Add parallel Print Page Options

Historisch overzicht

Dit zijn de vroegste generaties van de mensheid: Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch, Metuselach, Lamech, Noach, Sem, Cham en Jafet. De zonen van Jafet waren Gomer, Magog, Madai, Jawan, Tubal, Mesech en Tiras. De zonen van Gomer waren Askenaz, Difath en Togarma. De zonen van Jawan waren Elisa, Tarsisa, de Kittieten en de Rodanieten. De zonen van Cham waren Kus, Misraïm, Put en Kanaän. De zonen van Kus waren Seba, Chawila, Sabta, Rama en Sabtecha. De zonen van Rama waren Seba en Dedan. 10 Nimrod, die later een beroemde held werd, was ook een zoon van Kus. 11 De families die naar de zonen van Misraïm werden genoemd, waren de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, 12 de Naftuhieten, de Pathrusieten, de Kashluhieten, de voorvaders van de Filistijnen, en de Kaftorieten. 13 Onder Kanaäns zonen bevonden zich ook zijn oudste zoon Sidon 14 en Heth. Kanaän was tevens de voorvader van de Jebusieten, de Amorieten, de Girgasieten, 15 de Chiwwieten, de Arkieten, 16 de Sinieten, de Arwadieten, de Semarieten en de Hamatieten. 17 De zonen van Sem waren Elam, Assur, Arfachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Gether en Mesech. 18 Arfachsads zoon was Selach en Selachs zoon was Eber. 19 Eber had twee zonen: Peleg, die zo heette omdat tijdens zijn leven de aarde werd verdeeld, en zijn broer Joktan. 20 De zonen van Joktan waren Almodad, 21 Selef, Chasarmawet, Jerah, Hadoram, 22 Uzal, Dikla, Ebal, Abimaël, 23 Seba, Ofir, Chawila en Jobab. 24 De zoon van Sem was Arfachsad, de zoon van Arfachsad was Selach, 25 de zoon van Selach was Eber, 26 de zoon van Eber was Peleg, de zoon van Peleg was Reü, de zoon van Reü was Serug, de zoon van Serug was Nachor, 27 de zoon van Nachor was Terach, de zoon van Terach was Abram, die later Abraham werd genoemd.

28 Abrahams zonen waren Isaak en Ismael. 29 De zonen van Ismaël waren Nebajot, de oudste, Kedar, 30 Adbeël, Mibsam, Misma, Duma, Massa, Hadad, Tema, 31 Jetur, Nafis en Kedema. 32 Abraham kreeg ook zonen van zijn bijvrouw Ketura. Dat waren achtereenvolgens Zimran, Joksan, Medan, Midjan, Jisbak en Suach. Joksans zonen waren Seba en Dedan. 33 De zonen van Midjan waren Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Dit waren de nakomelingen die Abrahams bijvrouw Ketura hem gaf.

34 Abrahams zoon Isaak had twee zonen: Esau en Israël. 35 De zonen van Esau waren Elifaz, Reüel, Jeüs, Jalam en Korach. 36 De zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Zefi, Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek. 37 De zonen van Reüel waren Nahat, Zerach, Samma en Mizza. 38 Tot de zonen van Esau behoorden tevens Lotan, Sobal, Sibon, Ana, Dison, Ezer en Disan. Lotans zonen waren: Chori en Homam. 39 Lotan had ook nog een zuster, die Timna heette. 40 De zonen van Sobal waren Aljan, Manahath, Ebal, Sefi en Onam. Sibons zonen waren Ajja en Ana. 41 De zoon van Ana was Dison en deze Dison had de volgende zonen: Hamran, Esban, Jitran en Keran. 42 De zonen van Ezer waren Bilhan, Zaäwan en Jaäkan. Disan had twee zonen: Uz en Aran.

43 Hier volgen de namen van de koningen van Edom, die regeerden voordat een koning over Israël regeerde: Bela, de zoon van Beor, die in de stad Dinhaba woonde. 44 Na de dood van Bela werd Jobab, de zoon van Zerach uit Bosra, de nieuwe koning. 45 Toen Jobab stierf, volgde Husam uit de streek van de Temanieten, hem op. 46 Na diens dood werd Hadad, de zoon van Bedad, koning. Hij regeerde vanuit de stad Awit. Hij was het die het leger van Midjan in de velden van Moab versloeg. 47 Na de dood van Hadad, besteeg Samla uit Masreka de troon. 48 Na Samlaʼs overlijden kwam Saul uit de aan de rivier gelegen stad Rechobot aan de macht. 49 Toen Saul stierf, stond Baäl-Hanan, de zoon van Achbor, klaar om hem op te volgen. 50 Na de dood van Baäl-Hanan werd Hadad koning en regeerde vanuit de stad Pahi. Zijn vrouw heette Mehetabel, zij was een dochter van Matred en een kleindochter van Me-Zahab. 51-54 Na Hadads dood waren de volgende mannen de stamhoofden van Edom: Timna, Alja, Jetet, Oholibama, Ela, Pinon, Kenaz, Teman, Mibzar, Magdiël en Iram.

De nakomelingen van Israël

1,2 De zonen van Israël waren Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issachar, Zebulon, Dan, Jozef, Benjamin, Naftali, Gad en Aser. Juda kreeg drie zonen bij Bath-Sua, een meisje uit Kanaän: Er, Onan en Sela. Zijn oudste zoon Er was echter zo goddeloos dat de Here hem doodde. Toen werden Ers weduwe Tamar en haar schoonvader Juda ouders van de tweeling Peres en Zerach. Zo had Juda in totaal vijf zonen. De zonen van Peres waren Hezron en Hamul. De vijf zonen van Zerach waren Zimri, Ethan, Heman, Kalkol en Dara. Achar, de zoon van Karmi, was de man die zich toeëigende wat van de Here was en daardoor zijn volksgenoten grote moeilijkheden bezorgde. Ethan had slechts één zoon, Azarja.

De zonen van Hezron waren Jerachmeël, Ram en Kelubai. 10 Ram was de vader van Amminadab en Amminadab was de vader van Nachson, een leider van Israël. 11 Nachson was de vader van Salma en Salma was de vader van Boaz. 12 Boaz was de vader van Obed en Obed was op zijn beurt de vader van Isaï. 13 Isaïʼs eerste zoon was Eliab, zijn tweede zoon was Abinadab, zijn derde Simea, 14 zijn vierde Netanel, zijn vijfde Raddai, 15 zijn zesde Ozem en zijn zevende zoon was David. 16 Hun zusters waren Zeruja en Abigaïl. Zerujaʼs drie zonen waren Abisaï, Joab en Asaël. 17 Abigaïl was getrouwd met een zekere Jether uit het geslacht van Ismaël, haar zoon was Amasa.

18 Hezrons zoon Kaleb had twee vrouwen, Azuba en Jerioth. Dit waren hun zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Na de dood van Azuba trouwde Kaleb met Efrat en bij haar kreeg hij een zoon, die zij Hur noemden. 20 Hurs zoon was Uri en Uriʼs zoon was Besaleël. 21 Hezron trouwde toen hij zestig jaar was met Machirs dochter en zij bracht een zoon ter wereld: Segub. Machir was tevens de vader van Gilead. 22 Segub was de vader van Jaïr, die drieëntwintig steden in het gebied Gilead in bezit had. 23 Maar Gesur en Aram namen hem die steden af, evenals Kenat met de zestig omliggende dorpen. 24 Kort na de dood van Hezron, in Kaleb-Efrata, baarde zijn vrouw Abia Ashur, de vader van Tekoa.

25 Dit waren de zonen van Jerachmeël, de oudste zoon van Hezron: Ram, de oudste, Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerachmeëls tweede vrouw Atara was de moeder van Onam. 27 De zonen van Ram waren Maäz, Jamin en Eker. 28 Onams zonen waren Sammai en Jada. Sammai ʼs zonen waren Nadab en Abisur. 29 De zonen van Abisur en zijn vrouw Abihaïl waren Achban en Molid. 30 Nadabs zonen waren Seled en Appaïm. Seled stierf kinderloos, 31 maar Appaïm had een zoon, Jiseï genaamd. Jiseïʼs zoon heette Sesan en Sesans zoon was Achlai. 32 Sammaiʼs broer Jada had twee zonen, Jether en Jonathan. Jether stierf kinderloos, 33 maar Jonathan had twee zonen, Pelet en Zaza. 34 Sesan had geen zonen, maar wel enkele dochters. Eén van zijn dochters huwelijkte hij uit aan zijn Egyptische dienaar Jarha. 35 Zij kregen een zoon, die zij Attai noemden. 36 Attaiʼs zoon was Nathan, Nathans zoon was Zabad, 37 Zabads zoon was Eflal, Eflals zoon was Obed, 38 Obeds zoon was Jehu, Jehuʼs zoon was Azarja, 39 Azarjaʼs zoon was Helez, Helezʼ zoon was Elasa, 40 Elasaʼs zoon was Sismai, Sismaiʼs zoon was Sallum, 41 Sallums zoon was Jekamja en Jekamjaʼs zoon was Elisama.

42 De oudste zoon van Kaleb, Jerachmeëls broer, was Mesa, hij was de vader van Zif, die op zijn beurt de vader van Maresa was. Deze Maresa was de vader van Hebron. 43 De zonen van Hebron waren Korach, Tappuah, Rekem en Sema. 44 Sema was de vader van Raham, die op zijn beurt de vader van Jorkeam was. Rekem was de vader van Sammai. 45 Sammaiʼs zoon was Maon, de vader van Bet-Zur. 46 Kalebs bijvrouw Efa bracht Haran, Moza en Gazez ter wereld. Haran had een zoon, die eveneens Gazez heette. 47 De zonen van Johdai waren Regem, Jotham, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48,49 Een andere bijvrouw van Kaleb, Maächa, bracht de volgende zonen ter wereld: Seber, Tirhana, Saäf, de vader van Madmanna, en Seva, de vader van Machbena en Gibea. Kaleb had ook een dochter, die Achsa heette. 50 De zonen van Hur, de oudste zoon van Kaleb en Efrata, waren: Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, 51 Salma, de vader van Bethlehem, en Haref, de vader van Bet-Gader. 52 Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, had een zoon, Haroë genaamd, de voorvader van de halve stam van Menuchoth. 53 De families van Kirjat-Jearim waren: de Jethrieten, de Puthieten, de Sumathieten en de Misraïeten, van wie de Zorathieten en de Esthaolieten afstammen. 54 De nakomelingen van Salma waren de familie van Bethlehem, de Netofathieten, de inwoners van Atroth-Bet-Joab, de helft van de Manathieten en de Zorieten, 55 hiertoe behoorden ook de families van de schrijvers die in Jabez woonden: de Tirathieten, de Simeathieten en de Suchathieten. Al deze mensen behoren tot de Kenieten, die afstamden van Hamath, de stamvader van het huis Rechab.

Namenlijst vanaf Adam tot aan de kleinzonen van Abraham

Adam, Set, Enos, Kenan, Mahalaleël, Jered, Henoch, Metusala, Lamech, Noach, Sem, Cham en Jafet.

De zonen van Jafet waren: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Mesech en Tiras. De zonen van Gomer waren: Askenaz, Difat en Togarma. De zonen van Javan waren: Elisa en Tarsisa, de Kittieten en de Dodanieten.

De zonen van Cham waren: Kush en Mizraïm, Put en Kanaän. De zonen van Kush waren: Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. De zonen van Raëma waren: Scheba en Dedan. 10 Kush kreeg ook Nimrod. Nimrod was de eerste grote heerser op aarde. 11 Mizraïm werd voorvader van de Ludieten, de Anamieten, de Lehabieten, de Naftuhieten, 12 de Patrusieten, de Kasluhieten (uit hen zijn de Filistijnen ontstaan), en de Kaftorieten. 13 Kanaän werd vader van Sidon, zijn oudste zoon, en Het. 14 Hij werd de voorvader van de Jebusieten, Amorieten, Girgasieten, 15 Hevieten, Arkieten, Sinieten, 16 Arvadieten, Zemarieten en Hamatieten.

17 De zonen van Sem waren: Elam, Assur, Arpachsad, Lud, Aram, Uz, Hul, Geter en Mesech. 18 Arpachsad kreeg een zoon: Sela. Sela kreeg een zoon: Heber. 19 Heber kreeg twee zonen: de ene heette Peleg (= 'scheiding'), want in zijn dagen werd de aarde gedeeld. Zijn broer heette Joktan. 20 De zonen van Joktan waren: Almodad, Selef, Hazarmavet, Jera, 21 Hadoram, Uzal, Dikla, 22 Ebal, Abimaël, Scheba, 23 Ofir, Havila en Jobab. Dat waren alle zonen van Joktan.

24 Dus Sem kreeg Arpachsad. Arpachsad kreeg een zoon: Sela. 25 Sela kreeg een zoon: Heber. Heber kreeg een zoon: Peleg. Peleg kreeg een zoon: Rehu. 26 Rehu kreeg een zoon: Serug. Serug kreeg een zoon: Nahor. Nahor kreeg een zoon: Terach. 27 Terach kreeg een zoon: Abram (die later Abraham heette).

28 De zonen van Abraham waren: Izaäk en Ismaël.

29 De oudste zoon van Ismaël was Nebajot. Verder kreeg Ismaël: Kedar, Adbeël, Mibsam, 30 Misma en Duma, Massa, Hadad en Tema, 31 Jetur, Nafis en Kedma. Dit zijn de zonen van Ismaël.

32 Abrahams bijvrouw Ketura kreeg ook zonen: Zimran, Joksan, Medan, Midian, Jisbak en Sua. De zonen van Joksan waren Scheba en Dedan. 33 De zonen van Midian waren: Efa, Efer, Henoch, Abida en Eldaä. Dit waren kleinzonen van Ketura.

34 Dus Abraham kreeg Isaäk. Isaäk kreeg twee zonen: Ezau en Israël.[a] 35 De zonen van Ezau waren: Elifaz, Rehuël, Jehus, Jaëlam en Korach. 36 De zonen van Elifaz waren: Teman en Omar, Zefi en Gaëtam, Kenaz, Timna en Amalek. 37 De zonen van Rehuël waren: Nahat, Zera, Samma en Mizza.

38 De zonen van Seïr[b] waren: Lotan, Sobal, Zibeon, Ana, Dison, Ezer en Disan. 39 De zonen van Lotan waren: Hori en Homam. De zus van Lotan heette Timna. De zonen van Sobal waren: Aljan, Manahat, Ebal, Sefi en Onam. 40 De zonen van Zibeon waren: Aja en Ana. 41 De zoon van Ana was Dison. De zonen van Dison waren: Hamran, Esban, Jitran en Keran. 42 De zonen van Ezer waren: Bilhan, Zaävan en Akan. De zonen van Disan waren: Uz en Aran.

De lijst van koningen van Edom

43 Dit is de lijst van koningen die over Edom[c] regeerden voordat de Israëlieten een koning hadden:

Bela, de zoon van Beor, in de stad Dinhaba.

44 Toen Bela stierf, werd in zijn plaats Jobab koning, de zoon van Zera, uit Bozra.

45 Toen Jobab stierf, werd in zijn plaats Husam koning, uit het land der Temanieten.

46 Toen Husam stierf, werd in zijn plaats Hadad koning, de zoon van Bedad. Hij versloeg Midian in het veld van Moab. Hij woonde in de stad Avit.

47 Toen Hadad stierf, werd in zijn plaats Samla koning, uit Masreka.

48 Toen Samla stierf, werd in zijn plaats Saul koning, uit Rehobot aan de rivier.

49 Toen Saul stierf, werd in zijn plaats Baäl-Hanan koning, de zoon van Achbor.

50 Toen Baäl-Hanan stierf, werd in zijn plaats Hadad koning. Hij woonde in de stad Pahi. Zijn vrouw heette Mehetabeël en was een dochter van Matred, die een dochter was van Mezahab.

51 Toen Hadad stierf, regeerden de volgende mannen over Edom: Timna, Alja, Jetet, 52 Oholibama, Ela, Pinon, 53 Kenaz, Teman, Mibzar, 54 Magdiël en Iram. Zij regeerden allemaal over Edom.

De stam van Juda

Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dan, Jozef, Benjamin, Naftali, Gad en Aser. De drie zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela. Hun moeder was een dochter van Sua, een Kanaäniet. De Heer vond Er, de oudste zoon van Juda, een slecht mens. Daarom doodde Hij hem. Tamar, de vrouw van Er, raakte toen in verwachting van Juda[d] en kreeg een tweeling: Perez en Zera. Juda had in totaal dus vijf zonen.

De zonen van Perez waren: Hezron en Hamul. De vijf zonen van Zera waren: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara.

De zoon van Karmi was Achan. Achan bracht een ramp over Israël, doordat hij iets wat voor de Heer was, voor zichzelf had meegenomen.[e]

De zoon van Etan was Azarja.

Hezron kreeg zonen: Jerameël, Ram en Kaleb. 10 Ram kreeg een zoon: Amminadab. Amminadab kreeg een zoon: Nahesson, stamhoofd van de stam van Juda. 11 Nahesson kreeg een zoon: Salma. Salma kreeg een zoon: Boaz. 12 Boaz kreeg een zoon: Obed. Obed kreeg een zoon: Isaï. 13 De zonen van Isaï waren: de oudste zoon Eliab, zijn tweede zoon Abinadab, zijn derde zoon Simea, 14 zijn vierde zoon Netaneël, zijn vijfde zoon Raddai, 15 zijn zesde zoon Ozem, zijn zevende zoon David. 16 Zijn dochters waren: Zeruja en Abigaïl.

De drie zonen van Zeruja waren: Abisaï, Joab en Asaël. 17 Abigaïl trouwde met Jeter, uit de familie van Ismaël.[f] Ze kregen een zoon: Amasa.

18 Kaleb, de zoon van Hezron, trouwde met Azuba. Ze kregen een zoon: Jeriot. Jeriot kreeg zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Toen Azuba stierf, trouwde Kaleb met Efrat. Ze kregen een zoon: Hur. 20 Hur kreeg een zoon: Uri. Uri kreeg een zoon: Bezaleël.

21 Toen Hezron 60 jaar was, trouwde hij met de dochter van Machir (die vader werd van Gilead)[g] Ze kregen een zoon: Segub. 22 Segub kreeg een zoon: Jaïr. Jaïr bezat 23 dorpen in het land Gilead. 23 Maar later veroverden Gesur en Aram de dorpen van Jaïr. Ook veroverden ze Kenat met de dorpen die daarbij hoorden. Dat waren 60 dorpen. Die waren allemaal van Machir, de vader van Gilead. 24 Maar toen Hezron al gestorven was (in Kaleb-Efrata), kreeg zijn vrouw Abia alsnog Hezrons zoon: Ashur (die vader werd van Tekoa).

25 Jerameël, de oudste zoon van Hezron, kreeg zonen: zijn oudste zoon Ram, verder Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerameël had een bijvrouw, die Atara heette. Zij kreeg een zoon: Onam.

27 Ram, de oudste zoon van Jerameël, kreeg zonen: Maäz, Jamin en Eker. 28 De zonen van Onam waren: Sammai en Jada. De zonen van Sammai waren: Nadab en Abisur.

29 Abisur trouwde met Abichaïl. Hun zonen waren: Achban en Molid. 30 De zonen van Nadab waren: Seled en Appaïm. Seled kreeg geen kinderen. 31 De zoon van Appaïm was Jiseï. De zoon van Jiseï was Sesan. De zoon van Sesan was Alai.

32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren: Jeter en Jonatan. Jeter kreeg geen kinderen. 33 De zonen van Jonatan waren: Pelet en Zaza. Dit zijn de kleinzonen van Jerameël.

34 Sesan had geen zonen, maar alleen dochters. Sesan had een Egyptische dienaar, die Jara heette. 35 Sesan liet zijn dochter met zijn dienaar Jara trouwen. Hun zoon heette Attai. 36 Attai kreeg een zoon: Natan. Natan kreeg een zoon: Zabad. 37 Zabad kreeg een zoon: Eflal. Eflal kreeg een zoon: Obed. 38 Obed kreeg een zoon: Jehu. Jehu kreeg een zoon: Azarja. 39 Azarja kreeg een zoon: Helez. Helez kreeg een zoon: Elasa. 40 Elasa kreeg een zoon: Sismai. Sismai kreeg een zoon: Sallum. 41 Sallum kreeg een zoon: Jekamja. Jekamja kreeg een zoon: Elisama.

42 Kaleb, de broer van Jerameël, kreeg zonen: zijn oudste zoon Mesa (die vader werd van Zif), en Maresa (die vader werd van Hebron).

43 De zonen van Hebron waren: Korach, Tappuach, Rekem en Sema. 44 Sema kreeg een zoon: Racham (die vader werd van Jorkeam). Rekem kreeg een zoon: Sammai. 45 De zoon van Sammai was Maon (die vader werd van Bet-Zur).

46 Kaleb had een bijvrouw, Efa. Zij kreeg zonen: Haran, Moza en Gazez. Haran kreeg een zoon: Gazez. 47 De zonen van Jedai waren: Regem, Jotam, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48 Kalebs andere bijvrouw Maächa kreeg ook zonen: Seber en Tirchana. 49 Verder kreeg ze Saäf (die vader werd van Madmanna), Seva (die vader werd van Machbena en Gibea). Kaleb had ook een dochter: Achsa.

50 Dit zijn nog meer zonen van Kaleb en Efrata: Efrata's oudste zoon Hur kreeg zonen: Sobal (die vader werd van Kirjat-Jearim), 51 Salma (die vader werd van Betlehem), en Haref (die vader werd van Bet-Gader). 52 Van Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, stamde de bevolking van Haroë af en de helft van de bewoners van Menuchot. 53 Uit Kirjat-Jearim ontstonden de families van Jeter, Put, Suma en Misra. En uit hen ontstonden de families van Sora en Estaol.

54 Van Salma stammen de families van Betlehem, Netofa en Atrot-Bet-Joab af. Verder de andere helft van de bewoners van Menuchat, de Zorieten 55 en in Jabes de families waarvan de mannen schrijver waren.[h] Dat waren de families van Tira, Simea en Suka. Zij waren Kenieten[i] uit de familie van Hammat, van wie ook de familie van Rechab afstamt.

Footnotes

  1. 1 Kronieken 1:34 Ezau wordt in de bijbel ook vaak Edom genoemd. Lees Genesis 25:30. Israël was de nieuwe naam van Jakob. Lees Genesis 32:28.
  2. 1 Kronieken 1:38 Het land heette eerst Seïr, naar hun voorvader. De Horieten woonden daar al in de tijd van Abraham, dus lang voordat Ezau kwam. De namen die hier genoemd worden zijn Horietische stamhoofden. Lees Genesis 36:20 en 21. Later ging Ezau in Seïr wonen. Toen werd het gebied Edom genoemd, naar Ezau die ook Edom genoemd werd. (Lees Genesis 25:30) Van hem stammen de Edomieten af.
  3. 1 Kronieken 1:43 Zo ging het land Seïr heten toen Ezau er met zijn familie was gaan wonen. Deze lijst zijn de stamhoofden die heersten vóórdat Ezau er kwam wonen. Lees ook Genesis 36:31-43.
  4. 1 Kronieken 2:4 Lees Genesis 38.
  5. 1 Kronieken 2:7 Lees Jozua 7.
  6. 1 Kronieken 2:17 Ismaël was de andere zoon van Abraham, dus de broer van Izaäk. Ook uit Ismaël was inmiddels een heel volk ontstaan.
  7. 1 Kronieken 2:21 Ook kan: 'die stichter werd van de stad Gilead.' Bijna overal in het bijbelboek KRONIEKEN waar staat 'die vader werd van...' kan ook bedoeld zijn 'die stichter werd van...' Het is niet helemaal duidelijk wat van de twee bedoeld wordt.
  8. 1 Kronieken 2:55 Schrijvers waren mannen die lezen en schrijven konden, en voor andere mensen brieven en dergelijke schreven.
  9. 1 Kronieken 2:55 De Kenieten waren familie van Mozes' vrouw. Zij waren Midianieten, geen Israëlieten. Lees Richters 1:16.