Add parallel Print Page Options

Een lied over de bruidegom en zijn bruid (vervolg)

Hij: "Wat loop je sierlijk op je sandalen.
Je lijkt wel een koningsdochter!
Je heupen zijn zo rond als een halsketting.
Ze lijken wel door een kunstenaar gemaakt.
Je navel lijkt op een prachtige kom
waar altijd wijn in zit.
Je buik glanst als een hoopje tarwe tussen de lelies.
Je borsten zijn glanzend bruin als twee jonge gazellen.
Je hals lijkt op een toren van ivoor
en je ogen lijken op de vijvers van Hesbon bij de Bat-Rabbimpoort.
Je neus lijkt op een wachttoren in de Libanon vanwaar je Damaskus kunt zien.
Je hoofd staat net zo fier als de berg Karmel.
Je haar heeft een dieprode glans.
Met je lange haar heb je een koning gevangen!

Wat is de liefde toch heerlijk.
Het is het mooiste wat je verlangen kan.
Je bent zo slank en sierlijk als een dadelpalm.
Je borsten zijn de dadeltrossen.
Ik dacht: 'Ik wil in die dadelpalm klimmen
en van de dadels eten.'
Je borsten zijn zo heerlijk als druiventrossen
en je adem ruikt naar appeltjes.
Je mond is zo heerlijk als zoete wijn…"

Zij: "…die regelrecht stroomt
naar de lippen van mijn slapende liefste.
10 Ik ben van mijn liefste.
Hij verlangt naar mij.
11 Kom, liefste, laten we naar het veld gaan,
laten we daar in het gras overnachten.
12 Laten we 's morgens heel vroeg naar de wijngaarden gaan
om te kijken of er al bloesems aan de takken komen.
Laten we gaan kijken hoe de bloesems opengaan
en hoe de granaatappelbomen bloeien.
Daar zal ik je mijn liefde geven.
13 De liefdesappeltjes geuren heerlijk.
Bij ons huis groeien heerlijke vruchten.
Ik heb alle vruchten voor jou bewaard, mijn liefste."

Och, prinses, wat loop je sierlijk! De welvingen van je lichaam lijken door een meesterbeeldhouwer ontworpen.
Je navel lijkt op een sierlijke kelk, waar een heerlijke wijn in hoort. Je buik lijkt op een schoof tarwe, versierd met lelies.
Je borsten zijn zo mooi als twee jongen van de gazellen.
Je hals rijst als een ivoren toren op en je ogen lijken op de diepglanzende vijvers van Chesbon die bij de poort Bath-Rabbim liggen. Je neus is zo fraai als de toren van de Libanon die over de stad Damascus uitziet.
Je hoofd steekt fier omhoog als de berg Karmel en je haar glanst koperrood. De koning kijkt er geboeid naar.
Wat is de liefde heerlijk! Heerlijker dan alle andere dingen waarnaar men kan verlangen.
Je slanke lichaam lijkt op een dadelpalm waaraan de borsten als dadeltrossen bloeien.
Ik zei dat ik die palmboom wilde beklimmen en de trossen ervan plukken wilde. Je borsten lijken op rijpe druiventrossen. De geur van je adem doet mij denken aan de geur van appels.
Je gehemelte is heerlijker dan de beste wijn…
…laat die wijn naar mijn liefste toevloeien, zodat hij hem slapend kan drinken.

10 Ik behoor toe aan mijn liefste, ik verlang naar hem.
11 Kom, mijn liefste, laten wij samen het veld ingaan en overnachten in een van de dorpen.
12 Of laten wij heel vroeg de wijngaard ingaan en kijken of de wijnstokken al uitlopen, of de knoppen al openspringen en de granaatappelbomen al bloeien. Daar zal ik mij aan je geven.
13 Ik ruik de geur van de liefdesappels en overal groeien de heerlijkste vruchten. Mijn liefste, ik heb ze voor jou bewaard.

How beautiful are thy [a]feet in sandals, O prince’s daughter!
Thy rounded thighs are like jewels,
The work of the hands of a skilful workman.
Thy body is like a round goblet,
Wherein no mingled wine is wanting:
Thy waist is like a heap of wheat
Set about with lilies.
Thy two breasts are like two fawns
That are twins of a roe.
Thy neck is like the tower of ivory;
Thine eyes as the pools in Heshbon,
By the gate of Bath-rabbim;
Thy nose is like the tower of Lebanon
Which looketh toward Damascus.
Thy head upon thee is like Carmel,
And the hair of thy head like purple;
The king is held captive in the tresses thereof.
How fair and how pleasant art thou,
O love, for delights!
This thy stature is like to a palm-tree,
And thy breasts to its clusters.
I said, I will climb up into the palm-tree,
I will take hold of the branches thereof:
Let thy breasts be as clusters of the vine,
And the smell of thy [b]breath like apples,
And thy [c]mouth like the best wine,
That goeth down [d]smoothly for my beloved,
[e]Gliding through the lips of those that are asleep.

10 I am my beloved’s;
And his desire is toward me.
11 Come, my beloved, let us go forth into the field;
Let us lodge in the villages.
12 Let us get up early to the vineyards;
Let us see whether the vine hath budded,
And [f]its blossom is open,
And the pomegranates are in flower:
There will I give thee my love.
13 The mandrakes give forth fragrance;
And [g]at our doors are all manner of precious fruits, new and old,
Which I have laid up for thee, O my beloved.

Footnotes

  1. Song of Solomon 7:1 Or, steps
  2. Song of Solomon 7:8 Hebrew nose.
  3. Song of Solomon 7:9 Hebrew palate.
  4. Song of Solomon 7:9 Hebrew aright.
  5. Song of Solomon 7:9 Or, Causing the lips of those that are asleep to move (or, speak)
  6. Song of Solomon 7:12 Or, the tender grape appeareth
  7. Song of Solomon 7:13 Or, over