 12:26-32.
  3. Hosea 8:6 Dit gebeurde inderdaad in de tijd van koning Josia. Lees 2 Koningen 23:14 en 15.
  4. Hosea 8:13 Ze brachten de offers immers aan andere goden! Daardoor had het voor God geen waarde.

Israel to Reap the Whirlwind

“Put the trumpet(A) to your lips!
    An eagle(B) is over the house of the Lord
because the people have broken my covenant(C)
    and rebelled against my law.(D)
Israel cries out to me,
    ‘Our God, we acknowledge you!’
But Israel has rejected what is good;
    an enemy will pursue him.(E)
They set up kings without my consent;
    they choose princes without my approval.(F)
With their silver and gold
    they make idols(G) for themselves
    to their own destruction.
Samaria, throw out your calf-idol!(H)
    My anger burns against them.
How long will they be incapable of purity?(I)
    They are from Israel!
This calf—a metalworker has made it;
    it is not God.(J)
It will be broken in pieces,
    that calf(K) of Samaria.(L)

“They sow the wind
    and reap the whirlwind.(M)
The stalk has no head;
    it will produce no flour.(N)
Were it to yield grain,
    foreigners would swallow it up.(O)
Israel is swallowed up;(P)
    now she is among the nations
    like something no one wants.(Q)
For they have gone up to Assyria(R)
    like a wild donkey(S) wandering alone.
    Ephraim has sold herself to lovers.(T)
10 Although they have sold themselves among the nations,
    I will now gather them together.(U)
They will begin to waste away(V)
    under the oppression of the mighty king.

11 “Though Ephraim built many altars for sin offerings,
    these have become altars for sinning.(W)
12 I wrote for them the many things of my law,
    but they regarded them as something foreign.(X)
13 Though they offer sacrifices as gifts to me,
    and though they eat(Y) the meat,
    the Lord is not pleased with them.(Z)
Now he will remember(AA) their wickedness
    and punish their sins:(AB)
    They will return to Egypt.(AC)
14 Israel has forgotten(AD) their Maker(AE)
    and built palaces;
    Judah has fortified many towns.
But I will send fire on their cities
    that will consume their fortresses.”(AF)