以色列的後裔

以色列的兒子是呂便、西緬、利未、猶大、以薩迦、西布倫、 但、約瑟、便雅憫、拿弗他利、迦得、亞設。

猶大的後裔

猶大的兒子是珥、俄南和示拉。這三人是迦南人書亞的女兒生的。猶大的長子珥在耶和華眼中是個邪惡的人,因而被耶和華擊殺了。 猶大的兒媳她瑪給猶大生了法勒斯和謝拉。猶大共有五個兒子。 法勒斯的兒子是希斯崙和哈姆勒。 謝拉的五個兒子是心利、以探、希幔、甲各、大拉。 迦米的兒子是亞干,這亞干私藏本該毀滅的東西,連累了以色列人。 以探的兒子是亞撒利雅。

希斯崙的兒子是耶拉篾、蘭和迦勒[a] 10 蘭生亞米拿達,亞米拿達生拿順,拿順是猶大人的首領。 11 拿順生撒門,撒門生波阿斯, 12 波阿斯生俄備得,俄備得生耶西。 13 耶西生長子以利押、次子亞比拿達、三子示米亞、 14 四子拿坦業、五子拉代、 15 六子阿鮮、七子大衛。 16 他們的姊妹是洗魯雅和亞比該。洗魯雅的三個兒子是亞比篩、約押和亞撒黑。 17 亞比該生亞瑪撒,亞瑪撒的父親是以實瑪利人益帖。

希斯崙的後裔

18 希斯崙的兒子迦勒和妻子阿蘇巴生了兒子,他也和耶略生了兒子。阿蘇巴的兒子是耶設、朔罷和押墩。 19 阿蘇巴死後,迦勒又娶了以法她,生了戶珥。 20 戶珥生烏利,烏利生比撒列。 21 希斯崙六十歲娶瑪吉的女兒,與她生了西割。瑪吉是基列的父親。 22 西割生雅珥,雅珥在基列有二十三座城邑。 23 後來基述人和亞蘭人奪取了雅珥的城邑,包括基納及其附近的六十個村落。這些人都是基列的父親瑪吉的後代。 24 希斯崙死在迦勒·以法他後,他的妻子亞比雅給他生了亞施戶。亞施戶是提哥亞的父親。

耶拉篾的後裔

25 希斯崙的長子耶拉篾生了長子蘭,又生了布拿、阿連、阿鮮、亞希雅。 26 耶拉篾的另一個妻子名叫亞他拉,是阿南的母親。 27 耶拉篾的長子蘭的兒子是瑪斯、雅憫和以結。 28 阿南的兒子是沙邁和雅大。沙邁的兒子是拿答和亞比述。 29 亞比述的妻子名叫亞比孩,他們生了亞班和摩利。 30 拿答的兒子是西列和亞遍。西列死後沒有留下兒子。 31 亞遍的兒子是以示,以示的兒子是示珊,示珊的兒子是亞來。 32 沙邁的兄弟雅大的兒子是益帖和約拿單。益帖死後沒有留下兒子。 33 約拿單的兒子是比勒和撒薩。這些人都是耶拉篾的子孫。 34 示珊沒有兒子,只有女兒,還有一個名叫耶哈的埃及僕人。 35 示珊把女兒嫁給僕人耶哈,他們生了亞太。 36 亞太生拿單,拿單生撒拔, 37 撒拔生以弗拉,以弗拉生俄備得, 38 俄備得生耶戶,耶戶生亞撒利雅, 39 亞撒利雅生希利斯,希利斯生以利亞薩, 40 以利亞薩生西斯邁,西斯邁生沙龍, 41 沙龍生耶加米雅,耶加米雅生以利沙瑪。

迦勒的後裔

42 耶拉篾的兄弟迦勒的長子是西弗的父親米沙,希伯崙的父親瑪利沙也是迦勒的兒子。 43 希伯崙的兒子是可拉、他普亞、利肯、示瑪。 44 示瑪生拉含,拉含是約幹的父親。利肯生沙邁, 45 沙邁的兒子是瑪雲,瑪雲是伯·夙的父親。 46 迦勒的妾以法生哈蘭、摩撒和迦謝。哈蘭生迦諧。 47 雅代的兒子是利健、約坦、基珊、毗力、以法、沙亞弗。 48 迦勒的妾瑪迦生示別、特哈拿、 49 麥瑪拿的父親沙亞弗、抹比拿和基比亞的父親示法。迦勒的女兒是押撒。 50 這些人都是迦勒的子孫。 以法她的長子戶珥生基列·耶琳的父親朔巴、 51 伯利恆的父親薩瑪、伯迦得的父親哈勒。 52 基列·耶琳的父親朔巴的子孫是哈羅以和半數米努·哈人。 53 基列·耶琳的各宗族是以帖人、布特人、舒瑪人、密來人,從這些宗族中又衍生出瑣拉人和以實陶人。 54 薩瑪的後代是伯利恆人、尼陀法人、亞他綠·伯·約押人、半數瑪拿哈人、瑣利人, 55 以及住在雅比斯的文書世家特拉人、示米押人和蘇甲人。這些都是基尼人,是利甲家族的祖先哈末的後代。

Footnotes

  1. 2·9 迦勒」希伯來文是「基路拜」,「迦勒」的另一種拼法。

De stam van Juda

Dit zijn de zonen van Israël: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulon, Dan, Jozef, Benjamin, Naftali, Gad en Aser. De drie zonen van Juda waren: Er, Onan en Sela. Hun moeder was een dochter van Sua, een Kanaäniet. De Heer vond Er, de oudste zoon van Juda, een slecht mens. Daarom doodde Hij hem. Tamar, de vrouw van Er, raakte toen in verwachting van Juda[a] en kreeg een tweeling: Perez en Zera. Juda had in totaal dus vijf zonen.

De zonen van Perez waren: Hezron en Hamul. De vijf zonen van Zera waren: Zimri, Etan, Heman, Kalkol en Dara.

De zoon van Karmi was Achan. Achan bracht een ramp over Israël, doordat hij iets wat voor de Heer was, voor zichzelf had meegenomen.[b]

De zoon van Etan was Azarja.

Hezron kreeg zonen: Jerameël, Ram en Kaleb. 10 Ram kreeg een zoon: Amminadab. Amminadab kreeg een zoon: Nahesson, stamhoofd van de stam van Juda. 11 Nahesson kreeg een zoon: Salma. Salma kreeg een zoon: Boaz. 12 Boaz kreeg een zoon: Obed. Obed kreeg een zoon: Isaï. 13 De zonen van Isaï waren: de oudste zoon Eliab, zijn tweede zoon Abinadab, zijn derde zoon Simea, 14 zijn vierde zoon Netaneël, zijn vijfde zoon Raddai, 15 zijn zesde zoon Ozem, zijn zevende zoon David. 16 Zijn dochters waren: Zeruja en Abigaïl.

De drie zonen van Zeruja waren: Abisaï, Joab en Asaël. 17 Abigaïl trouwde met Jeter, uit de familie van Ismaël.[c] Ze kregen een zoon: Amasa.

18 Kaleb, de zoon van Hezron, trouwde met Azuba. Ze kregen een zoon: Jeriot. Jeriot kreeg zonen: Jeser, Sobab en Ardon. 19 Toen Azuba stierf, trouwde Kaleb met Efrat. Ze kregen een zoon: Hur. 20 Hur kreeg een zoon: Uri. Uri kreeg een zoon: Bezaleël.

21 Toen Hezron 60 jaar was, trouwde hij met de dochter van Machir (die vader werd van Gilead)[d] Ze kregen een zoon: Segub. 22 Segub kreeg een zoon: Jaïr. Jaïr bezat 23 dorpen in het land Gilead. 23 Maar later veroverden Gesur en Aram de dorpen van Jaïr. Ook veroverden ze Kenat met de dorpen die daarbij hoorden. Dat waren 60 dorpen. Die waren allemaal van Machir, de vader van Gilead. 24 Maar toen Hezron al gestorven was (in Kaleb-Efrata), kreeg zijn vrouw Abia alsnog Hezrons zoon: Ashur (die vader werd van Tekoa).

25 Jerameël, de oudste zoon van Hezron, kreeg zonen: zijn oudste zoon Ram, verder Buna, Oren, Ozem en Ahia. 26 Jerameël had een bijvrouw, die Atara heette. Zij kreeg een zoon: Onam.

27 Ram, de oudste zoon van Jerameël, kreeg zonen: Maäz, Jamin en Eker. 28 De zonen van Onam waren: Sammai en Jada. De zonen van Sammai waren: Nadab en Abisur.

29 Abisur trouwde met Abichaïl. Hun zonen waren: Achban en Molid. 30 De zonen van Nadab waren: Seled en Appaïm. Seled kreeg geen kinderen. 31 De zoon van Appaïm was Jiseï. De zoon van Jiseï was Sesan. De zoon van Sesan was Alai.

32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren: Jeter en Jonatan. Jeter kreeg geen kinderen. 33 De zonen van Jonatan waren: Pelet en Zaza. Dit zijn de kleinzonen van Jerameël.

34 Sesan had geen zonen, maar alleen dochters. Sesan had een Egyptische dienaar, die Jara heette. 35 Sesan liet zijn dochter met zijn dienaar Jara trouwen. Hun zoon heette Attai. 36 Attai kreeg een zoon: Natan. Natan kreeg een zoon: Zabad. 37 Zabad kreeg een zoon: Eflal. Eflal kreeg een zoon: Obed. 38 Obed kreeg een zoon: Jehu. Jehu kreeg een zoon: Azarja. 39 Azarja kreeg een zoon: Helez. Helez kreeg een zoon: Elasa. 40 Elasa kreeg een zoon: Sismai. Sismai kreeg een zoon: Sallum. 41 Sallum kreeg een zoon: Jekamja. Jekamja kreeg een zoon: Elisama.

42 Kaleb, de broer van Jerameël, kreeg zonen: zijn oudste zoon Mesa (die vader werd van Zif), en Maresa (die vader werd van Hebron).

43 De zonen van Hebron waren: Korach, Tappuach, Rekem en Sema. 44 Sema kreeg een zoon: Racham (die vader werd van Jorkeam). Rekem kreeg een zoon: Sammai. 45 De zoon van Sammai was Maon (die vader werd van Bet-Zur).

46 Kaleb had een bijvrouw, Efa. Zij kreeg zonen: Haran, Moza en Gazez. Haran kreeg een zoon: Gazez. 47 De zonen van Jedai waren: Regem, Jotam, Gesan, Pelet, Efa en Saäf. 48 Kalebs andere bijvrouw Maächa kreeg ook zonen: Seber en Tirchana. 49 Verder kreeg ze Saäf (die vader werd van Madmanna), Seva (die vader werd van Machbena en Gibea). Kaleb had ook een dochter: Achsa.

50 Dit zijn nog meer zonen van Kaleb en Efrata: Efrata's oudste zoon Hur kreeg zonen: Sobal (die vader werd van Kirjat-Jearim), 51 Salma (die vader werd van Betlehem), en Haref (die vader werd van Bet-Gader). 52 Van Sobal, de vader van Kirjat-Jearim, stamde de bevolking van Haroë af en de helft van de bewoners van Menuchot. 53 Uit Kirjat-Jearim ontstonden de families van Jeter, Put, Suma en Misra. En uit hen ontstonden de families van Sora en Estaol.

54 Van Salma stammen de families van Betlehem, Netofa en Atrot-Bet-Joab af. Verder de andere helft van de bewoners van Menuchat, de Zorieten 55 en in Jabes de families waarvan de mannen schrijver waren.[e] Dat waren de families van Tira, Simea en Suka. Zij waren Kenieten[f] uit de familie van Hammat, van wie ook de familie van Rechab afstamt.

Footnotes

  1. 1 Kronieken 2:4 Lees Genesis 38.
  2. 1 Kronieken 2:7 Lees Jozua 7.
  3. 1 Kronieken 2:17 Ismaël was de andere zoon van Abraham, dus de broer van Izaäk. Ook uit Ismaël was inmiddels een heel volk ontstaan.
  4. 1 Kronieken 2:21 Ook kan: 'die stichter werd van de stad Gilead.' Bijna overal in het bijbelboek KRONIEKEN waar staat 'die vader werd van...' kan ook bedoeld zijn 'die stichter werd van...' Het is niet helemaal duidelijk wat van de twee bedoeld wordt.
  5. 1 Kronieken 2:55 Schrijvers waren mannen die lezen en schrijven konden, en voor andere mensen brieven en dergelijke schreven.
  6. 1 Kronieken 2:55 De Kenieten waren familie van Mozes' vrouw. Zij waren Midianieten, geen Israëlieten. Lees Richters 1:16.

This was Israel’s family: Reuben, Simeon, Levi, Judah, Issachar, Zebulun, Dan, Joseph, Benjamin, Naphtali, Gad, and Asher.

Judah’s line

Judah’s family: Er, Onan, and Shelah. These three were born to him with Bath-shua the Canaanite. Although Er was Judah’s oldest, the Lord considered him wicked and put him to death. His daughter-in-law Tamar bore him Perez and Zerah. Judah had five sons in all.

Perez’s family: Hezron and Hamul.

Zerah’s family: Zimri, Ethan, Heman, Calcol, and Darda[a]—five in all.

Carmi’s family: Achar, who made trouble for Israel by disobeying the law dedicating war spoils to God.

Ethan’s family: Azariah.

Hezron’s family, who were born to him: Jerahmeel, Ram, and Chelubai. 10 Ram was the father of Amminadab, and Amminadab was the father of Nahshon, tribal chief of the Judeans. 11 Nahshon was the father of Salma, Salma was the father of Boaz, 12 Boaz was the father of Obed, and Obed was the father of Jesse. 13 Jesse was the father of Eliab his oldest son, Abinadab his second, Shimea his third, 14 Nethanel his fourth, Raddai his fifth, 15 Ozem his sixth, and David his seventh. 16 Their sisters were Zeruiah and Abigail.

Zeruiah’s family: Abishai, Joab, and Asahel—three in all. 17 Abigail gave birth to Amasa, whose father was Jether the Ishmaelite.

18 Caleb, Hezron’s son, had children with his wife Azubah, and with Jerioth. These were her sons: Jesher, Shobab, and Ardon. 19 After Azubah died, Caleb married Ephrath, who gave birth to Hur for him. 20 Hur was the father of Uri, and Uri was the father of Bezalel. 21 Later, Hezron had sexual relations with the daughter of Machir, Gilead’s father, whom he married when he was 60 years old, and she gave birth to Segub for him. 22 Segub was the father of Jair, who owned twenty-three towns in the land of Gilead, 23 but Geshur and Aram took Havvoth-jair from them, as well as Kenath and its villages, sixty towns.

All these were descendants of Machir, Gilead’s father. 24 After Hezron’s death, Caleb went to Ephrath.[b] Abijah, Hezron’s wife, bore him Ashhur, Tekoa’s father.

25 The family of Jerahmeel, Hezron’s oldest son: Ram his oldest, Bunah, Oren, Ozem, and Ahijah. 26 Jerahmeel had another wife named Atarah; she was the mother of Onam.

27 The family of Ram, Jerahmeel’s oldest son: Maaz, Jamin, and Eker.

28 Onam’s family: Shammai and Jada.

Shammai’s family: Nadab and Abishur. 29 Abishur’s wife’s name was Abihail, and she gave birth to Ahban and Molid for him.

30 Nadab’s family: Seled and Appaim, but Seled died without children.

31 Appaim’s family: Ishi.

Ishi’s family: Sheshan.

Sheshan’s family: Ahlai.

32 The family of Jada, Shammai’s brother: Jether and Jonathan, but Jether died without children.

33 Jonathan’s family: Peleth and Zaza. These were Jerahmeel’s descendants.

34 Sheshan had no sons, only daughters; but Sheshan had an Egyptian servant whose name was Jarha. 35 Sheshan gave his daughter in marriage to Jarha his servant, and she gave birth to Attai for him.

36 Attai was the father of Nathan, Nathan was the father of Zabad, 37 Zabad was the father of Ephlal, Ephlal was the father of Obed, 38 Obed was the father of Jehu, Jehu was the father of Azariah, 39 Azariah was the father of Helez, Helez was the father of Eleasah, 40 Eleasah was the father of Sismai, Sismai was the father of Shallum, 41 Shallum was the father of Jekamiah, and Jekamiah was the father of Elishama.

42 The family of Caleb, Jerahmeel’s brother: Mesha his oldest son and Ziph’s father; and his second son[c] Mareshah, Hebron’s father.

43 Hebron’s family: Korah, Tappuah, Rekem, and Shema. 44 Shema was the father of Raham, Jorkeam’s father; and Rekem was the father of Shammai.

45 Shammai’s son: Maon; Maon was Beth-zur’s father. 46 Ephah, Caleb’s secondary wife, gave birth to Haran, Moza, and Gazez. Haran was the father of Gazez.

47 Jahdai’s family: Regem, Jotham, Geshan, Pelet, Ephah, and Shaaph. 48 Maacah, Caleb’s secondary wife, gave birth to Sheber and Tirhanah. 49 She also gave birth to Shaaph, Madmannah’s father; and to Sheva, Machbenah and Gibea’s father. Caleb’s daughter was Achsah. 50 These were Caleb’s descendants.

The family of Hur, Ephrathah’s oldest son: Shobal, Kiriath-jearim’s father; 51 Salma, Bethlehem’s father; and Hareph, Beth-gader’s father.

52 Shobal, Kiriath-jearim’s father, had a family: Haroeh, and the ancestor of half of the Menuhoth.[d] 53 Kiriath-jearim’s clans: the Ithrites, the Puthites, the Shumathites, and the Mishraites. From these came the Zorathites and the Eshtaolites.

54 The family of Salma, Bethlehem’s father:[e] the Netophathites, Atroth-beth-joab, half of the Manahathites, and the Zorites.

55 The clans of the scribes who lived at Jabez: the Tirathites, the Shimeathites, and the Sucathites. They were Kenites who descended from Hammath, Beth-rechab’s father.

Footnotes

  1. 1 Chronicles 2:6 LXX, Syr; MT Dara
  2. 1 Chronicles 2:24 LXX, Vulg; MT in Caleb-ephrathah
  3. 1 Chronicles 2:42 Or the family of
  4. 1 Chronicles 2:52 Heb lacks the ancestor of.
  5. 1 Chronicles 2:54 Cf 2:51; Heb lacks father.

Israel’s Sons(A)

These were the sons of Israel:

Reuben, Simeon, Levi, Judah, Issachar, Zebulun, Dan, Joseph, Benjamin, Naphtali, Gad and Asher.

Judah(B)

To Hezron’s Sons

The sons of Judah:(C)

Er, Onan and Shelah.(D) These three were born to him by a Canaanite woman, the daughter of Shua.(E) Er, Judah’s firstborn, was wicked in the Lord’s sight; so the Lord put him to death.(F) Judah’s daughter-in-law(G) Tamar(H) bore Perez(I) and Zerah to Judah. He had five sons in all.

The sons of Perez:(J)

Hezron(K) and Hamul.

The sons of Zerah:

Zimri, Ethan, Heman, Kalkol and Darda[a]—five in all.

The son of Karmi:

Achar,[b](L) who brought trouble on Israel by violating the ban on taking devoted things.[c](M)

The son of Ethan:

Azariah.

The sons born to Hezron(N) were:

Jerahmeel, Ram and Caleb.[d]

From Ram Son of Hezron

10 Ram(O) was the father of

Amminadab(P), and Amminadab the father of Nahshon,(Q) the leader of the people of Judah. 11 Nahshon was the father of Salmon,[e] Salmon the father of Boaz, 12 Boaz(R) the father of Obed and Obed the father of Jesse.(S)

13 Jesse(T) was the father of

Eliab(U) his firstborn; the second son was Abinadab, the third Shimea, 14 the fourth Nethanel, the fifth Raddai, 15 the sixth Ozem and the seventh David. 16 Their sisters were Zeruiah(V) and Abigail. Zeruiah’s(W) three sons were Abishai, Joab(X) and Asahel. 17 Abigail was the mother of Amasa,(Y) whose father was Jether the Ishmaelite.

Caleb Son of Hezron

18 Caleb son of Hezron had children by his wife Azubah (and by Jerioth). These were her sons: Jesher, Shobab and Ardon. 19 When Azubah died, Caleb(Z) married Ephrath, who bore him Hur. 20 Hur was the father of Uri, and Uri the father of Bezalel.(AA)

21 Later, Hezron, when he was sixty years old, married the daughter of Makir the father of Gilead.(AB) He made love to her, and she bore him Segub. 22 Segub was the father of Jair, who controlled twenty-three towns in Gilead. 23 (But Geshur and Aram captured Havvoth Jair,[f](AC) as well as Kenath(AD) with its surrounding settlements—sixty towns.) All these were descendants of Makir the father of Gilead.

24 After Hezron died in Caleb Ephrathah, Abijah the wife of Hezron bore him Ashhur(AE) the father[g] of Tekoa.

Jerahmeel Son of Hezron

25 The sons of Jerahmeel the firstborn of Hezron:

Ram his firstborn, Bunah, Oren, Ozem and[h] Ahijah. 26 Jerahmeel had another wife, whose name was Atarah; she was the mother of Onam.

27 The sons of Ram the firstborn of Jerahmeel:

Maaz, Jamin and Eker.

28 The sons of Onam:

Shammai and Jada.

The sons of Shammai:

Nadab and Abishur.

29 Abishur’s wife was named Abihail, who bore him Ahban and Molid.

30 The sons of Nadab:

Seled and Appaim. Seled died without children.

31 The son of Appaim:

Ishi, who was the father of Sheshan.

Sheshan was the father of Ahlai.

32 The sons of Jada, Shammai’s brother:

Jether and Jonathan. Jether died without children.

33 The sons of Jonathan:

Peleth and Zaza.

These were the descendants of Jerahmeel.

34 Sheshan had no sons—only daughters.

He had an Egyptian servant named Jarha. 35 Sheshan gave his daughter in marriage to his servant Jarha, and she bore him Attai.

36 Attai was the father of Nathan,

Nathan the father of Zabad,(AF)

37 Zabad the father of Ephlal,

Ephlal the father of Obed,

38 Obed the father of Jehu,

Jehu the father of Azariah,

39 Azariah the father of Helez,

Helez the father of Eleasah,

40 Eleasah the father of Sismai,

Sismai the father of Shallum,

41 Shallum the father of Jekamiah,

and Jekamiah the father of Elishama.

The Clans of Caleb

42 The sons of Caleb(AG) the brother of Jerahmeel:

Mesha his firstborn, who was the father of Ziph, and his son Mareshah,[i] who was the father of Hebron.

43 The sons of Hebron:

Korah, Tappuah, Rekem and Shema. 44 Shema was the father of Raham, and Raham the father of Jorkeam. Rekem was the father of Shammai. 45 The son of Shammai was Maon(AH), and Maon was the father of Beth Zur.(AI)

46 Caleb’s concubine Ephah was the mother of Haran, Moza and Gazez. Haran was the father of Gazez.

47 The sons of Jahdai:

Regem, Jotham, Geshan, Pelet, Ephah and Shaaph.

48 Caleb’s concubine Maakah was the mother of Sheber and Tirhanah. 49 She also gave birth to Shaaph the father of Madmannah(AJ) and to Sheva the father of Makbenah and Gibea. Caleb’s daughter was Aksah.(AK) 50 These were the descendants of Caleb.

The sons of Hur(AL) the firstborn of Ephrathah:

Shobal the father of Kiriath Jearim,(AM) 51 Salma the father of Bethlehem, and Hareph the father of Beth Gader.

52 The descendants of Shobal the father of Kiriath Jearim were:

Haroeh, half the Manahathites, 53 and the clans of Kiriath Jearim: the Ithrites,(AN) Puthites, Shumathites and Mishraites. From these descended the Zorathites and Eshtaolites.

54 The descendants of Salma:

Bethlehem, the Netophathites,(AO) Atroth Beth Joab, half the Manahathites, the Zorites, 55 and the clans of scribes[j] who lived at Jabez: the Tirathites, Shimeathites and Sucathites. These are the Kenites(AP) who came from Hammath,(AQ) the father of the Rekabites.[k](AR)

Footnotes

  1. 1 Chronicles 2:6 Many Hebrew manuscripts, some Septuagint manuscripts and Syriac (see also 1 Kings 4:31); most Hebrew manuscripts Dara
  2. 1 Chronicles 2:7 Achar means trouble; Achar is called Achan in Joshua.
  3. 1 Chronicles 2:7 The Hebrew term refers to the irrevocable giving over of things or persons to the Lord, often by totally destroying them.
  4. 1 Chronicles 2:9 Hebrew Kelubai, a variant of Caleb
  5. 1 Chronicles 2:11 Septuagint (see also Ruth 4:21); Hebrew Salma
  6. 1 Chronicles 2:23 Or captured the settlements of Jair
  7. 1 Chronicles 2:24 Father may mean civic leader or military leader; also in verses 42, 45, 49-52 and possibly elsewhere.
  8. 1 Chronicles 2:25 Or Oren and Ozem, by
  9. 1 Chronicles 2:42 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain.
  10. 1 Chronicles 2:55 Or of the Sopherites
  11. 1 Chronicles 2:55 Or father of Beth Rekab