Add parallel Print Page Options

在安息日治病

耶稣又进了会堂。在那里有一个人枯干了一只手。 众人窥探耶稣在安息日医治不医治,意思是要控告耶稣。 耶稣对那枯干一只手的人说:“起来,站在当中!” 又问众人说:“在安息日行善、行恶,救命、害命,哪样是可以的呢?”他们都不作声。 耶稣怒目周围看他们,忧愁他们的心刚硬,就对那人说:“伸出手来!”他把手一伸,手就复了原。 法利赛人出去,同希律一党的人商议怎样可以除灭耶稣。

耶稣和门徒退到海边去,有许多人从加利利跟随他。 还有许多人听见他所做的大事,就从犹太耶路撒冷以土买约旦河外,并推罗西顿的四方来到他那里。 他因为人多,就吩咐门徒叫一只小船伺候着,免得众人拥挤他。 10 他治好了许多人,所以凡有灾病的都挤进来要摸他。 11 污鬼无论何时看见他,就俯伏在他面前,喊着说:“你是神的儿子!” 12 耶稣再三地嘱咐他们,不要把他显露出来。

耶稣设立十二门徒

13 耶稣上了山,随自己的意思叫人来,他们便来到他那里。 14 他就设立十二个人,要他们常和自己同在,也要差他们去传道, 15 并给他们权柄赶鬼。 16 这十二个人有西门,耶稣又给他起名叫彼得 17 还有西庇太的儿子雅各雅各的兄弟约翰,又给这两个人起名叫半尼其,就是雷子的意思; 18 又有安得烈腓力巴多罗买马太多马亚勒腓的儿子雅各,和达太,并奋锐党的西门 19 还有卖耶稣的加略犹大

驳倒文士的谗言

20 耶稣进了一个屋子,众人又聚集,甚至他连饭也顾不得吃。 21 耶稣的亲属听见,就出来要拉住他,因为他们说他癫狂了。 22 耶路撒冷下来的文士说:“他是被别西卜附着。”又说:“他是靠着鬼王赶鬼。” 23 耶稣叫他们来,用比喻对他们说:撒旦怎能赶出撒旦呢? 24 若一国自相纷争,那国就站立不住; 25 若一家自相纷争,那家就站立不住。 26 撒旦自相攻打纷争,他就站立不住,必要灭亡。 27 没有人能进壮士家里抢夺他的家具,必先捆住那壮士,才可以抢夺他的家。

亵渎圣灵永不赦免

28 “我实在告诉你们:世人一切的罪和一切亵渎的话都可得赦免, 29 凡亵渎圣灵的,却永不得赦免,乃要担当永远的罪。” 30 这话是因为他们说他是被污鬼附着的。

信者皆为亲属

31 当下,耶稣的母亲和弟兄来,站在外边,打发人去叫他。 32 有许多人在耶稣周围坐着,他们就告诉他说:“看哪,你母亲和你弟兄在外边找你。” 33 耶稣回答说:“谁是我的母亲?谁是我的弟兄?” 34 就四面观看那周围坐着的人,说:“看哪,我的母亲,我的弟兄! 35 凡遵行神旨意的人,就是我的弟兄、姐妹和母亲了。”

治好手枯的人

耶稣又进了会堂,那里有个人一只手是萎缩的。 当时有好些人密切地监视耶稣,看祂是否会在安息日医治这个人,好找借口控告祂。

耶稣对那一只手萎缩的人说:“起来,站在中间。” 然后问众人:“在安息日应该行善还是作恶?救人还是害人?”他们都不吭声。

耶稣生气地看着四周这些人,为他们的心刚硬而感到极其难过。祂对那人说:“把手伸出来!”那人一伸手,手就立刻复原了。 法利赛人离开后,立刻和希律党的人策划怎样除掉耶稣。

群众跟随耶稣

耶稣和门徒退到湖边,有一大群人从加利利来跟随祂。 还有很多人听见耶稣所做的一切,就从犹太、耶路撒冷、以土买、约旦河东,甚至泰尔和西顿一带来找祂。 耶稣见人多,就吩咐门徒为祂预备一条小船,以免人群拥挤祂。 10 因为祂医好了很多人,凡有疾病的人都想挤过来摸祂。 11 每当污鬼看见祂,就俯伏在祂面前,大喊:“你是上帝的儿子!” 12 耶稣却严厉地吩咐它们不要泄露祂的身份。

选立十二使徒

13 耶稣上了山,把合自己心意的人召集到跟前, 14 从中选出十二个人,设立他们为使徒,让他们跟随自己,并且差遣他们出去传道, 15 赐他们赶鬼的权柄。

16 这十二位使徒是:西门——耶稣给他取名叫彼得、 17 西庇太的儿子雅各和雅各的兄弟约翰——耶稣给他们取名叫“半尼其”,就是“雷霆之子”的意思、 18 安得烈、腓力、巴多罗买、马太、多马、亚勒腓的儿子雅各、达太、激进党人西门、 19 及后来出卖耶稣的加略人犹大。

耶稣和别西卜

20 耶稣刚进家门,人群又聚集起来,以致祂和门徒连吃饭的时间也没有。 21 祂的亲属听见这个消息,就出来要拉住祂,因为人们说祂疯了。

22 从耶路撒冷下来的律法教师说:“祂被别西卜附体。”又说:“祂是靠鬼王赶鬼。”

23 耶稣叫他们来,用比喻对他们说:“撒旦怎能驱逐撒旦呢? 24 一个国内部自相纷争,必然崩溃。 25 一个家内部自相纷争,必然破裂。 26 同样,撒旦如果与自己为敌,自相纷争,就站立不住,必然灭亡。 27 没有人能进入壮汉家里抢夺他的财物,除非先把那壮汉捆绑起来,才有可能抢劫他的家。

28 “我实在告诉你们,世人一切的罪和亵渎的话都可以得到赦免, 29 唯有亵渎圣灵的人永远得不到赦免,他们要永远担罪。” 30 耶稣这样说是因为他们诬蔑祂被污鬼附身。

谁是耶稣的亲人

31 这时候,耶稣的母亲和弟兄来了,他们站在外面,托人叫耶稣。 32 有许多人围坐在耶稣身边,他们告诉祂说:“看啊!你的母亲和兄弟在外面找你。”

33 耶稣说:“谁是我的母亲?谁是我的弟兄?” 34 然后祂望着周围坐着的人说:“看啊!我的母亲、我的弟兄在这里。 35 凡遵行上帝旨意的人就是我的弟兄、姊妹和母亲。”

Jezus kiest twaalf apostelen

Op een andere sabbat kwam Jezus weer in een synagoge. Er zat een man met een verschrompelde hand. De Farizeeën hielden Hem goed in het oog, om te zien of Hij de man zou genezen. Dan zouden ze een aanklacht tegen Hem kunnen indienen.

Jezus riep de man naar voren. ‘Mag men op de sabbat iemand helpen?’ vroeg Hij aan de Farizeeën. ‘Of moet je hem in de kou laten staan? Is het een dag om mensen te redden of een dag om te doden?’ Maar zij zeiden niets. Jezus keek boos om Zich heen, omdat zij zo hard en onverschillig waren, en het deed Hem pijn. Tegen de ongelukkige man zei Hij: ‘Steek uw hand uit.’ De man deed het en zijn hand werd op slag weer gezond. De Farizeeën liepen meteen de synagoge uit en gingen naar de leden van de partij van Herodes om met hen te overleggen hoe zij Jezus uit de weg konden ruimen.

Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer. Er liepen heel veel mensen achter hen aan. Die kwamen uit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea, van de andere kant van de Jordaan, en ook uit de omgeving van Tyrus en Sidon. Want de dingen die Hij deed, waren wijd en zijd bekend geworden. Jezus zei tegen zijn leerlingen dat zij een boot in de buurt moesten houden voor het geval de menigte te veel zou opdringen. 10 Ieder die iets mankeerde, probeerde Hem aan te raken. Het was een grote volksoploop, want er werden die dag velen door Hem genezen. 11 Wanneer mensen met boze geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem op de grond en schreeuwden: ‘U bent de Zoon van God!’ 12 Maar Hij zei telkens weer dat zij niet mochten zeggen wie Hij was.

13 Later ging Hij het gebergte in en riep bij zich wie Hij zelf wilde. 14 Hij wees een vaste groep van twaalf leerlingen aan die hij apostelen, gezanten, noemde. Die zou Hij erop uitsturen om de mensen Gods plan bekend te maken.

15 Zij zouden macht krijgen boze geesten te verjagen. 16 Die mannen heetten Simon (Jezus gaf hem ook de naam Petrus), 17 Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs (Jezus gaf hun de bijnaam Boanerges, ‘zonen van de donder’), 18 Andreas, Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Thaddeüs, 19 Simon de Zeloot en Judas Iskariot (de man door wie Jezus later werd uitgeleverd).

20 Jezus ging een huis binnen en weer stroomden de mensen van alle kanten toe. Het huis liep zo vol dat Hij en zijn leerlingen niet eens de kans kregen om te eten. 21 Zijn familie, die dit hoorde, ging er naar toe om Hem te halen. ‘Hij weet niet meer wat Hij doet,’ zeiden zij. 22 Enkele bijbelgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, merkten op: ‘Beëlzebul, de leider van de boze geesten, zit in Hem. Die geeft Hem macht om boze geesten te verjagen.’ 23 Jezus riep hen bij Zich en maakte de volgende vergelijkingen: 24 ‘Hoe kan de duivel zichzelf nu wegjagen? Een land waar verdeeldheid heerst, gaat ten onder. 25 Een gezin waar men elkaar niet kan verdragen, gaat stuk. 26 Als Satan, de duivel, tegen zichzelf vecht, blijft er niets van hem over. 27 Als u het huis van een sterke man wilt binnengaan om zijn spullen weg te halen, moet u hem eerst vastbinden. Dan pas kunt u zijn huis leeghalen. 28 Ik wil u dit zeggen: u kunt vergeving krijgen voor alle zonden die u hebt gedaan, zelfs voor elke vorm van belasteren. 29 Maar wie de Heilige Geest belastert, zal nooit vergeving krijgen. Die zonde blijft eeuwig bestaan.’ 30 Dit zei Hij omdat zij hadden gezegd dat Hij bezeten was door een boze geest.

31 Zijn moeder en zijn broers kwamen bij het overvolle huis en lieten Hem roepen. Zelf bleven zij buiten staan. 32 De mensen die om Hem heen zaten, zeiden: ‘Uw moeder en uw broers en zusters staan buiten. Zij willen U spreken.’ 33 Hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ 34 Hij keek de kring rond en zei: ‘Kijk, dat zijn mijn moeder en mijn broers. 35 Ieder die doet wat God wil, is mijn broer, mijn zuster, mijn moeder.’