Add parallel Print Page Options

God maakt alles (vervolg)

Zo maakte God de hemel en de aarde en alles wat daarop leeft en groeit. Op de zevende dag was alles af en maakte God niets meer. Op de zevende dag rustte God uit van al zijn werk. God zegende de zevende dag en maakte er een heilige dag van, omdat Hij toen uitrustte van het maken van de hemel en de aarde.

Zo zijn de hemel en de aarde ontstaan. Zo heeft de Heer God de hemel en de aarde gemaakt.

De tuin van Eden

In het begin waren er nog helemaal geen struiken op de aarde. Er groeide zelfs geen gras. Want de Heer God had het nog niet laten regenen. Er was ook nog niemand om de grond te bewerken. Er steeg damp op uit de aarde. Die damp zorgde ervoor dat de grond vochtig bleef. Toen de Heer God de hemel en de aarde maakte, maakte Hij ook de mens. Hij maakte hem van het stof van de aarde en blies de levensadem in zijn neus. Zo werd de mens een levend wezen.

Ook maakte de Heer God een tuin in Eden (= 'prachtig'), in het Oosten. Daar zette Hij de mens neer die Hij had gemaakt. Ook zorgde de Heer God ervoor dat daar allerlei bomen groeiden. Prachtige bomen met heerlijke vruchten. Midden in de tuin stonden de boom van eeuwig leven en de boom van kennis van goed en kwaad.

10 In de tuin van Eden was de bron van een rivier, die de tuin vochtig hield. Deze rivier splitst zich in vier andere rivieren. 11 De eerste rivier heet de Pison. Hij stroomt om het hele land Havila heen, waar goud wordt gevonden. 12 Dat goud is heel zuiver. Verder vind je daar ook balsemhars en sardonyx.[a] 13 De tweede rivier is de Gihon. Hij stroomt om het hele land Ethiopië heen. 14 De derde rivier is de Hidekel.[b] Hij stroomt naar het oosten van Assur. De vierde rivier is de Eufraat.

15 De Heer God zette de mens in de tuin van Eden, om voor de tuin te zorgen. 16 Hij waarschuwde hem: "Je mag van alle bomen in de tuin eten zoveel je wil. 17 Maar je mag niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven."

God maakt de vrouw

18 En de Heer God zei: "Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal iemand maken die bij hem past en die hem kan helpen."

19 De Heer had van het stof van de aarde alle dieren en alle vogels gemaakt. Daarna had Hij ze naar Adam (= 'mens' of 'stof') gebracht. Want Adam mocht alle dieren namen geven. En zoals Adam de dieren noemen zou, zo zouden ze voortaan heten. 20 Adam gaf aan al het vee, aan alle vogels en aan alle wilde dieren een naam. Maar hij zag er niemand bij die bij hem paste en die hem zou kunnen helpen. 21 Toen zorgde de Heer God ervoor dat Adam in een diepe slaap viel. En terwijl Adam sliep, nam Hij één van zijn ribben weg. Daarna maakte Hij die plaats weer dicht met vlees. 22 Van die rib maakte de Heer God een vrouw. Hij bracht haar naar Adam. 23 Toen zei Adam: "Dit is eindelijk iemand die bij mij past! Ze is van mijn eigen vlees en bloed gemaakt. Ik zal haar 'mannin' noemen, omdat ze uit de man gemaakt is."

24 Daarom zal een man weggaan bij zijn vader en moeder en van zijn vrouw houden en trouw aan haar zijn.[c] Vanaf dan zijn ze één geheel. 25 En Adam en zijn vrouw waren allebei naakt, maar ze schaamden zich niet.

Footnotes

  1. Genesis 2:12 Balsemhars is een soort hars waarvan een olie gemaakt werd die lekker rook. Die olie werd bijvoorbeeld voor parfum gebruikt. Sardonyx is een half-edelsteen.
  2. Genesis 2:14 Waarschijnlijk is de Hidekel de Tigris.
  3. Genesis 2:24 Eigenlijk staat hier dat hij zijn vader en moeder zal verlaten en aan zijn vrouw zal 'kleven'. Lees ook 1 Korintiërs 6:16.

Thus the heavens and the earth were completed, and all (A)their hosts. And [a]on (B)the seventh day God completed His work which He had done, and (C)He rested on the seventh day from all His work which He had done. Then God blessed the seventh day and sanctified it, because on it He rested from all His work which God had created [b]in making it.

The Generations of the Heavens and the Earth

(D)These are the generations of the heavens and the earth when they were created, in (E)the day that [c]Yahweh God made earth and heaven. (F)Now no shrub of the field was yet in the earth, and no plant of the field had yet grown, (G)for Yahweh God had not caused it to rain upon the earth, and there was no man to [d]cultivate the ground. But a [e]stream would rise from the earth and water the whole [f]surface of the ground. Then Yahweh God formed man of (H)dust from the ground and breathed into his nostrils the breath of life; and so the (I)man became a living [g]being. And Yahweh God planted a (J)garden in Eden, toward the east; and there He placed the man whom He had formed. And out of the ground Yahweh God caused to grow (K)every tree that is (L)desirable in appearance and good for food; (M)the tree of life also in the midst of the garden, and the tree of the knowledge of good and evil.

10 Now a (N)river went out of Eden to water the garden; and from there it divided and became four [h]rivers. 11 The name of the first is Pishon; it is the one that [i]went around the whole land of (O)Havilah, where there is gold. 12 Now the gold of that land is good; the bdellium and the onyx stone are there. 13 And the name of the second river is Gihon; it is the one that [j]went around the whole land of Cush. 14 And the name of the third river is [k](P)Tigris; it is the one that went east of [l]Asshur. And the fourth river is the [m](Q)Euphrates.

15 Then Yahweh God took the man and [n]set him in the garden of Eden to cultivate it and keep it. 16 And Yahweh God (R)commanded the man, saying, “From any tree of the garden you may surely eat; 17 but from the tree of the knowledge of good and evil, you shall not eat from it; for in the day that you eat from it (S)you will surely die.”

18 Then Yahweh God said, “It is not good for the man to be alone; (T)I will make him a helper [o]suitable for him.” 19 (U)And out of the ground Yahweh God had formed every beast of the field and every bird of the [p]sky, and He (V)brought each to the man to see what he would call it; and whatever the man called a living creature, that was its name. 20 And the man gave names to all the cattle and to the birds of the [q]sky and to every beast of the field; but for [r]Adam there was not found (W)a helper [s]suitable for him. 21 So Yahweh God caused a (X)deep sleep to fall upon the man, and he slept; then He took one of his ribs and closed up the flesh at that place. 22 And Yahweh God [t]fashioned (Y)the rib, which He had taken from the man, into a woman, and He brought her to the man. 23 Then the man said,

(Z)This one finally is bone of my bones,
And flesh of my flesh;
This one shall be called [u]Woman,
Because this one was taken out of [v]Man.”

24 (AA)Therefore a man shall leave his father and his mother, and cleave to his wife; and they shall become one flesh. 25 (AB)And the man and his wife were both naked and were not ashamed.

Footnotes

  1. Genesis 2:2 Or by
  2. Genesis 2:3 Lit to make
  3. Genesis 2:4 The personal covenant name of God, a form of I AM WHO I AM, cf. Ex 3:14-15
  4. Genesis 2:5 Lit serve
  5. Genesis 2:6 Or mist
  6. Genesis 2:6 Lit face of
  7. Genesis 2:7 Lit soul
  8. Genesis 2:10 Lit heads
  9. Genesis 2:11 Lit surrounds
  10. Genesis 2:13 Lit surrounds
  11. Genesis 2:14 Heb Hiddekel
  12. Genesis 2:14 Or Assyria
  13. Genesis 2:14 Heb Perath
  14. Genesis 2:15 Or caused him to rest
  15. Genesis 2:18 Lit corresponding to
  16. Genesis 2:19 Lit heavens
  17. Genesis 2:20 Lit heavens
  18. Genesis 2:20 Or man
  19. Genesis 2:20 Lit corresponding to
  20. Genesis 2:22 Lit built
  21. Genesis 2:23 Heb Ishshah
  22. Genesis 2:23 Heb Ish