Add parallel Print Page Options

De schepping

In het begin maakte God de hemelen en de aarde. De aarde was woest en leeg en over de watermassa lag een diepe duisternis. Maar de Geest van God zweefde boven de watermassa.

Toen zei God: ‘Laat er licht zijn.’ En toen was er licht. Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker. Het licht noemde Hij ‘dag’ en het donker ‘nacht’. Het werd avond en het werd weer morgen: de eerste dag.

Toen zei God: ‘Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd.’ Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde. Het werd avond en het werd weer morgen: de tweede dag.

Daarna zei God: ‘Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden.’ En dat gebeurde. 10 God noemde het droge land ‘aarde’ en het samengestroomde water ‘zeeën’. God zag dat het goed was.

11,12 En God zei: ‘Laten er allerlei gewassen, zaaddragende planten en vruchtbomen met zaad in hun vruchten op aarde groeien. De zaden zullen steeds weer planten en bomen voortbrengen.’ Dat gebeurde en ook nu was het goed, zag God. 13 Het werd avond en weer morgen: de derde dag.

14,15 Toen zei God: ‘Ik wil dat er heldere lichten aan de hemel verschijnen om de aarde te verlichten en het verschil tussen dag en nacht aan te geven. Die lichten zullen de vaste tijden regelen en de dagen en jaren aangeven.’ En zo gebeurde het. 16 God maakte twee grote lichten, de zon en de maan, die de aarde moesten verlichten. Het grootste licht, de zon, beheerste de dag en het kleinere, de maan, beheerste de nacht. Tegelijkertijd maakte God de sterren. 17 Hij plaatste de lichten aan de hemel om de aarde te verlichten, 18 dag en nacht aan te geven en het donker van het licht te scheiden. God zag dat het goed was. 19 Het werd avond en het werd weer morgen: de vierde dag.

20 Vervolgens zei God: ‘Ik wil dat de zeeën wemelen van vis en ander leven en laat de lucht vol zijn met allerlei soorten vogels.’ 21 Zo maakte God de grote zeedieren, allerlei vissen en vogels, elk naar hun eigen aard. En Hij keek er met welgevallen naar 22 en zegende ze. ‘Vermenigvuldig je en bevolk de zeeën,’ zei Hij tegen hen en tegen de vogels zei Hij: ‘Zorg dat jullie aantal groeit, zodat de aarde vol wordt.’ 23 Het werd avond en het werd weer morgen: de vijfde dag.

24 God zei toen: ‘Laat de aarde dieren voortbrengen: vee, kruipende dieren en allerlei wilde dieren.’ En weer gebeurde wat Hij had gezegd. 25 God maakte alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, elk naar hun eigen soort. God zag dat ook dat goed was.

26 Toen zei God: ‘Laat Ons mensen maken die op Ons lijken en kunnen heersen over alle dieren op aarde, in de zeeën en in de lucht.’

27 God schiep daarop de mens als zijn evenbeeld. Als man en vrouw schiep Hij hen. 28 God zegende hen en zei: ‘Vermenigvuldig je, bevolk de aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen, de vogels en alle andere dieren. 29 Kijk om je heen! Overal op aarde staan zaaddragende planten en vruchtbomen, die Ik jullie tot voedsel geef. 30 Al het gras en de planten heb Ik als voedsel aan de dieren en de vogels gegeven.’

31 Toen overzag God alles wat Hij gemaakt had en het was heel goed. Het werd avond en het werd weer morgen: de zesde dag.

创造天地万物

起初, 神创造天地。 地是空虚混沌;深渊上一片黑暗; 神的灵运行在水面上。  神说:“要有光!”就有了光。  神看光是好的,他就把光暗分开了。  神称光为昼,称暗为夜。有晚上,有早晨;这是第一日。

 神说:“众水之间要有穹苍,把水和水分开!”事就这样成了。  神造了穹苍,把穹苍以下的水和穹苍以上的水分开了。  神称穹苍为天。有晚上,有早晨;这是第二日。

 神说:“天下的水要聚在一处,使旱地露出来!”事就这样成了。 10  神称旱地为地,称水的聚处为海。 神看这是好的。 11  神说:“地上要长出青草、结种子的蔬菜和结果子的树木,各从其类,在地上的果子都包着核!”事就这样成了。 12 于是,地上长出了青草和结种子的蔬菜,各从其类;又长出结果子的树木,各从其类,果子都包着核。 神看这是好的。 13 有晚上,有早晨;这是第三日。

14  神说:“在天上穹苍中,要有光体来分昼夜;这些光体要作为记号,定节令、日子和年岁; 15 它们要在天上穹苍中发光,照耀地上!”事就这样成了。 16 于是, 神造了两个大光体,大的管昼,小的管夜;又造了星星。 17  神把这些光体安放在天上穹苍中,照耀地上, 18 管昼夜,分光暗。 神看这是好的。 19 有晚上,有早晨;这是第四日。

20  神说:“水要滋长生物;地上和天空之中,要有雀鸟飞翔!” 21 于是, 神创造了大鱼和在水中滋生各种能活动的生物,各从其类;又创造了各种有翅膀的飞鸟,各从其类。 神看这是好的。 22  神就赐福给牠们,说:“要繁衍增多,充满海洋;雀鸟也要在地上增多!” 23 有晚上,有早晨;这是第五日。

24  神说:“地上要生出活物来,各从其类;牲畜、爬行的动物和地上的野兽,各从其类!”事就这样成了。 25 于是, 神造了地上的野兽,各从其类;牲畜,各从其类;地上各种爬行的动物,各从其类。 神看这是好的。

创造人类

26  神说:“我们要照着我们的形象,按着我们的样式造人;使他们管理海里的鱼、空中的鸟、地上的牲畜,以及全地,和地上所有爬行的生物!” 27 于是, 神照着自己的形象创造人;就是照着 神的形象创造了他;他所创造的有男有女。 28  神就赐福给他们,对他们说:“要繁衍增多,充满这地,征服它;也要管理海里的鱼、空中的鸟和地上所有走动的生物。” 29  神说:“看哪!我把全地上结种子的各样蔬菜,和一切果树上有种子的果子,都赐给你们作食物。 30 至于地上的各种野兽,空中的各种飞鸟,和地上爬行有生命的各种活物,我把一切青草蔬菜赐给牠们作食物。”事就这样成了。 31  神看他所造的一切都很好。有晚上,有早晨;这是第六日。