Add parallel Print Page Options

Het visoen van de ram en de geitenbok

In het derde regeringsjaar van koning Belsazar kreeg ik weer een visioen. In dit visioen was ik in Susan, de hoofdstad van het gewest Elam, ik zag mijzelf naast de rivier de Ulai staan. Toen ik om mij heen keek, zag ik een ram met twee lange horens aan de rivier staan. Een van de horens was langer dan de andere, hoewel hij later opkwam. De ram stootte naar het westen, het noorden en het zuiden en niemand kon tegen hem standhouden of zijn slachtoffers redden. Hij deed wat hij wilde en werd erg groot. Terwijl ik geboeid toekeek, verscheen plotseling een geitenbok vanuit het westen. Hij bewoog zich zo snel over de hele aarde voort dat zijn poten de grond zelfs niet raakten. Deze bok had een opvallende hoorn tussen zijn ogen. Hij kwam bij de ram met de twee horens en stormde woest op hem af. Hij viel de ram woedend aan en brak daarbij diens beide horens. De ram was nu hulpeloos en de geitenbok sloeg hem tegen de grond en vertrapte hem. En niemand deed een poging de ram te redden.

De geitenbok werd trots en machtig, maar op het toppunt van zijn macht brak plotseling zijn grote hoorn af en op die plaats kwamen vier opvallende horens op. Zij waren gericht naar de vier windstreken. Een van hen, die klein begon, werd al gauw buitengewoon sterk. Hij viel het zuiden en het oosten aan en vocht ook tegen Israël. 10 Hij reikte tot aan de hemelse machten en haalde een deel ervan neer en vertrapte het. 11 Hij waagde het bovendien de vorst van het hemelse leger uit te dagen door het dagelijkse offer dat aan Hem werd gebracht, af te schaffen en bovendien zijn tempel te ontwijden. 12 Het heiligdom en het dagelijks offer werden het slachtoffer van de wetteloosheid. Daardoor verdwenen waarheid en rechtvaardigheid en triomfeerde het kwaad.

13 Daarna hoorde ik twee heilige engelen met elkaar praten. Een van hen zei: ‘Hoelang zal het nog duren voor het dagelijkse offer weer in ere wordt hersteld? Wanneer zal de ontwijding van de tempel ophouden en Gods volk triomferen?’ 14 De ander antwoordde: ‘Pas over drieëntwintighonderd dagen zal het heiligdom in ere worden hersteld.’

15 Terwijl ik, Daniël, dit visioen zag en het probeerde te begrijpen, stond er plotseling een man voor mij. Tenminste, hij zag eruit als een man. 16 Ik hoorde een menselijke stem van over de rivier de Ulai roepen: ‘Gabriël, vertel hem wat het visioen betekent.’ 17 Hij liep op mij af en van schrik wierp ik mij languit op de grond. ‘Mensenkind,’ zei hij, ‘u moet begrijpen dat dit visioen betrekking heeft op de eindtijd.’ 18 Terwijl hij dat zei, verloor ik het bewustzijn. Hij raakte mij echter aan en hielp mij overeind. 19 ‘Ik ben gekomen,’ zei hij, ‘om u te vertellen wat er gaat gebeuren als de tijd van Gods toorn ten einde loopt. Want wat u hebt gezien, gaat over het vastgestelde tijdstip van het einde. 20 De twee horens van de ram die u hebt gezien, zijn de koningen van Medië en Perzië. 21 De harige geitenbok is de koning van Griekenland en de lange hoorn tussen zijn ogen verbeeldt de eerste grote koning. 22 Daarna zag u dat de eerste hoorn werd afgebroken en dat vier anderen in zijn plaats kwamen. Dit betekent dat het rijk in vier koninkrijken zal uiteenvallen. Maar geen van hen zal zo sterk zijn als het eerste. 23 Deze koninkrijken laten, kort voor zij ten val komen, de boosdoeners de maat vol maken. Dan zal een andere koning aan de macht komen, een hardvochtig en listig man. 24 Hij zal grote kracht bezitten, maar het zal niet zijn eigen kracht zijn. Hij zal ongehoorde verwoestingen aanrichten en wat hij ook doet, het lukt hem allemaal. Hij zal machtige tegenstanders overwinnen en ook het heilige volk te gronde richten. 25 Meester-misleider als hij is, zal hij op drieste wijze velen ombrengen. Hij zal het zelfs wagen de strijd aan te binden met de vorst der vorsten, maar bezegelt daarmee zijn ondergang. Hij zal omkomen, maar niet door toedoen van mensen. 26 En dit visioen over de hoeveelheid dagen is betrouwbaar. Vertel niemand iets over dit visioen, want het gaat over een verre toekomst.’

27 Toen was ik uitgeput en lag enige dagen ziek op bed. Daarna stond ik op en hervatte mijn dienst bij de koning. Ik was verbijsterd over het visioen, maar kon er met niemand over spreken.

Visión del carnero y del macho cabrío

«En el tercer año del reinado de Belsasar yo, Daniel, tuve una visión, después de la que ya había tenido. En ella me veía en la ciudad de Susa, en la provincia de Elam, junto al río Ulay. Me fijé y vi ante mí un carnero con sus dos cuernos. Estaba junto al río y tenía cuernos largos. Uno de ellos era más largo y le había salido después. Me quedé observando cómo el carnero atacaba hacia el oeste, hacia el norte y hacia el sur. Ningún animal podía hacerle frente ni había tampoco quien pudiera librarse de su poder. El carnero hacía lo que quería y cada vez cobraba más fuerza.

»Mientras reflexionaba yo al respecto, de pronto, surgió del oeste un macho cabrío, que tenía un cuerno enorme entre los ojos. Cruzó toda la tierra sin tocar siquiera el suelo. Luego se lanzó contra el carnero de los dos cuernos que yo había visto de pie junto al río y lo atacó furiosamente. Yo vi cómo se acercó enfurecido, lo golpeó y le rompió los dos cuernos. El carnero no pudo hacerle frente, pues el macho cabrío lo derribó y lo pisoteó. Nadie pudo librar al carnero del poder del macho cabrío. El macho cabrío cobró gran fuerza, pero en el momento de su mayor grandeza se le rompió el gran cuerno. En su lugar brotaron cuatro grandes cuernos que se alzaron contra los cuatro vientos del cielo.

»De uno de ellos salió otro cuerno, pequeño al principio, que extendió su poder hacia el sur, hacia el este y hacia la Tierra Hermosa. 10 Creció hasta alcanzar al ejército de los cielos e hizo caer a tierra algunos del ejército de las estrellas y los pisoteó. 11 Y creció hasta pretender ser tan grande como el comandante del ejército del Señor. Por su causa, se eliminó el sacrificio diario y se derribó el santuario. 12 Por la rebelión, le fueron entregados el ejército y el sacrificio diario; derribó la verdad, hizo cuanto quiso y en todo tuvo éxito.

13 »Escuché entonces que uno de los santos hablaba y que otro le preguntaba: “¿Cuánto tiempo va a tardar lo anunciado en esta visión: el sacrificio diario, la rebeldía desoladora, la entrega del santuario y la humillación del ejército?”.

14 »Y aquel santo me dijo: “Va a tardar dos mil trescientas tardes y mañanas. Después de eso, se purificará el santuario”.

Significado de la visión

15 »Mientras yo, Daniel, contemplaba la visión y trataba de entenderla, de repente apareció ante mí alguien de apariencia humana. 16 Escuché entonces una voz que desde el río Ulay gritaba: “¡Gabriel, dile a este hombre lo que significa la visión!”.

17 »Cuando él se acercó al lugar donde estaba, me aterroricé y caí rostro en tierra. Me dijo: “Hijo de hombre entiende que la visión se refiere al tiempo del fin”.

18 »Mientras me hablaba, yo estaba aturdido, con el rostro en tierra. Entonces me tocó y me puso de pie. 19 Y me dijo: “Voy a darte a conocer lo que sucederá después cuando llegue a su fin el tiempo de la ira de Dios, porque el fin llegará en el momento señalado. 20 El carnero de dos cuernos que has visto simboliza a los reyes de Media y de Persia. 21 El macho cabrío es el rey de Grecia y el cuerno grande que tiene entre los ojos es el primer rey. 22 Los cuatro cuernos que salieron en lugar del que fue hecho pedazos simbolizan a los cuatro reinos que surgirán de esa nación, pero que no tendrán el mismo poder.

23 »”Hacia el final de esos reinos, cuando la rebelión de los impíos llegue al colmo, surgirá un rey de aspecto feroz, maestro de la intriga, 24 que llegará a tener mucho poder, pero no por sí mismo. Ese rey causará impresionantes destrozos y saldrá airoso en todo lo que emprenda. Destruirá a los poderosos y al pueblo santo. 25 Con su astucia propagará el engaño, creyéndose un ser superior. Destruirá a mucha gente que creía estar segura, y se enfrentará al Príncipe de los príncipes, pero será destruido sin intervención humana.

26 »”La visión de las tardes y mañanas que se te ha dado a conocer es verdadera. Pero mantenla en secreto, pues para eso falta mucho tiempo”.

27 »Yo, Daniel, quedé exhausto y estuve enfermo durante varios días. Luego me levanté para seguir atendiendo los asuntos del reino. Pero la visión me dejó pasmado, pues no lograba comprenderla».