Add parallel Print Page Options

約沙法禁食祈禱退敵

20 後來,摩押人、亞捫人和一些米烏尼人(按照《馬索拉文本》,“米烏尼人”作“亞捫人”;現參照《七十士譯本》的一些抄本翻譯;參代下26:7),一同來攻擊約沙法。 有人來向約沙法報告說:“從海的對岸,就是從以東(按照《馬索拉文本》的絕大部分抄本,“以東”作“亞蘭”,大概是手民之誤;兩者在原文非常相似,但按地理應作“以東”),有大軍前來攻擊你;現在他們在哈洗遜.他瑪。”哈洗遜.他瑪就是隱.基底。 於是約沙法害怕起來,定意要尋求耶和華,就在猶大全地宣告禁食。 於是猶大人集合起來,尋求耶和華的幫助;猶大各城中都有人出來尋求耶和華。

約沙法就在猶大和耶路撒冷的會眾中,站在耶和華殿的新院子前面, 說:“耶和華我們列祖的 神啊,你不是天上的 神嗎?你不是統治列邦萬國的嗎?你手中有大能大力,沒有人能抵擋你。 我們的 神啊,你不是曾經把這地的居民從你的子民以色列人面前趕走,把這地賜給你的朋友亞伯拉罕的後裔永遠作產業嗎? 他們住在這地,又在這裡為你的名建造了一座聖所,說: ‘如果有災禍臨到我們,無論是刀劍、刑罰、瘟疫、饑荒,我們在急難的時候,站在這殿和你的面前,向你呼求,你必垂聽和施行拯救,因為你的名是在這殿內。’ 10 現在這裡有亞捫人、摩押人和西珥山的人,從前以色列人從埃及地出來的時候,你不許以色列人侵犯他們。那時,以色列人就離開了他們,不除滅他們。 11 現在你看,他們怎樣報復我們;他們要來把我們從你賜給我們承受作產業的地趕出去。 12 我們的 神啊,你不懲罰他們嗎?因為我們沒有力量抵擋這來攻打我們的大軍;我們也不知道該作甚麼;我們的眼睛只有仰望你。” 13 那時全猶大的人,連他們的嬰孩、妻子和兒女,都站在耶和華面前。

14 當時,耶和華的靈在會眾中臨到利未人亞薩的後裔,瑪探雅的玄孫、耶利的曾孫、比拿雅的孫子、撒迦利亞的兒子雅哈悉; 15 他就說:“全猶大的人、耶路撒冷的居民和約沙法王啊,你們要留意!耶和華這樣對你們說:‘你們不要因這大軍懼怕和驚慌,因為戰爭的勝負不是在於你們,而是在於 神。 16 明天你們要下去攻擊他們,他們會從洗斯的斜坡上來,你們必在耶魯伊勒曠野東面的谷口遇見他們。 17 猶大人和耶路撒冷人哪,這次你們不必出戰,只要穩守陣地,站立不動,看耶和華為你們施行的拯救。’你們不要懼怕,也不要驚慌;明天要出去攻擊他們,耶和華必和你們同在。” 18 於是約沙法面伏於地,全猶大的人和耶路撒冷的居民都俯伏在耶和華面前,敬拜耶和華。 19 哥轄子孫中和可拉子孫中的利未人,都站起來高聲讚美耶和華以色列的 神。

大勝而回(A)

20 第二天早晨,眾人清早起來,出發到提哥亞的曠野去;他們正出去的時候,約沙法站起來,說:“猶大人和耶路撒冷的居民哪,你們要聽我的話;信靠耶和華你們的 神,你們就必堅立;信靠他的先知,你們就必亨通。” 21 約沙法和人民商議好了,就指派向耶和華歌唱的人,使他們身穿聖潔的服飾,走在軍隊的前面,讚美耶和華,說:

“你們要稱頌耶和華,

因他的慈愛永遠長存。”

22 當他們開始歡呼讚美的時候,耶和華就派出伏兵,擊殺那前來攻打猶大人的亞捫人、摩押人和西珥山的人,他們就被擊潰了。 23 原來亞捫人和摩押人起來攻擊住西珥山的人,把他們殺盡滅絕;他們滅盡了住西珥山的人以後,竟又自相殘殺。

24 猶大人來到曠野的瞭望樓,向那大軍觀望,只見伏屍遍地,沒有一個逃脫的。 25 約沙法和他的人民就來掠奪敵人的財物,在屍首中見許多財物、衣服和珍寶。他們剝脫下來據為己有的,多得不能攜帶;因為掠物甚多,所以掠奪了三天。 26 第四日,他們聚集在比拉迦谷,在那裡稱頌耶和華,因此那地方名叫比拉迦谷,直到今日。 27 事後,猶大和耶路撒冷所有的人,在約沙法率領下,都歡歡喜喜回耶路撒冷去了,耶和華使他們因勝過仇敵歡喜快樂。 28 他們拿著琴瑟和號筒來到耶路撒冷,進了耶和華的殿。 29 世上列國一聽見耶和華戰敗了以色列的仇敵,就都懼怕 神。 30 這樣,約沙法的國得享太平,因為他的 神使他四境安寧。

31 約沙法登基統治猶大的時候,是三十五歲;他在耶路撒冷作王共二十五年。他的母親名叫阿蘇巴,是示利希的女兒。 32 約沙法遵行他父親亞撒的道路,總不偏離,行耶和華看為正的事。 33 只是邱壇還沒有除掉,人民仍然沒有定意歸向他們列祖的 神。 34 約沙法其餘的事蹟,一生的始末,都記在哈拿尼的兒子耶戶的言行錄上;這言行錄又收錄在以色列諸王記上。

約沙法與亞哈謝修好(B)

35 後來,猶大王約沙法和作惡多端的以色列王亞哈謝結盟。 36 約沙法和他合夥建造船隻,開往他施去;他們是在以旬.迦別建造船隻。 37 那時,瑪利沙人多大瓦的兒子以利以謝說預言攻擊約沙法,說:“因為你和亞哈謝結盟,耶和華必破壞你建造的船隻。”後來那些船隻果然受到破壞,不能開往他施去。

Moab en Ammon door Josafat verslagen

20 Enige tijd later verklaarden de legers van Moab, Ammon en van de Meünieten koning Josafat en het volk van Juda de oorlog. Josafat kreeg de mededeling: ‘Een groot leger trekt tegen u op vanaf de overkant van de Dode Zee, vanuit Syrië! Ze zijn al bij Chaseson-Tamar’ (die plaats werd ook wel Engédi genoemd). Josafat schrok erg van dit slechte nieuws en hij besloot de Here om hulp te smeken. Daarom liet hij afkondigen dat alle inwoners van Juda voor onbepaalde tijd moesten vasten. Uit alle hoeken van het land kwamen de mensen naar Jeruzalem om samen met hem de Here aan te roepen.

Toen het volk zich had verzameld op het nieuwe voorplein van de tempel, kwam Josafat naar voren en sprak dit gebed uit: ‘O Here, God van onze voorouders, de enige God in de hemel, Heerser over alle koninkrijken op aarde, U bent zo machtig en hebt zoveel kracht. Wie kan het tegen U opnemen? O, onze God, hebt U de vroegere inwoners van dit land niet verdreven toen uw volk hier aankwam? En hebt U dit land niet voor altijd aan de nakomelingen van uw vriend Abraham gegeven? Uw volk vestigde zich hier en bouwde deze tempel voor U, in oprecht vertrouwen dat wij in een tijd als deze—waarin wij oog in oog met oorlog, ziekten of hongersnood staan—voor deze tempel en voor U kunnen gaan staan, want U woont hier in deze tempel. Wij roepen tot U dat U ons zult horen en ons zult redden. 10 Kijk wat de legers van Ammon, Moab en het gebergte Seïr doen. U wilde niet dat onze voorouders die landen zouden binnenvallen toen zij uit Egypte kwamen. Daarom trokken zij er omheen en vernietigden hen niet. 11 Maar kijk nu eens wat onze beloning is. Zij komen hier met de bedoeling ons te verjagen uit het land dat U ons hebt gegeven. 12 O, onze God, wilt U hen veroordelen? Wij hebben immers niet de kracht het tegen dit grote leger op te nemen? Wij weten niet wat wij moeten doen, maar onze ogen zijn op U gericht.’ 13 Terwijl de mannen uit alle delen van Juda met hun vrouwen en kinderen daar voor de Here stonden, 14 kwam de Geest van de Here over een van de mannen die daar stond. Het was Jahaziël, de zoon van Zecharja, zoon van Benaja, zoon van Jehiël, zoon van de Leviet Matthanja, die een van de zonen van Asaf was. 15 ‘Luister naar mij, mensen van Juda en Jeruzalem, en u ook, koning Josafat,’ riep hij. ‘De Here zegt: “Wees niet bang! Laat de angst voor dit grote leger u niet verlammen. Want dit is niet uw strijd, maar de strijd van God. 16 Trek hen morgen tegemoet en val hen aan. U zult hen tegenkomen terwijl zij de hellingen van Ziz beklimmen, aan het eind van het dal dat uitloopt in de woestijn van Jeruël. 17 Maar u zult niet hoeven te vechten. Neem uw plaatsen in, blijf staan en kijk toe hoe God u allen op een wonderlijke manier gaat redden, inwoners van Juda en Jeruzalem! Wees niet bang of ontmoedigd. Ga hen morgen tegemoet, want de Here staat aan uw kant!” ’ 18 Koning Josafat liet zich met het gezicht naar beneden op de grond vallen en alle inwoners van Juda en Jeruzalem volgden zijn voorbeeld. Samen aanbaden zij de Here. 19 Toen gingen de Levieten van de Kehat-Korachfamilie staan om de Here, de God van Israël, uit volle borst met lofliederen te prijzen.

20 De volgende morgen trok het leger van Juda naar de woestijn van Tekoa. Onderweg liet Josafat halthouden en hij vroeg ieders aandacht. ‘Luister naar mij, inwoners van Juda en Jeruzalem,’ zei hij, ‘geloof in de Here, uw God, dan zult u slagen. Geloof zijn profeten en alles zal goed komen.’ 21 Na overleg met de leiders van het volk besloot hij dat een koor voor het leger uit moest lopen om Gods majesteit te prijzen en het lied te zingen: ‘Looft de Here, want zijn goedheid en liefde duurt tot in eeuwigheid.’ 22 En op hetzelfde moment dat zij begonnen met zingen en loven, zorgde de Here ervoor dat de legers van Ammon, Moab en het gebergte Seïr het met elkaar aan de stok kregen. 23 De Ammonieten en Moabieten keerden zich tegen hun bondgenoten uit het gebergte Seïr en doodden iedereen. Daarna vielen zij elkaar aan.

24 Toen het leger van Juda een hoog punt bereikte vanwaar men over de woestijn kon uitkijken, zagen ze overal lijken, zover het oog reikte. Geen enkele vijand had het overleefd. 25 Vervolgens gingen koning Josafat en zijn mannen het slagveld op om de lijken te plunderen en kwamen terug met bruikbare voorwerpen, kleding en kostbare spullen die zij op de lijken hadden buitgemaakt. Het was zoveel dat zij drie dagen nodig hadden om alles met wagens weg te brengen. 26 Op de vierde dag verzamelden zij zich in het Dal van de Lofprijzing, zoals het ook nu nog heet, en prezen daar de Here. 27 Daarna keerden zij onder leiding van Josafat terug naar Jeruzalem, vol blijdschap over het feit dat de Here hen op zoʼn wonderbaarlijke manier van hun vijanden had gered. 28 Onder begeleiding van harpen, citers en trompetten trokken zij Jeruzalem binnen en gingen naar de tempel. 29 En de omringende koninkrijken werden bang voor God, toen zij hoorden dat de Here in eigen persoon de strijd had aangebonden met de vijanden van Israël. 30 Daarom werd Josafats koninkrijk met rust gelaten, want zijn God gaf hem rust.

31 Een kort overzicht van het leven van koning Josafat: toen hij koning van Juda werd, was hij vijfendertig jaar. Hij regeerde het land vijfentwintig jaar vanuit Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba en was een dochter van Silhi. 32 Hij was een goede koning, net als zijn vader Asa. Hij probeerde steeds de Here te volgen. 33 Maar toch had hij de afgodentempels in de heuvels niet verwoest en de Judeeërs hadden nog steeds niet met heel hun hart gekozen voor het volgen van de God van hun voorouders.

34 De gebeurtenissen onder het bewind van Josafat staan nauwkeurig beschreven in de geschiedschrijving van Jehu, de zoon van Hanani, die weer deel uitmaakt van het Boek van de Koningen van Israël. 35 Maar aan het eind van zijn leven sloot koning Josafat van Juda een bondgenootschap met koning Ahazia van Israël, een zeer goddeloze man. 36 Zij bouwden schepen in Ezéon-Géber die bestemd waren voor de vaart op Tarsis. 37 Daarover profeteerde Eliëzer, de zoon van Dodava uit Maresa, tegen Josafat en zei: ‘Omdat u een bondgenootschap hebt gesloten met koning Ahazia, heeft de Here besloten uw werk te verwoesten.’ En inderdaad, de schepen leden schipbreuk, zodat zij nooit in Tarsis aankwamen.

约沙法祷告退敌

20 后来摩押人、亚扪人同一些米乌尼人[a]一起来攻打约沙法。 有人禀告约沙法说:“有一支大军从死海对岸的以东[b]杀来,已经攻到哈洗逊·他玛。”哈洗逊·他玛就是隐·基底。 约沙法很害怕,决定寻求耶和华,在整个犹大宣告禁食。 犹大人聚集起来寻求耶和华。他们从犹大各城前来寻求耶和华。

约沙法站在耶和华殿的新院里,在犹大和耶路撒冷的民众面前, 说:“我们祖先的上帝耶和华啊,你不是住在天上的上帝吗?你主宰万邦万国,你手中有权柄和能力,无人能抵挡你。 我们的上帝啊,你不是曾经在你的以色列子民面前驱逐这地方的居民,把这片土地赐给你的朋友亚伯拉罕的后裔永远作产业吗? 你的子民在这里居住,为你的名建造殿宇,说, ‘如果我们遭遇祸患,无论是战祸、瘟疫或饥荒,当我们在急难中站在这殿前向你呼求时,你必定垂听,施行拯救,因为你的名在这殿里。’

10 “从前以色列人离开埃及的时候,你不准他们侵犯亚扪人、摩押人和来自西珥山的人,他们就绕道而行,没有毁灭这些人。 11 但现在这些人要报复我们,把我们从你赐给我们作产业的地方赶走。 12 我们的上帝啊,难道你不惩罚他们吗?面对前来攻击的大军,我们无力抵挡,不知道该怎么办,我们只有仰望你。”

13 犹大人与他们的妻子、儿女和婴孩都站在耶和华面前。 14 这时,耶和华的灵降在雅哈悉身上。雅哈悉是利未人亚萨的后裔、玛探雅的玄孙、耶利的曾孙、比拿雅的孙子、撒迦利雅的儿子。 15 他说:“全体犹大人、耶路撒冷的居民和约沙法王啊,你们要留心听!耶和华对你们如此说,‘你们不要因敌军强大而恐惧惊慌,因为战争的胜败不在乎你们,而在乎上帝。 16 明天你们下去迎敌,敌军会从洗斯坡上来,你们一定会在耶鲁伊勒旷野前面的谷口遇见他们。 17 你们不用与他们交战,只要守住阵势,站立不动,看耶和华为你们施行拯救。犹大人和耶路撒冷人啊,不要恐惧,不要惊慌,明天只管出去迎敌,耶和华必与你们同在!’”

18 于是,约沙法面伏于地,所有犹大人和耶路撒冷的居民也都俯伏在耶和华面前敬拜祂。 19 哥辖族和可拉族的利未人都站起来,高声赞美以色列的上帝耶和华。 20 第二天清晨,众人起来去提哥亚的旷野。他们出发的时候,约沙法站着说:“犹大人和耶路撒冷的居民啊,请听我说!要信靠你们的上帝耶和华,你们就必坚立;要相信祂的先知,你们就必得胜。” 21 约沙法与众人商议后,就派歌乐手穿上圣洁的礼服走在军队前面,赞美耶和华,说:“你们要称谢耶和华,因祂的慈爱永远长存!”

22 他们开始唱歌赞美的时候,耶和华就派伏兵击杀前来攻打犹大的亚扪人、摩押人和来自西珥山的人,打败了他们。 23 原来亚扪人和摩押人攻击来自西珥山的人,消灭了他们,然后亚扪人和摩押人又自相残杀。

24 犹大人来到旷野的瞭望塔俯瞰那支大军,发现敌军尸横遍野,无一幸免。 25 约沙法和他的百姓前去拾财物,发现尸体中有许多财物、衣服和贵重物品,多得拿不完。他们拾了三天才拾完。 26 第四天,他们聚集到一个山谷,一起称颂耶和华。那里从此名叫比拉迦[c]谷,直到今天。

27 犹大人和耶路撒冷人在约沙法的带领下,欢欢喜喜地返回耶路撒冷,因为耶和华使他们战胜了仇敌。 28 他们一路弹琴、鼓瑟、吹号回到耶路撒冷,进入耶和华的殿。 29 列邦列国听闻耶和华打败了以色列的敌人,都很惧怕。 30 因此,约沙法执政期间国家太平,因为他的上帝赐他四境平安。

约沙法逝世

31 约沙法三十五岁登基做犹大王,在耶路撒冷执政二十五年。他母亲叫阿苏巴,是示利希的女儿。 32 约沙法效法他父亲亚撒,做耶和华视为正的事,不偏不离。 33 然而,他没有拆除丘坛,民众还没有全心归向他们祖先的上帝。

34 约沙法其他的事迹自始至终都记在哈拿尼的儿子耶户的史记上。耶户的史记收录在以色列的列王史上。

35 后来,犹大王约沙法与作恶多端的以色列王亚哈谢修好。 36 他们在以旬·迦别造船,要去他施。 37 玛利沙人多大瓦的儿子以利以谢向约沙法预言说:“因为你与亚哈谢修好,耶和华必破坏你所造的船只。”那些船只果然坏了,无法前往他施。

Footnotes

  1. 20:1 米乌尼人”出现在古希腊译本,但希伯来文是“亚扪人”。
  2. 20:2 以东”希伯来文是“亚兰”。
  3. 20:26 比拉迦”就是称赞的意思。