Deuteronomy 31
Complete Jewish Bible
Parashah 52: Vayelekh (He went) 31:1–30
[In regular years read with Parashah 51, in leap years read separately]
31 Moshe went and spoke the following words to all Isra’el: 2 “I am 120 years old today. I can’t get around any longer; moreover, Adonai has said to me, ‘You will not cross this Yarden.’ 3 Adonai your God — he will cross over ahead of you. He will destroy these nations ahead of you, and you will dispossess them. Y’hoshua — he will cross over ahead of you, as Adonai has said. (LY: ii) 4 Adonai will do to them what he did to Sichon and ‘Og, the kings of the Emori, and to their land — he destroyed them. 5 Adonai will defeat them ahead of you, and you are to do to them just as I have ordered you to do. 6 Be strong, be bold, don’t be afraid or frightened of them, for Adonai your God is going with you. He will neither fail you nor abandon you.”
(RY: v, LY: iii) 7 Next Moshe summoned Y’hoshua and, in the sight of all Isra’el, said to him, “Be strong, be bold, for you are going with this people into the land Adonai swore to their ancestors he would give them. You will be the one causing them to inherit it. 8 But Adonai — it is he who will go ahead of you. He will be with you. He will neither fail you nor abandon you, so don’t be afraid or downhearted.”
9 Then Moshe wrote down this Torah and gave it to the cohanim, the descendants of Levi who carried the ark with the covenant of Adonai, and to all the leaders of Isra’el. (LY: iv) 10 Moshe gave them these orders: “At the end of every seven years, during the festival of Sukkot in the year of sh’mittah, 11 when all Isra’el have come to appear in the presence of Adonai at the place he will choose, you are to read this Torah before all Isra’el, so that they can hear it. 12 Assemble the people — the men, the women, the little ones and the foreigners you have in your towns — so that they can hear, learn, fear Adonai your God and take care to obey all the words of this Torah; 13 and so that their children, who have not known, can hear and learn to fear Adonai your God, for as long as you live in the land you are crossing the Yarden to possess.”
(RY: vi, LY: v) 14 Adonai said to Moshe, “The time is coming for you to die. Summon Y’hoshua, and present yourselves in the tent of meeting, so that I can commission him.” Moshe and Y’hoshua went and presented themselves in the tent of meeting. 15 Adonai appeared in the tent in a column of cloud; the column of cloud stood above the entrance to the tent. 16 Adonai said to Moshe, “You are about to sleep with your ancestors. But this people will get up and offer themselves as prostitutes to the foreign gods of the land where they are going. When they are with those gods, they will abandon me and break my covenant which I have made with them. 17 Then my anger will flare up, and I will abandon them and hide my face from them. They will be devoured, and many calamities and troubles will come upon them. Then they will ask, ‘Haven’t these calamities come upon us because our God isn’t here with us?’ 18 But I will be hiding my face from them because of all the evil they will have done in turning to other gods.
19 “Therefore, write this song for yourselves, and teach it to the people of Isra’el. Have them learn it by heart, so that this song can be a witness for me against the people of Isra’el. (RY: vii, LY: vi) 20 For when I have brought them into the land I swore to their ancestors, flowing with milk and honey; and they have eaten their fill, grown fat and turned to other gods, serving them and despising me, and broken my covenant; 21 then, after many calamities and troubles have come upon them, this song will testify before them as a witness, because their descendants will still be reciting it and will not have forgotten it. For I know how they think even now, even before I have brought them into the land about which I swore.” 22 So Moshe wrote this song that same day and taught it to the people of Isra’el.
23 Adonai also commissioned Y’hoshua the son of Nun with these words: “Be strong and full of courage; for you are to bring the people of Isra’el into the land about which I swore to them; and I will be with you.”
24 Moshe kept writing the words of this Torah in a book until he was done. When he had finished, (LY: vii) 25 Moshe gave these orders to the L’vi’im who carried the ark with the covenant of Adonai: 26 “Take this book of the Torah and put it next to the ark with the covenant of Adonai your God, so that it can be there to witness against you. 27 For I know how rebellious and stiffnecked you are! Here, even while I am still alive with you today, you have rebelled against Adonai; so how much more will you do so after my death? (Maftir) 28 Assemble for me all the leaders of your tribes and your officials, so that I can say these things in their hearing, calling heaven and earth to witness against them — 29 because I know that after my death you will become very corrupt and turn aside from the way that I have ordered you, and that disaster will come upon you in the acharit-hayamim, because you will do what Adonai sees as evil and provoke him by your deeds.”
30 Then Moshe spoke in the hearing of the whole assembly of Isra’el the words of this song, from beginning to end:
Haftarah Vayelekh: Hoshea (Hosea) 14:2(1)–10(9); Mikhah (Micah) 7:18–20; Yo’el (Joel) 2:15–27
B’rit Hadashah suggested reading for Parashah Vayelekh: Messianic Jews (Hebrews) 13:5–8
Deuteronomium 31
Het Boek
Een opdracht voor Jozua
31 Nadat Mozes al deze dingen tegen het volk Israël had gezegd, 2 vervolgde hij: ‘Ik ben nu honderdtwintig jaar oud! Ik ben niet langer in staat u te leiden, want de Here heeft mij gezegd dat ik de Jordaan niet mag oversteken. 3 Maar de Here Zelf zal u leiden. Hij zal de volken die daar wonen, vernietigen en u zult hen overwinnen. Jozua is uw nieuwe aanvoerder, want dat heeft de Here gezegd. 4 De Here zal de volken die in het land wonen, vernietigen, net zoals Hij Sichon en Og, de koningen van de Amorieten, vernietigde. 5 De volken die daar wonen, zal de Here aan u overleveren en u zult hen vernietigen zoals ik u heb opgedragen. 6 Wees sterk! Wees moedig! U hoeft geen angst voor hen te hebben! Want de Here, uw God, zal bij u zijn. Hij zal niet tekortschieten en u niet in de steek laten.’
7 Toen liet Mozes Jozua bij zich roepen en zei tegen hem, waar alle Israëlieten bij stonden: ‘Wees sterk! Wees moedig! Want u zult de Israëlieten het land binnenleiden dat de Here aan hun voorouders heeft beloofd, zorg ervoor dat zij het als hun erfdeel in bezit nemen. 8 Wees niet bang, want de Here zal voor u uitgaan en steeds bij u zijn. Hij zal niet falen, noch u in de steek laten.’
9 Toen schreef Mozes de wetten op die hij voor het volk had uitgesproken. Hij gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi die de ark met de Tien Geboden van de Here droegen. Aan de leiders van Israël gaf Mozes afschriften van deze wetten. 10,11 Hij gaf hun de volgende opdracht: deze wetten moesten aan het eind van elk zevende jaar, het sabbatsjaar, worden voorgelezen op het Loofhuttenfeest, wanneer het hele volk bijeenkwam voor de Here bij het heiligdom. 12 ‘Roep hen allen bijeen,’ beval Mozes, ‘mannen, vrouwen, kinderen en vreemdelingen die bij u wonen, om de wetten van God aan te horen en zijn wil te leren kennen, zodat u de Here, uw God, in ere zult houden en zijn wetten zult gehoorzamen. 13 Doe dit zodat uw kinderen, die nog nooit van deze wetten hebben gehoord, ze horen en leren heilig ontzag te hebben voor de Here, uw God, zolang zij in het beloofde land leven.’
14 Toen zei de Here tegen Mozes: ‘De tijd om te sterven is voor u gekomen. Roep Jozua en ga met hem de tabernakel binnen, zodat Ik hem mijn instructies kan geven.’ Zo kwamen Mozes en Jozua en stonden voor de Here. 15,16 Hij verscheen aan hen in een grote wolk bij de ingang van de tabernakel en zei tegen Mozes: ‘Nadat u gestorven bent en u bij uw voorouders te ruste bent gegaan, zal het volk in het beloofde land vreemde goden gaan aanbidden. De Israëlieten zullen Mij vergeten en het verbond dat Ik met hen heb gesloten, verbreken. 17 Dan zal mijn toorn tegen hen opvlammen en Ik zal hen verstoten en Mij voor hen verbergen. Zij zullen worden neergeslagen. Zij zullen lijden onder rampen en plagen, zodat zij zullen zeggen: “De Here is niet meer in ons midden!” 18 Maar Ik zal Mij van hen afkeren wegens de zonden die zij doen door andere goden te aanbidden. 19 Schrijf nu de woorden van dit lied op en leer het aan de Israëlieten. Ik zal dat lied tegen hen laten getuigen. 20 Wanneer Ik hen in het land heb gebracht dat Ik hun voorouders heb beloofd—een land dat overvloeit van melk en honing—en wanneer zij vadsig zijn geworden, zullen zij andere goden gaan aanbidden, Mij verachten en mijn verbond verbreken. 21 Wanneer grote rampen over hen komen, zal dit lied hun de reden van hun tegenspoed duidelijk maken, want het zal van generatie op generatie blijven voortbestaan. Ik weet nu al, nog voor zij het land binnentrekken, wat dit volk van plan is.’
22 Zo schreef Mozes die dag de woorden van het lied op en leerde het aan de Israëlieten. 23 Toen droeg God Jozua, de zoon van Nun, op sterk en moedig te zijn en zei tegen hem: ‘U moet de Israëlieten in het land brengen dat Ik hun heb beloofd en Ik zal met u zijn.’
24 Toen Mozes alle wetten die in dit boek staan, had opgeschreven, 25 droeg hij de Levieten die de ark met de Tien Geboden droegen, 26 op dit boek met de wetten naast de ark te leggen als een uitdrukkelijke waarschuwing voor de Israëlieten.
27 ‘Want ik weet hoe opstandig en koppig u bent,’ zei Mozes tegen hen. ‘Zelfs nu ik hier nog bij u ben, bent u al opstandig tegen de Here. Hoeveel opstandiger zult u dan zijn na mijn dood! 28 Roep nu alle leiders en aanvoerders van uw stammen bijeen, zodat ik met hen kan praten en ik hemel en aarde als getuigen tegen hen kan aanroepen. 29 Want ik weet dat u zich na mijn dood zult verontreinigen en zich van God en zijn geboden zult afkeren, in de dagen die komen, zal het kwaad u vernietigen, omdat u zult doen wat slecht is in de ogen van de Here en u zich zijn toorn op de hals zult halen.’
30 Toen las Mozes het hele lied hardop voor aan het bijeengekomen volk van Israël.
Copyright © 1998 by David H. Stern. All rights reserved.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.