Add parallel Print Page Options

In the sefer harishon I wrote about everything, O Theophilus, about Rebbe, Melech HaMoshiach Yehoshua, both what he began to do and the shiurim he began to say,

Until HaYom, when he made aliyah ascent to Shomayim, having given Moshiach’s mitzvot through the Ruach Hakodesh to the Shlichim whom he chose,

To whom also he presented himself chai (alive), after his Messianic yissurim (sufferings), by many convincing proofs, during arba’im yamim appearing to his Shlichim and speaking concerning the Malchut Hashem:

And, while gathering them at a yechidus, Moshiach gave instructions to them not to depart from Yerushalayim, but to wait for the havtachah (promise) of [Elohim] HaAv which he said, "You heard of from Me. [TEHILLIM 27:14]

"For Yochanan gave a tevilah of teshuva with a mikveh mayim, but you will receive a tevilah in the Ruach Hakodesh not many yamim from now." [YOEL 3:1;(2:28)]

And at yechidus, having come together, they were asking him saying, "Adoneinu, is it at this time that You are restoring the Malchut Hashem to Am Yisroel?"

But he said to them, "It is not for you to have da’as of the itim (times) or moadim (seasons) which [Elohim] HaAv has set by His own samchut (authority). [Dt 29:29; Ps 107:13]

"But you will receive ko’ach when the Ruach Hakodesh has come upon you, and you all will be the Eidus (the Witness) of me, in Yerushalayim, and in all Yehudah, and Shomron and as far as ad ketzeh ha’aretz."

And having said these things, while they were looking on, in an aliyah ascent to Shomayim, Moshiach was taken up; and an anan (cloud) took him away from their eyes.

10 And as they were gazing intently into Shomayim, while Moshiach was going—hinei—two beings, enrobed in white, had been present with them.

11 Also, these said, "Men of the Galil, why do you stand looking into Shomayim? This Rebbe, Melech HaMoshiach Yehoshua, the one having been taken up from you into Shomayim, will also come again in like manner as you saw him going into Shomayim."

12 Then they returned to Yerushalayim from Har HaZeytim, which from Yerushalayim is a Shabbos walk.

13 And when they entered, they went up to the aliyyah where they were staying, that is, Kefa and Yochanan and Ya’akov and Andrew and Philippos and T’oma and Bar-Talmai and Mattityahu and Ya’akov Ben Chalfai and Shimon the Zealot and Yehudah Ben Ya’akov.

14 These all with one mind were continually devoting themselves to tefillah, with the nashim and with Miryam the Em of Rebbe, Melech HaMoshiach and with his achim.

15 And at this time, having stood up, Kefa, in the midst of the Achim b’Moshiach (there were 120 persons in the place)

16 —Said, "Achim b’Moshiach, the Kitvei Hakodesh had to be fulfilled, which the Ruach Hakodesh foretold through the peh of Dovid Hamelech concerning Yehudah, who became a guide to the ones arresting Yehoshua.

17 "For he had been numbered among us, and he received his ministry in the Messianic avodas kodesh of the Moshiach’s Shlichim.

18 (Now this man, therefore, acquired a sadeh out of the sachar [reward] of his peysha and, having fallen headlong, he plotst [burst] open in the middle and all the inward parts of him were poured out.

19 And this became known to all the ones inhabiting Yerushalayim, so that the sadeh [field] became known in their language as 'Akeldama’‖that is 'Sadeh of Dahm.')

20 "For it has been written in the Sefer Tehillim, "TEHI the place of him NESHAMMAH (one being deserted)... V’AL YEHI YOSHEV" ("May his place be deserted and let him not be the one dwelling in it": TEHILLIM 69:26) and "PEKUDATO YIKACH ACHER" ("his place of leadership may another take". TEHILLIM 109:8)

21 "It is necessary, therefore, that one of the anashim who accompanied us during all the time in which Rebbe, Melech HaMoshiach Adoneinu Yehoshua went in and went out among us,

22 "Beginning from the tevilah of teshuva of Yochanan until the day when Moshiach was taken up from us—one of these should become Eidus (Witness) with us to the Techiyas HaMoshiach."

23 And they put forward two anashim, Yosef Bar-Sabba, also called Justus, and Mattityahu.

24 And having davened, they said, "Adonoi, you have da’as of the levavot of Kol B’nei Adam. Therefore, show which of these two is your bechirah [1Sm 14:41]

25 "To take the place of this avodas kodesh ministry and Shlichus from which Yehudah turned aside to go to his own place."

26 And they drew lots, and the lot fell to Mattityahu, and he was numbered with the Achad Asar of Moshiach’s Shlichim. [T.N. Lukas wrote this work around 63 C.E., near the time of his awaiting the first hearing of Rav Sha’ul before Nero in Rome.]

Jezus gaat naar de hemel

Teofilus, in mijn eerste boek heb ik je geschreven over alles wat Jezus heeft gedaan en aan de mensen heeft geleerd voordat Hij naar de hemel ging.[a] Voordat Hij naar de hemel ging, leerde Hij door de Heilige Geest nog allerlei dingen aan de leerlingen die Hij had uitgekozen. Want nadat Hij uit de dood was opgestaan, liet Hij zich nog vaak aan de leerlingen zien. Pas na 40 dagen ging Hij naar de hemel. Tijdens die 40 dagen sprak Hij met de leerlingen over allerlei dingen die met het Koninkrijk van God te maken hebben. Ook deed Hij nog heel veel wonderen.

Toen Hij op een keer bij hen was, zei Hij tegen hen dat ze niet uit Jeruzalem mochten weggaan. Hij zei dat ze in Jeruzalem moesten blijven wachten op wat de Vader beloofd had. "Ik heb jullie al verteld wat die belofte is," zei Jezus. "Johannes doopte met water. Maar binnenkort zullen jullie met de Heilige Geest worden gedoopt."

De mensen die daar bij Hem waren, vroegen Hem: "Heer, gaat U er nú voor zorgen dat Israël weer een eigen koninkrijk wordt?"[b] Hij antwoordde: "Het gaat jullie niet aan wanneer dat gaat gebeuren. Alleen de Vader weet dat. Hij bepaalt wanneer dat zal zijn. Maar jullie zullen de Heilige Geest krijgen. Hij zal jullie kracht geven. Dan zullen jullie aan de mensen gaan vertellen wat jullie van Mij hebben gezien en gehoord. Eerst in Jeruzalem, dan in heel Judea en Samaria en daarna in de hele wereld."

Hierna zagen ze hoe Hij opsteeg naar de hemel. Toen kwam er een wolk en ze zagen Hem niet meer. 10 Ze bleven naar de lucht staan staren. Plotseling stonden er twee mannen in witte kleren bij hen. 11 Ze zeiden: "Mannen uit Galilea, waarom staan jullie naar de lucht te staren? Jullie hebben gezien hoe deze Jezus bij jullie is weggegaan naar de hemel. Op dezelfde manier zal Hij weer terugkomen."

Judas' taak wordt overgenomen door iemand anders

12 Ze liepen van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. (De Olijfberg was precies zo ver van Jeruzalem als je op een heilige rustdag mag lopen. Namelijk ongeveer 1½ km.) 13 Ze kwamen terug in de stad. Daar gingen ze naar de bovenzaal waar ze logeerden. Het waren Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartolomeüs, Matteüs, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon de Zeloot, en Judas[c] de zoon van Jakobus. 14 Ze bleven eensgezind met elkaar bidden, samen met een paar vrouwen. Ook Jezus' moeder Maria en Jezus' broers waren daar.

15 Op een dag was er een groep van ongeveer 120 leerlingen bij elkaar. Petrus stond op en zei: 16 "Broeders en zusters, in de Boeken heeft David al door de Heilige Geest over Judas gesproken. En wat David over hem heeft gezegd, is ook gebeurd. Judas heeft de weg gewezen aan de mensen die Jezus gevangen kwamen nemen. 17 Hij hoorde bij onze groep en had dezelfde taak als wij. 18 Maar hij heeft Jezus verraden en daar geld voor gekregen. Met dat geld heeft hij een stuk grond gekocht. Maar hij is voorover gevallen, zijn buik is opengescheurd en zijn darmen kwamen naar buiten. 19 Iedereen in Jeruzalem heeft ervan gehoord. Daarom hebben ze dat stuk grond 'Akeldama' genoemd (Dat betekent 'bloedgrond'). 20 In het Boek van de Psalmen staat hierover: 'Laat de plaats waar hij woonde, verwilderen. Laat niemand er gaan wonen.' En ergens anders staat: 'Iemand anders moet de taak overnemen die hij had.' 21+22 Daarom moeten we iemand kiezen om zijn plaats in te nemen. Hij zal samen met ons aan de mensen gaan vertellen dat Jezus uit de dood is opgestaan. Het moet iemand zijn die al bij ons hoorde toen de Heer Jezus nog bij ons was. Hij moet aldoor met ons zijn meegegaan, vanaf de dag dat Jezus door Johannes werd gedoopt, tot de dag dat Jezus naar de hemel ging."

23 Ze stelden twee mannen voor: Jozef Barsabbas, die ook Justus genoemd werd, en Mattias. 24 Ze baden: "Heer, U kent alle harten. Wilt U aanwijzen wie van deze twee U heeft uitgekozen. 25 Dan zal hij Judas' plaats innemen en zijn taak overnemen. Want Judas is er niet meer bij. Hij is gegaan naar de plaats waar hij hoort." 26 Ze lieten de mannen loten en zo werd Mattias aangewezen. Vanaf dat moment hoorde hij bij de andere elf apostelen.[d]

Footnotes

  1. Handelingen 1:1 Veel geschiedschrijvers gaan ervan uit dat Lukas dat eerste boek ("Het evangelie van Lukas") én het boek Handelingen heeft geschreven voor de verdediging van Paulus, toen Paulus in Rome gevangen zat voor zijn geloof in Jezus. Teofilus was de rechter die de zaak van Paulus moest bekijken.
  2. Handelingen 1:6 Israël was veroverd door de Romeinen en een soort provincie van het Romeinse Rijk geworden.
  3. Handelingen 1:13 Dit is niet de Judas die Jezus verraden had. Die Judas leefde niet meer. Lees ook Matteüs 27:3-5.
  4. Handelingen 1:26 'Apostelen' zou je ook kunnen vertalen met 'zendelingen'. Ze worden 'uitgezonden' om het goede nieuws aan de mensen bekend te gaan maken. In de BasisBijbel zijn zij vaak 'boodschappers van God' genoemd. Want ze brengen Gods boodschap naar de mensen. Lees Lukas 6:13-16.

Jezus gaat naar de hemel

Beste Theofilus, in mijn eerste boek heb ik u verteld over het leven van Jezus en zijn lessen en hoe Hij naar de hemel ging, nadat Hij zijn apostelen verdere aanwijzingen door de Heilige Geest had gegeven.

Gedurende de veertig dagen na zijn kruisiging is Hij van tijd tot tijd bij de apostelen geweest en bewees hun op allerlei manieren dat Hij leefde. Telkens weer sprak Hij met hen over het Koninkrijk van God. Tijdens een van deze ontmoetingen zei Hij dat zij Jeruzalem nog niet mochten verlaten: ‘Wacht eerst op wat de Vader beloofd heeft,’ zei Hij. ‘Ik heb al verteld wat er zal gebeuren. Johannes doopte met water, maar over enkele dagen zullen jullie met de Heilige Geest gedoopt worden.’

Terwijl zij zo bij elkaar waren, vroegen zij Hem: ‘Here, gaat U nu van Israël weer een vrij land maken, met een eigen koning?’ ‘Dat hoeven jullie niet te weten,’ antwoordde Hij. ‘Mijn Vader beslist hoe en wanneer bepaalde dingen gebeuren. Maar als de Heilige Geest op jullie neerkomt, zullen jullie kracht ontvangen om de waarheid over Mij te vertellen aan de mensen in Jeruzalem en ook in Judea en Samaria, en zelfs tot in de verste uithoeken van de wereld.’

Nadat Hij dit gezegd had, zagen zij hoe Hij omhoog ging in de lucht tot een wolk hem aan het gezicht onttrok. 10 Terwijl zij nog naar de lucht tuurden, stonden er plotseling twee mannen bij hen, met witte kleren aan. 11 ‘Galileeërs,’ zeiden zij, ‘wat staat u toch naar de lucht te kijken? Jezus is in de hemel opgenomen. Maar Hij zal net zo terugkomen als u Hem hebt zien weggaan.’

12 Daarop gingen zij van de Olijfberg terug naar Jeruzalem. Dat was een kwartier lopen. 13 In de stad aangekomen, gingen zij meteen door naar de bovenverdieping van het huis waar zij elkaar altijd ontmoetten: Petrus, Johannes, Jakobus, Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs, Mattheüs en Jakobus (de zoon van Alfeüs), Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus.

14 Voortdurend baden zij eensgezind met elkaar, samen met de vrouwen die met Jezus waren meegekomen, zijn moeder Maria en zijn broers. 15 Op een van die dagen ging Petrus staan om te spreken. Er waren op dat moment ongeveer honderdtwintig mensen bijeen.

16 ‘Vrienden,’ zei hij. ‘Wat er over Judas in de Boeken staat, moest gebeuren. Door David heeft de Heilige Geest gezegd hoe het met hem zou aflopen. Judas heeft de mensen die Jezus gevangen wilden nemen, de weg gewezen. 17 Hij was een van ons en had dezelfde opdracht als wij. 18 Met het geld dat hij voor zijn verraad had gekregen, werd een stuk grond gekocht. Zelf viel hij languit voorover en zijn buik scheurde open en al zijn ingewanden kwamen eruit. 19 Iedereen in Jeruzalem hoorde ervan. Daarom heet dat stuk grond ook Akeldama, wat bloedgrond betekent. 20 Dit klopt precies met wat er in de Psalmen van David staat: “Verander zijn woonplaats in een woestenij en laat er nooit meer iemand wonen” en “Laat een ander zijn taak overnemen!” 21 Iemand anders moet dus de plaats van Judas innemen. Het moet iemand zijn die al de tijd dat Jezus onder ons leefde, erbij geweest is, 22 vanaf de dag dat Jezus in de Jordaan werd gedoopt tot Hij in de hemel werd opgenomen. Hij moet, net als wij, kunnen vertellen dat hij zelf gezien heeft dat Jezus weer leeft.’

23 Zij stelden twee mannen voor: Jozef, die ook wel Barsabbas of Justus werd genoemd, en Mattias. 24 Zij vroegen God in gebed: ‘Here, U kent alle mensen door en door. Wilt U aanwijzen voor wie U kiest? 25 Laat hij apostel worden in de plaats van Judas, die afgeweken is van zijn taak.’ 26 Zij gingen erom loten wie het zou worden en het lot viel op Mattias. Voortaan was hij een van de twaalf apostelen.