1 Cronache 15
Conferenza Episcopale Italiana
2. L'ARCA NELLA CITTA' DI DAVIDE
Preparativi per il trasporto
15 Egli si costruì edifici nella città di Davide, preparò il posto per l'arca di Dio ed eresse per essa una tenda. 2 Allora Davide disse: «Nessuno, se non i leviti, porti l'arca di Dio, perché Dio li ha scelti come portatori dell'arca e come suoi ministri per sempre».
3 Davide convocò tutto Israele in Gerusalemme per trasportare l'arca del Signore nel posto che le aveva preparato. 4 Davide radunò i figli di Aronne e i leviti. 5 Dei figli di Keat: Urièl il capo con i centoventi fratelli; 6 dei figli di Merari: Asaia il capo con i duecentoventi fratelli; 7 dei figli di Gherson: Gioele il capo con i centotrenta fratelli; 8 dei figli di Elisafan: Semaia il capo con i duecento fratelli; 9 dei figli di Ebron: Eliel il capo con gli ottanta fratelli; 10 dei figli di Uzziel: Amminadàb il capo con i centodieci fratelli.
11 Davide chiamò i sacerdoti Zadòk ed Ebiatàr e i leviti Urièl, Asaia, Gioele, Semaia, Eliel e Amminadàb 12 e disse loro: «Voi siete i capi dei casati levitici. Santificatevi, voi e i vostri fratelli. Quindi trasportate l'arca del Signore, Dio di Israele, nel posto che io le ho preparato. 13 Poiché la prima volta voi non c'eravate, il Signore nostro Dio si irritò con noi; non c'eravamo infatti rivolti a voi, come conveniva».
14 I sacerdoti e i leviti si santificarono per trasportare l'arca del Signore Dio di Israele. 15 I figli dei leviti sollevarono l'arca di Dio sulle loro spalle per mezzo di stanghe, come aveva prescritto Mosè sulla parola del Signore. 16 Davide disse ai capi dei leviti di mandare i loro fratelli, i cantori con gli strumenti musicali, arpe, cetre e cembali, perché, levando la loro voce, facessero udire i suoni di gioia. 17 I leviti destinarono Eman figlio di Gioele, Asaf uno dei suoi fratelli, figlio di Berechia, e, fra i figli di Merari, loro fratelli, Etan figlio di Kusaia. 18 Con loro c'erano i loro fratelli di secondo grado: Zaccaria, Uzziel, Semiramot, Iechièl, Unni, Eliel, Benaià, Maaseia, Mattatia, Elifel, Micneia, Obed-Edom e Ieièl portieri. 19 I cantori Eman, Asaf ed Etan usavano cembali di bronzo per il loro suono squillante. 20 Zaccaria, Uzziel, Semiramot, Iechièl, Unni, Eliàb, Maaseia e Benaià suonavano arpe in sordina. 21 Mattatia, Elifel, Micneia, Obed-Edom, Ieièl, Azaria suonavano sull'ottava per dare il tono. 22 Chenania, capo dei leviti, dirigeva l'esecuzione, perché era esperto. 23 Berechia ed Elkana facevano da portieri presso l'arca. 24 I sacerdoti Sebania, Giòsafat, Netaneèl, Amasài, Zaccaria, Benaià, Eliezer suonavano le trombe davanti all'arca di Dio; Obed-Edom e Iechièl facevano da portieri presso l'arca.
La cerimonia del trasporto
25 Davide, gli anziani di Israele e i capi di migliaia procedettero con gioia al trasporto dell'arca dell'alleanza del Signore dalla casa di Obed-Edom. 26 Poiché Dio assisteva i leviti che portavano l'arca dell'alleanza del Signore, si sacrificarono sette giovenchi e sette arieti. 27 Davide indossava un manto di bisso, come pure tutti i leviti che portavano l'arca, i cantori e Chenania che dirigeva l'esecuzione. Davide aveva inoltre un efod di lino. 28 Tutto Israele accompagnava l'arca dell'alleanza del Signore con grida, con suoni di corno, con trombe e con cembali, suonando arpe e cetre. 29 Quando l'arca dell'alleanza del Signore giunse alla città di Davide, Mical, figlia di Saul, guardando dalla finestra, vide il re danzare e saltare; lo disprezzò in cuor suo.
1 Kronieken 15
Het Boek
De ark keert terug in Jeruzalem
15 David bouwde in Jeruzalem enkele paleizen voor zichzelf en zocht ook een geschikte plaats uit voor de ark van God. Hij zette een nieuwe tent op om de ark daarin te plaatsen. 2 Hij gaf daarbij de volgende bevelen: ‘Wanneer wij de ark overbrengen naar deze nieuwe tent mogen alleen de Levieten die dragen, want God heeft hen voor dit doel uitgekozen, zij moeten Hem voor altijd dienen.’ 3 Daarna riep David heel Israël op naar Jeruzalem te komen om de aankomst van de ark op de plaats van bestemming te vieren. 4-10 Dit waren de priesters en Levieten die bij die gebeurtenis aanwezig waren: honderdtwintig leden van de Kehat-familie, onder leiding van Uriël; tweehonderdtwintig leden van de Merari-familie, onder leiding van Asaja; honderddertig leden van de Gersom-familie, met Joël als hun leider; tweehonderd leden van de familie van Elisafan, onder leiding van Semaja; tachtig leden van de familie van Hebron, onder leiding van Eliël en honderdtwaalf leden van de familie van Uzziël, onder leiding van Amminadab. 11 David riep de hogepriesters Zadok en Abjathar en de Levietenleiders Uriël, Asaja, Joël, Semaja, Eliël en Amminadab bij zich. 12 ‘U bent de leiders van de families van de Levieten,’ zei hij. ‘Reinig uzelf en al uw broeders, zodat u de ark van de Here, de God van Israël, naar de plaats kunt brengen die ik daarvoor heb klaargemaakt. 13 De Here heeft ons een zware slag toegebracht, omdat u er de vorige maal niet bij was om de ark te dragen en wij ons niet aan Gods voorschrift hielden.’
14 Zo onderwierpen de priesters en de Levieten zich aan de reinigingsceremonieën, als voorbereiding op het terugbrengen van de ark van de Here, de God van Israël. 15 Daarna namen de Levieten de ark met behulp van de draagstokken op hun schouders, precies zoals Mozes het in opdracht van de Here had voorgeschreven. 16 Koning David gaf de leiders van de Levieten tevens opdracht de zangers te voorzien van muziekinstrumenten en zij zongen en speelden luid en vrolijk op harpen, citers en cymbalen. 17 Heman, de zoon van Joël, Asaf, de zoon van Berechja, en Ethan, de zoon van Kusaja, uit de familie van Merari, werden door de Levieten aangewezen voor de muzikale leiding. 18,19 De volgende mannen werden gekozen als hun helpers: Zecharja, Ben-Jaäziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Benaja, Maäseja, Mattithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom en Jeiël, de poortwachters. De koorleiders Heman, Asaf en Ethan bespeelden tevens de koperen cymbalen en 20 Zecharja, Aziël, Semiramot, Jehiël, Unni, Eliab, Maäseja en Benaja zongen samen, begeleid door hooggestemde harpen. 21 Mattithja, Elifele, Mikneja, Obed-Edom, Jeiël en Azazja bespeelden de citers die acht tonen lager waren gestemd. 22 Dirigent was Kenanja, het hoofd van de Levieten, die was gevraagd wegens zijn grote ervaring. 23 Berechja en Elkana fungeerden als wachters bij de ark. 24 Sebanja, Josafat, Netanel, Amasai, Zecharja, Benaja en Eliëzer—allemaal priesters—liepen vooraan in de stoet en bespeelden trompetten. Ook Obed-Edom en Jehia bewaakten de ark.
25 David, de leiders van Israël en de hoge officieren gingen toen blij gestemd naar het huis van Obed-Edom om de ark naar Jeruzalem te brengen. 26 En omdat de Here de Levieten hielp de ark veilig naar zijn plek te dragen, offerden zij zeven stieren en zeven lammeren. 27 David, de Levieten die de ark droegen, de koorleiders en de dirigent Kenanja waren allen gekleed in linnen gewaden. David droeg bovendien nog een linnen lijfrok. 28 Zo brachten de leiders van Israël de ark onder gejuich naar Jeruzalem, onder begeleiding van het schallen van bazuinen en trompetten, het rinkelen van cymbalen en met muziek van harp en citer. 29 Maar toen de ark in Jeruzalem aankwam, voelde Davids vrouw Michal, de dochter van koning Saul, een diepe minachting voor David. Zij keek namelijk vanuit een raam toe en zag hoe hij huppelde en danste als een blij kind.
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.