Add parallel Print Page Options

Saulus en Barnabas krijgen een speciale taak (vervolg)

13 In de gemeente in Antiochië waren een paar profeten en leraren. Dat waren Barnabas, Simeon Niger, Lucius van Cyrene, Manaän (Manaän was samen met koning Herodes opgegroeid) en Saulus. Op een dag, toen zij zonder te eten de hele dag aan het bidden waren, zei de Heilige Geest tegen hen: "Ik heb een speciale taak voor Barnabas en Saulus." Ze baden de hele dag en legden hun daarna de handen op om hen te zegenen voor het werk dat ze gingen doen. Daarna lieten ze hen gaan.

De Heilige Geest stuurde hen naar Seleucië. Van daar voeren ze naar Cyprus. Daar gingen ze naar de stad Salamis. Ze predikten er het woord van God in de synagogen van de Joden. Ze hadden Johannes Markus meegenomen om hen te helpen.

Saulus op Cyprus

Ze trokken het hele eiland over tot aan Pafos. Daar ontmoetten ze een tovenaar die Bar-Jezus heette. Hij was een Jood en beweerde dat hij een profeet van God was. Maar hij was een bedrieger. Hij woonde bij de bestuurder van het eiland, Sergius Paulus. Dat was een verstandige man. Hij wilde graag het woord van God horen en liet Barnabas en Saulus roepen. Maar Elymas (Zo werd Bar-Jezus door de Grieken genoemd. Het betekent 'de tovenaar'.) verzette zich tegen hen. Hij probeerde Sergius Paulus ervan te overtuigen dat hij niet moest geloven wat Barnabas en Saulus hem over Jezus vertelden. Maar Saulus (die ook wel Paulus werd genoemd) keek Elymas recht aan. Vol van de Heilige Geest zei hij: 10 "Jij zoon van de duivel! Je zit vol listen en bedrog. Je bent een vijand van alles wat goed is. Wanneer zul jij ophouden de waarheid van de Heer voor leugens uit te maken? 11 Let op, de Heer zal je straffen! Je zal een tijd lang blind zijn en het zonlicht niet kunnen zien." Op hetzelfde moment werd het voor Elymas donker om hem heen. Hij tastte rond om iemand te vinden die hem bij de hand kon leiden. 12 Toen de bestuurder van het eiland zag wat er gebeurde, ging hij in Jezus geloven. Want de boodschap van de Heer had hem diep geraakt.

Paulus' toespraak in Antiochië

13 Paulus en de mannen die met hem meereisden, voeren van Pafos naar Perge in Pamfilië. Daar ging Johannes Markus terug naar Jeruzalem. 14 Maar de anderen reisden van Perge verder. Ze kwamen in Antiochië in Pisidië.[a] Op de heilige rustdag gingen ze naar de synagoge en gingen zitten. 15 Er werd voorgelezen uit de Boeken. Daarna lieten de leiders van de synagoge aan hen vragen: "Broeders, als jullie een opbouwende boodschap hebben voor de mensen hier, zeg het dan."

16 Paulus stond op en wenkte met zijn hand om de mensen stil te krijgen. Toen zei hij: "Israëlieten en aanbidders van God, luister! 17 De God van dit volk Israël heeft onze voorouders uitgekozen. Toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, heeft Hij ervoor gezorgd dat ze een groot volk werden. Later heeft Hij hen op een machtige manier uit Egypte bevrijd. 18 Daarna heeft Hij 40 jaar lang in de woestijn hun lastige gedrag verdragen. 19 Toen heeft Hij in het land Kanaän zeven volken voor hen vernietigd en hun land aan zijn eigen volk gegeven. 20 Na ongeveer 450 jaar gaf Hij hun richters[b] om hen te leiden. De laatste daarvan was de profeet Samuel.

21 Toen begonnen ze om een koning te vragen. God gaf hun toen Saul tot koning, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. Hij regeerde 40 jaar. 22 Maar God verliet Saul. Daarna gaf Hij hun David tot koning. Van David heeft Hij gezegd: 'Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden. Ik houd heel veel van hem, want hij zal Mij in alles gehoorzamen.' 23 En God beloofde dat uit Davids familie de Redder van Israël geboren zou worden. En dat gebeurde ook. Dat was Jezus. 24 Maar eerst kwam Johannes. Hij vertelde aan het hele volk Israël dat ze weer moesten gaan leven zoals God het wil en dat ze zich moesten laten dopen. 25 Toen Johannes' taak bijna was afgelopen, zei Johannes: 'Ik ben niet wie jullie denken dat ik ben. Ik ben de Messias niet. Want de Man die jullie verwachten, moet nog komen. En ik ben het niet eens waard om zijn sandalen voor Hem los te maken.'

26 Broeders, zonen uit de familie van Abraham en aanbidders van God uit andere volken, luister. Wij brengen jullie het nieuws hoe alle mensen gered kunnen worden door Jezus. 27 De bewoners van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet willen geloven. Ze hebben gedaan wat de profeten die op elke heilige rustdag worden voorgelezen, van tevoren hadden gezegd: ze hebben Hem laten doden. 28 Eigenlijk was er geen wettige reden om Hem de doodstraf te geven. Maar toch hebben ze van Pilatus geëist Hem te laten doden. 29 Ze deden alles wat er over Hem in de Boeken staat geschreven. Daarna werd Hij van het kruis gehaald en begraven. 30 Maar God heeft Hem uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. 31 Hij is nog een heel aantal dagen bij de mensen geweest die met Hem van Galilea naar Jeruzalem waren gereisd. En zij vertellen de mensen nu over Hem.

32 En nu komen wij jullie goed nieuws brengen. Namelijk dat God nu, in deze tijd, heeft gedaan wat Hij lang geleden aan onze voorouders had beloofd. Hij deed dat door Jezus geboren te laten worden. 33 Zo staat het ook in de tweede Psalm: 'Jij bent mijn Zoon. Vanaf vandaag ben Ik je Vader.' 34 Hij heeft ook al van tevoren gezegd dat Hij Hem uit de dood zou terugroepen en dat zijn lichaam niet zou vergaan. Dat zei Hij zó: 'Ik zal je geven wat Ik plechtig aan David heb beloofd.'[c] 35 En daarom zegt Hij ook in een andere Psalm: 'U zal het lichaam van uw Heilige niet laten vergaan.' 36 David heeft in zijn tijd God en zijn volk gediend. Toen is hij gestorven en begraven. Zijn lichaam is wél vergaan. 37 Maar Jezus is door God uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Zijn lichaam is níet vergaan. 38 Nu vertel ik jullie, broeders, dat jullie door Jezus vergeving kunnen krijgen voor jullie ongehoorzaamheid aan God. 39 Ook voor alle dingen die niet vergeven konden worden door de wet van Mozes. Iedereen die in Jezus gelooft, wordt door Hem vrijgesproken van elke schuld. 40 Let op dat met jullie niet gebeurt waar de profeten voor waarschuwden. 41 Zij zeiden: 'Let op, jullie die je niets van Mij aantrekken! Verbaas je en verdwijn! Want Ik doe in jullie tijd iets wat jullie niet zullen geloven als iemand het jullie vertelt!' "

Paulus en Barnabas worden weggejaagd

42 Toen de synagoge uitging, vroegen de mensen aan Paulus en Barnabas of ze de volgende heilige rustdag weer over deze dingen wilden spreken. 43 En veel van de Joden en van de andere mensen die God aanbaden, liepen na de bijeenkomst met hen mee. Paulus en Barnabas spraken met deze mensen verder. Ze drongen er op aan dat ze zouden geloven in Gods vergeving voor hen.

44 De volgende heilige rustdag kwam bijna de hele stad om het woord van God te horen. 45 Maar toen de Joodse leiders zagen dat er zoveel mensen gekomen waren, werden ze jaloers. Daarom zeiden ze dat Paulus leugens vertelde. 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vol geloof en zonder vrees: "Wij moesten eerst bij júllie het woord van God brengen. Maar jullie willen niet luisteren. Jullie vinden het eeuwige leven niet de moeite waard. Daarom gaan we nu naar de mensen die geen Joden zijn. 47 Want de Heer heeft ons bevolen: 'Ik heb jullie gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken. Zo zullen jullie redding brengen over de hele wereld.' " 48 Toen de niet-Joodse mensen dat hoorden, werden ze heel erg blij. En ze prezen het woord van de Heer. En iedereen die door God uitgekozen was om het eeuwige leven te ontvangen, ging in Jezus geloven. 49 En het woord van de Heer verspreidde zich door het hele land.

50 Maar de Joden begonnen in die stad de rijke en belangrijke mannen en vrouwen die God aanbaden, op te stoken. Deze zorgden er toen voor dat Paulus en Barnabas uit de stad werden weggejaagd. 51 Maar Paulus en Barnabas schudden het stof van hun voeten af om hen te waarschuwen voor hun ongehoorzaamheid[d] en reisden naar Ikonium. 52 En de leerlingen waren blij en vol van de Heilige Geest.

Footnotes

  1. Handelingen 13:14 Dat is een ander Antiochië dan in Handelingen 13:1.
  2. Handelingen 13:20 Lees de inleiding van het bijbelboek RICHTERS.
  3. Handelingen 13:34 Aan David had God een eeuwig koningschap beloofd. Lees 2 Samuel 7:11 en de aantekening daarbij.
  4. Handelingen 13:51 Dat had Jezus hun zo geleerd. Lees Matteüs 10:14.

圣灵派巴拿巴和扫罗往外传道

13 安提阿的教会中有几位先知和教师,就是巴拿巴和称呼尼结西面古利奈路求、与分封之王希律同养的马念扫罗 他们侍奉主、禁食的时候,圣灵说:“要为我分派巴拿巴扫罗,去做我召他们所做的工。” 于是禁食、祷告,按手在他们头上,就打发他们去了。

他们既被圣灵差遣,就下到西流基,从那里坐船往塞浦路斯去。 到了撒拉米,就在犹太人各会堂里传讲神的道,也有约翰做他们的帮手。 经过全岛,直到帕弗,在那里遇见一个有法术、假充先知的犹太人,名叫巴耶稣 这人常和方伯士求·保罗同在。士求·保罗是个通达人,他请了巴拿巴扫罗来,要听神的道。

以吕马抵挡方伯信主因而瞎眼

只是那行法术的以吕马(这名翻出来就是“行法术”的意思)抵挡使徒,要叫方伯不信真道。 扫罗,又名保罗,被圣灵充满,定睛看他, 10 说:“你这充满各样诡诈奸恶,魔鬼的儿子、众善的仇敌,你混乱主的正道还不止住吗? 11 现在主的手加在你身上,你要瞎眼,暂且不见日光。”他的眼睛立刻昏蒙黑暗,四下里求人拉着手领他。 12 方伯看见所做的事,很稀奇主的道,就信了。

称呼马可的约翰离开保罗

13 保罗和他的同人从帕弗开船,来到旁非利亚别加约翰就离开他们,回耶路撒冷去。 14 他们离了别加往前行,来到彼西底安提阿,在安息日进会堂坐下。 15 读完了律法和先知的书,管会堂的叫人过去,对他们说:“二位兄台,若有什么劝勉众人的话,请说。”

保罗述说以色列古事

16 保罗就站起来,举手说:“以色列人和一切敬畏神的人,请听! 17 以色列民的神拣选了我们的祖宗,当民寄居埃及的时候抬举他们,用大能的手领他们出来。 18 又在旷野容忍[a]他们约有四十年。 19 既灭了迦南地七族的人,就把那地分给他们为业。 20 此后给他们设立士师,约有四百五十年,直到先知撒母耳的时候。 21 后来他们求一个王,神就将便雅悯支派中基士的儿子扫罗给他们做王四十年。 22 既废了扫罗,就选立大卫做他们的王,又为他作见证说:‘我寻得耶西的儿子大卫,他是合我心意的人,凡事要遵行我的旨意。’ 23 从这人的后裔中,神已经照着所应许的为以色列人立了一位救主,就是耶稣。

述说耶稣在世的事

24 “在他没有出来以先,约翰以色列众民宣讲悔改的洗礼。 25 约翰将行尽他的程途,说:‘你们以为我是谁?我不是基督。只是有一位在我以后来的,我解他脚上的鞋带也是不配的。’ 26 弟兄们,亚伯拉罕的子孙和你们中间敬畏神的人哪,这救世的道是传给我们的。 27 耶路撒冷居住的人和他们的官长,因为不认识基督,也不明白每安息日所读众先知的书,就把基督定了死罪,正应了先知的预言。 28 虽然查不出他有当死的罪来,还是求彼拉多杀他。 29 既成就了经上指着他所记的一切话,就把他从木头上取下来,放在坟墓里。 30 神却叫他从死里复活。 31 那从加利利同他上耶路撒冷的人多日看见他,这些人如今在民间是他的见证。 32 我们也报好信息给你们,就是:那应许祖宗的话, 33 神已经向我们这做儿女的应验,叫耶稣复活了。正如《诗篇》第二篇上记着说:‘你是我的儿子,我今日生你。’ 34 论到神叫他从死里复活,不再归于朽坏,就这样说:‘我必将所应许大卫那圣洁、可靠的恩典赐给你们。’ 35 又有一篇上说:‘你必不叫你的圣者见朽坏。’ 36 大卫在世的时候遵行了神的旨意,就睡了[b],归到他祖宗那里,已见朽坏。 37 唯独神所复活的,他并未见朽坏。

证明耶稣为救主

38 “所以弟兄们,你们当晓得:赦罪的道是由这人传给你们的! 39 你们靠摩西的律法,在一切不得称义的事上信靠这人,就都得称义了。 40 所以你们务要小心,免得先知书上所说的临到你们。 41 主说:‘你们这轻慢的人,要观看,要惊奇,要灭亡!因为在你们的时候,我行一件事,虽有人告诉你们,你们总是不信。’”

42 他们出会堂的时候,众人请他们到下安息日再讲这话给他们听。 43 散会以后,犹太人和敬虔进犹太教的人多有跟从保罗巴拿巴的。二人对他们讲道,劝他们务要恒久在神的恩中。

44 到下安息日,合城的人几乎都来聚集,要听神的道。 45 犹太人看见人这样多,就满心嫉妒,硬驳保罗所说的话,并且毁谤。 46 保罗巴拿巴放胆说:“神的道先讲给你们原是应当的,只因你们弃绝这道,断定自己不配得永生,我们就转向外邦人去。 47 因为主曾这样吩咐我们说:‘我已经立你做外邦人的光,叫你施行救恩,直到地极。’” 48 外邦人听见这话,就欢喜了,赞美神的道,凡预定得永生的人都信了。 49 于是主的道传遍了那一带地方。

保罗巴拿巴被逐出境

50 犹太人挑唆虔敬、尊贵的妇女和城内有名望的人,逼迫保罗巴拿巴,将他们赶出境外。 51 二人对着众人跺下脚上的尘土,就往以哥念去了。 52 门徒满心喜乐,又被圣灵充满。

Footnotes

  1. 使徒行传 13:18 “容忍”或作“抚养”。
  2. 使徒行传 13:36 或作:大卫按神的旨意服侍了他那一世的人,就睡了。

巴拿巴和扫罗接受差遣

13 安提阿教会中有几位先知和教师,就是巴拿巴、绰号“黑人”的希缅、古利奈人路求、与分封王希律一同长大的马念以及扫罗。 一天,他们正在敬拜主、禁食的时候,圣灵对他们说:“要为我把巴拿巴和扫罗分别出来,好让他们做我呼召他们去做的事。” 于是,他们禁食祷告并把手按在巴拿巴和扫罗身上,然后差遣他们出去。

二人受圣灵差遣,下到西流基,从那里乘船去塞浦路斯。 他们到了撒拉米,就在当地的犹太会堂传讲上帝的道。约翰·马可做他们的助手。

他们走遍全岛,远至帕弗,在那里遇见一个冒充先知的犹太术士巴·耶稣。 这人和当地的士求·保罗总督常有来往。士求·保罗是个聪明人,他邀请了巴拿巴和扫罗来,要听上帝的道。 但希腊名字叫以吕马的那个术士反对使徒,试图拦阻总督信主。 又名扫罗的保罗被圣灵充满,盯着他说: 10 “你这魔鬼的儿子,充满了诡诈和邪恶,是一切正义之敌,到现在还想歪曲主的正道吗? 11 现在主要亲手惩罚你,使你瞎眼,暂时不见天日!”

他顿觉眼前一片漆黑,只好四处摸索,求人领他走路。 12 总督看见所发生的事,对主的道感到惊奇,就信了。

保罗传扬基督

13 保罗和同伴从帕弗乘船到旁非利亚的别加。约翰·马可在那里离开他们回耶路撒冷去了。 14 他们由别加继续前行,来到彼西底区的安提阿。在安息日那天,他们进了会堂坐下来。 15 读完律法书和先知书后,会堂主管派人告诉他们:“弟兄们,如果你们有什么劝勉众人的话,请讲。”

16 保罗站起来向大家挥手示意,说:“各位以色列同胞和各位敬畏上帝的外族朋友们,请听我说。 17 以色列的上帝拣选了我们的祖先,让他们在埃及寄居期间人丁兴旺成为大族,后来祂伸出臂膀带领他们离开埃及。 18 他们在旷野漂泊的那四十年间,上帝一直照顾、容忍他们。 19 后来上帝又灭了迦南境内的七族,把土地分给他们作产业。 20 前后历时约四百五十年。之后,上帝又为他们设立士师,直到撒母耳先知的时代。

21 “后来,他们求上帝为他们立一位王,上帝就选立便雅悯支派中基士的儿子扫罗为王,执政四十年。 22 之后,上帝废掉扫罗,选立大卫做王,并为他作证说,‘我找到了耶西的儿子大卫,他是合我心意的人,他必遵行我一切的旨意。’ 23 上帝照自己的应许,从大卫的后裔中为以色列人立了一位救主,就是耶稣。 24 在耶稣还未公开露面以前,约翰已经劝告以色列人要悔改,接受洗礼。 25 约翰在工作快要完成的时候说,‘你们以为我是谁?我不是基督。在我之后来的那位,我连给祂解鞋带也不配。’

26 “弟兄们,各位亚伯拉罕的子孙和敬畏上帝的外族人啊,这救恩之道原是传给我们的。 27 可是耶路撒冷的人和他们的官长不知道耶稣是基督,虽然每个安息日都诵读先知的信息,却把基督判死罪。这正应验了先知们的话。 28 他们虽然找不到判祂死罪的理由,却强求彼拉多将祂处死。 29 祂受死的记载全部应验之后,有人把祂从十字架上取下来,安放在石墓里。 30 但上帝却使祂从死里复活。 31 之后有许多天,那些从加利利跟随祂上耶路撒冷的人都看见过祂,他们如今在百姓中都是祂的见证人。 32 我们要报给你们一个好消息,上帝给我们祖先的应许, 33 祂借着使耶稣复活已为我们做子孙的成就了。正如诗篇第二篇所说,

“‘你是我的儿子,
我今日成为你父亲。’

34 圣经曾这样记载上帝使祂从死里复活、永不朽坏的事,

“‘我必将应许大卫的圣洁、
可靠的恩福赐给你们。’

35 又在诗篇上说,

“‘你必不让你的圣者身体朽坏。’

36 “大卫在世时遵行上帝的旨意,最后死了,葬在他祖先那里,肉身也朽坏了。 37 然而,上帝使之复活的那位却没有朽坏。 38 所以,弟兄们,你们应该知道,赦罪的信息是借着耶稣传给你们的。 39 你们靠遵行摩西律法不能被称为义人,只有信靠耶稣才能被称为义人。 40 你们要当心,免得先知说的话应验在你们身上,

41 “‘藐视真理的人啊,看吧!
你们要在惊惧中灭亡,
因为我要在你们的时代行一件事,
即使有人告诉你们,
你们也不会信。’”

42 保罗和巴拿巴离开会堂时,会堂里的人请求他们下一个安息日再来讲道。 43 许多犹太人和诚心改信犹太教的外族人都跟随保罗和巴拿巴,二人就与他们谈论,劝勉他们要坚定不移地信靠上帝的恩典。

44 到了下一个安息日,几乎全城的人都聚集起来,要听上帝的道。 45 犹太人看见那么多人聚集,充满嫉妒,便反驳保罗所讲的,诽谤他。 46 保罗和巴拿巴毫不畏惧地说:“上帝的道本该先传给你们,你们既然拒绝接受,认为自己不配得永生,我们现在就把这道传给外族人。 47 因为主这样吩咐我们,

“‘我已使你成为外族人的光,
好把救恩带到地极。’”

48 外族人听后,非常欢喜,颂赞主的道。凡被选定得永生的人都信了主。 49 主的道传遍了那个地方。

50 但犹太人煽动虔诚的贵妇和城中显要迫害保罗和巴拿巴,将二人赶出城去。 51 保罗和巴拿巴便当众跺掉脚上的尘土[a],去了以哥念。 52 门徒满心喜乐,被圣灵充满。

Footnotes

  1. 13:51 表示两不相干,参见马太福音10:14

Een speciale taak voor Barnabas en Saulus

13 In de christengemeente van Antiochië waren verschillende profeten en leraren: Barnabas, Simeon die Niger werd genoemd, Lucius van Cyrene, Manaën (die samen met Herodes Antipas was opgevoed) en Saulus. Op een dag, toen deze mannen vastten en bij elkaar waren om de Here te aanbidden, zei de Heilige Geest tegen hen: ‘Maak Barnabas en Saulus voor Mij vrij, want Ik heb een speciale taak voor hen.’ Zij bleven nog langer vasten en bidden. Daarna legden de anderen hun handen op de twee mannen en lieten hen gaan. Barnabas en Saulus, die er dus door de Heilige Geest op uitgestuurd waren, gingen naar Seleucië aan de kust en staken vandaar over naar Cyprus.

In het havenstadje Salamis spraken zij in verschillende synagogen over Jezus Christus. Johannes Marcus was met hen meegegaan om te helpen. Zij trokken het hele eiland door en kwamen ten slotte in Pafos, aan de westkust. Daar ontmoetten zij een Joodse tovenaar die beweerde dat hij een profeet was. Hij heette Barjesus (maar hij werd ook wel Elymas genoemd, dat betekent tovenaar) en was bevriend met Sergius Paulus, de gouverneur van het eiland, een wijs man. De gouverneur riep Barnabas en Saulus bij zich omdat hij wilde horen wat zij over Jezus Christus te zeggen hadden. Elymas was daar fel tegen gekant en probeerde de gouverneur van het geloof af te houden. Saulus (die ook Paulus heette) was vol van de Heilige Geest, keek Elymas recht in de ogen en zei: 10 ‘Wat bent u een gemeen en listig heerschap! U bent een vijand van alles wat goed is! Zoon van de duivel! Houdt u nooit op de woorden van de Here te verdraaien? 11 Nu geeft God u uw verdiende loon. U zult blind worden en het zal lang duren voordat u de zon weer kunt zien.’ Op hetzelfde moment kwam er een waas voor de ogen van Elymas en even later zag hij niets meer. Hij liep tastend rond, op zoek naar iemand die hem kon leiden. 12 Toen de gouverneur dat zag, kwam hij tot geloof in de Here Jezus Christus. Hij was diep onder de indruk van zijn leer.

13 Paulus en zijn metgezellen verlieten Pafos en gingen per boot naar Perge, in Pamfylië. Johannes Marcus reisde niet verder met hen mee, maar ging vandaar naar Jeruzalem terug.

14 Paulus en zijn gezelschap reisden door naar een plaats in Pisidië die ook Antiochië heette en bleven daar een tijd. Op de sabbat gingen zij naar de synagoge. 15 Nadat er uit de boeken van Mozes en de profeten was voorgelezen, lieten de leiders van de synagoge de gasten vragen of een van hen misschien iets bemoedigends tegen de mensen zou willen zeggen. 16 Paulus stond op en wenkte om stilte. ‘Mannen van Israël en u die ontzag voor God hebt, 17 weet wel dat de God van Israël onze voorouders heeft uitgekozen om zijn volk te zijn. Toen zij als vreemdelingen in Egypte woonden, maakte Hij het volk groot en machtig. Met geweldige wonderen leidde Hij hen uit dat land.

18 Hij verdroeg hun grillen tijdens de veertig jaar dat zij in de woestijn rondzwierven. 19 Nadat Hij de zeven volken die in Kanaän woonden had uitgeroeid, gaf Hij het land aan de Israëlieten. 20 Daarna gaf Hij hun telkens weer nieuwe leiders, vierhonderdvijftig jaar lang, tot de profeet Samuël. 21 Toen wilden zij een koning hebben. God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin. 22 Maar na veertig jaar zette God hem af en gaf hun een nieuwe koning, David. “Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden,” zei Hij, “een man naar mijn hart, die altijd zal doen wat Ik hem vraag”.

23 Een van Davids nakomelingen, Jezus, is de Redder die door God aan Israël beloofd was. 24 Voordat Jezus in het openbaar optrad, riep Johannes de Doper het volk van Israël op tot bekering, die door een doop in water gevolgd moest worden. 25 Aan het einde van zijn levensweg zei Johannes: “U denkt toch niet dat ik de Christus ben? Nee, Hij komt na mij. Ik ben het zelfs niet waard zijn sandalen los te maken.”

26 Broeders, afstammelingen van Abraham en u die ontzag voor God hebt: wij hebben het nieuws ontvangen dat er redding is door Jezus Christus. 27 De Joden van Jeruzalem en hun leiders hebben Hem niet erkend, hoewel zij zich realiseerden dat Hij het was, over wie elke sabbat in de synagoge wordt voorgelezen. Door Hem te doden, hebben zij de profetieën in vervulling doen gaan. 28 Hoewel zij geen geldige aanklacht konden vinden om Hem ter dood te veroordelen, hebben zij Pilatus toch gevraagd Hem om te brengen. 29 Toen alles gebeurd was wat er over Hem in de Boeken staat, hebben zij Hem van het kruis gehaald en in een graf gelegd. 30 Maar God heeft Hem weer levend gemaakt.

31 In de dagen daarna is Hij vele malen gezien door de mannen en vrouwen die met Hem uit Galilea naar Jeruzalem waren gekomen. Die zijn nu zijn getuigen. Zij vertellen iedereen wat zij van Hem weten. 32 Wij brengen u het goede nieuws dat de belofte die God lang geleden aan onze voorouders heeft gedaan, in onze tijd werkelijkheid is geworden. God heeft die belofte vervuld door Jezus weer levend te maken. 33 Dat komt overeen met wat in de tweede psalm staat: “Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.” 34 Dat God Hem weer levend heeft gemaakt en Hem nooit meer zal laten sterven, klopt met wat er in de Boeken staat. “Ik zal voor U de geweldige dingen doen die Ik David heb beloofd.” 35 In een van de andere psalmen staat het weer anders: “God, U zult het lichaam van uw heilige dienaar niet laten vergaan.”

36 Die woorden hebben geen betrekking op David. Want nadat die de mensen van zijn tijd volgens de wil van God had gediend, is hij gestorven. Hij is bij zijn voorouders begraven en zijn lichaam is vergaan. 37 Maar het lichaam van Jezus, die door God weer levend is gemaakt, is niet vergaan. 38 Broeders, luister! Deze Jezus laat u weten dat uw zonden kunnen worden vergeven. 39 Ieder die in Hem gelooft, wordt bevrijd van alle schuld en komt daardoor met God in het reine, iets dat men nooit bereikt door zich aan de wet van Mozes te houden. 40 Wijs dit niet meteen af. Wees voorzichtig, anders zou op u van toepassing kunnen zijn wat een van de profeten heeft gezegd: 41 “Ja, kijk maar verbaasd, jullie spotters. Verdwijn uit mijn ogen, want Ik ga tijdens uw leven iets doen wat u niet zou geloven als het werd verteld.” ’

42 Toen Paulus en Barnabas de synagoge verlieten, werd hun gevraagd de volgende sabbat terug te komen en weer over Jezus te spreken. 43 Na de bijeenkomst liepen veel Joden en andere vereerders van God met hen mee. Paulus en Barnabas spoorden hen aan te blijven vertrouwen op de genade van God. 44 De volgende sabbat liep bijna de hele stad te hoop om te horen wat er over Jezus Christus zou worden gezegd. 45 De Joodse leiders werden kwaad, omdat Paulus en Barnabas zo in de belangstelling stonden. Zij waren erg jaloers en spraken Paulus met grove taal fel tegen. 46 Paulus en Barnabas lieten zich niet van hun stuk brengen en zeiden: ‘Vanzelfsprekend moest u het eerst horen wat God te zeggen heeft. Maar nu u er niets van moet hebben en daarmee bewijst het eeuwige leven niet waard te zijn, gaan wij het de niet-Joodse mensen vertellen, 47 want dat heeft de Here ons opgedragen. Hij zei: “Ik heb U gemaakt tot een licht voor de niet-Joodse volken, om redding te brengen tot in de verste uithoeken van de aarde.” ’

48 Toen de niet-Joodse mensen in de stad dat hoorden, waren zij blij verrast. Zij vonden het heel fijn dat Paulus hun over de Here vertelde. En allen die bestemd waren voor het eeuwige leven, geloofden wat hij zei. 49 Het nieuws over Jezus Christus ging door heel de streek.

50 Dat was erg tegen de zin van de Joodse leiders. Zij hitsten voorname, gelovige vrouwen en het stadsbestuur op en slaagden erin een vervolging tegen Paulus en Barnabas te ontketenen, zodat die uit dat gebied werden verjaagd. 51 De twee apostelen schudden het stof van hun voeten om hun vervolgers duidelijk te maken dat zij niets meer met hen te maken wilden hebben. 52 Maar de blijdschap van de christenen in de stad werd er niet minder door, integendeel. De Heilige Geest vervulde hun hele wezen.