Handelingen 10
Het Boek
Petrus en Cornelius
10 In Caesarea woonde Cornelius, de commandant van het zogenaamde Italiaanse regiment. 2 Deze man was erg gelovig. Hij en al zijn huisgenoten hadden diep ontzag voor God. Hij gaf veel weg aan de armen en was een man van gebed.
3 Op een middag, om een uur of drie, kreeg hij een visioen. Hij zag duidelijk een engel binnenkomen die voor hem ging staan en zei: ‘Cornelius!’ 4 Cornelius keek hem met grote ogen aan en begon bang te worden. ‘Ja, heer,’ stamelde hij. ‘Wat is er?’ De engel zei: ‘God heeft uw gebeden gehoord en Hij heeft gezien wat u voor de armen hebt gedaan. 5 Stuur een paar mannen naar Joppe om een zekere Petrus te zoeken en hem te vragen naar uw huis te komen. 6 Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont.’ 7 Zodra de engel weg was, riep Cornelius twee van zijn huisknechten en een van zijn lijfwachten, een gelovig man. 8 Hij vertelde hun wat er gebeurd was en stuurde hen naar Joppe.
9 De volgende dag, terwijl de mannen Joppe naderden, ging Petrus het platte dak van het huis op om te bidden. Het was omstreeks het middaguur en 10 omdat hij honger had, wilde hij graag iets eten. Terwijl het eten werd klaargemaakt, raakte hij buiten zichzelf. 11 Hij zag de hemel open en er kwam iets naar beneden wat op een groot kleed leek. Het werd aan de vier hoeken vastgehouden en op de aarde neergelaten.
12 Op het kleed lagen allerlei dieren: zoogdieren, reptielen en vogels. 13 Een stem uit de hemel zei: ‘Sta op, Petrus! U mag er zoveel van slachten en eten als u wilt.’ 14 ‘Maar, Here,’ zei Petrus. ‘Ik heb nog nooit iets gegeten wat voor een Jood verboden is.’ 15 De stem kwam opnieuw: ‘Als God iets rein noemt zodat u het mag eten, dan mag u het niet onrein noemen!’ 16 Dit gebeurde drie keer en toen werd het kleed weer in de hemel opgetrokken.
17 Petrus wist er niet goed raad mee. Hij vroeg zich af wat dat visioen kon betekenen. Op datzelfde moment stonden er enkele mannen voor de deur die gestuurd waren door Cornelius. Zij hadden het huis van de leerlooier Simon gevonden 18 en vroegen of daar ook een zekere Petrus logeerde.
19 Terwijl Petrus nog over het visioen zat na te denken, zei de Geest tegen hem: ‘Petrus, er zijn enkele mannen voor u. 20 Sta op, ga naar beneden en aarzel niet met hen mee te gaan, want Ik heb hen gestuurd.’ 21 Petrus ging naar beneden. ‘U zoekt mij,’ zei hij tegen de mannen, ‘maar waarom eigenlijk?’ 22 Zij antwoordden: ‘Wij zijn gestuurd door Cornelius, een Romeins officier uit Caesarea. Hij is rechtvaardig en heeft diep ontzag voor God. Hij wordt door de Joden op handen gedragen. Nu heeft een engel van God hem gezegd dat hij u moest vragen bij hem thuis te komen om te luisteren naar wat u te zeggen hebt.’ 23 Petrus vroeg de mannen binnen te komen en nodigde hen uit te blijven slapen. De volgende morgen maakte hij zich klaar en ging met hen mee, samen met enkele andere volgelingen van Jezus uit Joppe.
24 De dag daarop kwamen zij in Caesarea aan. Cornelius, die zijn familie en zijn beste vrienden bijeen had geroepen, stond al te wachten. 25 Toen Petrus binnenkwam, liep Cornelius naar hem toe en viel op zijn knieën. 26 Maar Petrus trok hem overeind en zei: ‘Sta op! Ik ben ook maar een mens!’ 27 Al pratend kwamen zij in de kamer waar alle genodigden bij elkaar waren. 28 Petrus nam het woord en zei: ‘U weet vast wel dat het mij als Jood verboden is met mensen van een ander volk om te gaan. Maar God heeft mij duidelijk gemaakt dat ik niemand minderwaardig of onrein mag vinden. 29 Daarom ben ik zonder aarzelen meegegaan toen u mij liet vragen bij u te komen. Maar ik ben wel benieuwd waarom u dat hebt gedaan.’
30 Cornelius antwoordde: ‘Vier dagen geleden was ik ʼs middags rond drie uur hier in huis aan het bidden. 31 Ineens stond er een man voor me, met schitterend witte kleren aan. “Cornelius,” zei hij, “God heeft uw gebeden gehoord en Hij is niet vergeten wat u voor de armen hebt gedaan. 32 Stuur enkele mannen naar Joppe om een zekere Petrus te halen. Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont.” 33 Ik heb meteen een paar mannen naar u toe gestuurd. Fijn dat u gekomen bent. Wij zijn hier in de tegenwoordigheid van God en wachten met spanning op wat u namens Hem zult zeggen.’ 34 Petrus zei: ‘Het is mij nu pas echt duidelijk dat God geen onderscheid maakt tussen mensen. 35 Hij aanvaardt ieder die ontzag voor Hem heeft en die doet wat Hij wil, ongeacht tot welk volk die persoon behoort. 36 Hij heeft het volk van Israël de heerlijke boodschap van vrede gebracht, door Jezus Christus, de Here van allen.
37 U weet wel wat er in Israël is gebeurd. Het begon in Galilea, niet lang nadat Johannes de Doper de mensen opriep zich te laten dopen. 38 U hebt vast wel gehoord van Jezus van Nazareth, de man aan wie God de Heilige Geest en grote kracht gaf. Hij trok het land door en deed heel veel goeds. Hij genas alle mensen die in de macht van de duivel leefden, want God was met Hem. 39 Wij hebben met eigen ogen gezien wat Hij allemaal heeft gedaan, zowel in Jeruzalem als in heel Israël. Het volk heeft Hem gedood door Hem te kruisigen. 40 Maar God heeft Hem op de derde dag na zijn dood weer levend gemaakt en Hem aan enkele mensen laten zien, 41 aan getuigen die tevoren door God waren uitgekozen, niet aan het grote publiek, maar aan ons, die met Hem hebben gegeten en gedronken, nadat Hij uit de dood was opgestaan. 42 Hij heeft ons opdracht gegeven dit nieuws bekend te maken en de mensen te verzekeren dat Jezus door God is aangesteld om recht te spreken over de levenden en de doden. 43 Alle profeten hebben over Hem gesproken. Zij hebben verklaard dat ieder die in Hem gelooft, door zijn naam vergeving van zonden krijgt.’
44 Terwijl Petrus nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die naar hem luisterden. 45 De Joodse volgelingen van Jezus die met Petrus waren meegekomen, waren verbaasd dat de Heilige Geest ook aan mensen van een ander volk was gegeven. 46 Maar er was geen twijfel mogelijk, want zij hoorden hen in vreemde talen spreken en God verheerlijken. 47 ‘Wie kan er nog bezwaar tegen hebben dat deze mensen gedoopt worden,’ zei Petrus, ‘nu zij, net als wij, de Heilige Geest hebben ontvangen?’ 48 Hij gaf de andere volgelingen van Jezus opdracht hen in de naam van Jezus Christus te dopen. Cornelius vroeg hem nog een paar dagen te blijven.
Handelingen 10
BasisBijbel
De Romein Cornelius ziet een engel
10 Er woonde in Cesarea een Romein die Cornelius heette. Hij was een aanvoerder van het Italiaanse deel van het leger. 2 Hij geloofde in God. Hij en alle mensen die in zijn huis woonden dienden God. Hij gaf vaak geld aan de arme mensen en bad veel tot God. 3 Op een dag was hij om ongeveer drie uur 's middags aan het bidden. Toen zag hij duidelijk een engel van God binnen komen. De engel zei tegen hem: "Cornelius!" 4 Hevig geschrokken staarde hij de engel aan. Hij zei: "Wat is er, heer?" De engel zei tegen hem: "God heeft gezien dat je bidt en geld geeft aan de arme mensen. 5 Stuur nu een paar mannen naar Joppe. Laat hen daar naar een man gaan die Simon heet. Hij wordt ook wel Petrus genoemd. Vraag hem om naar je toe te komen. 6 Hij logeert bij Simon de leerlooier, die bij de zee woont. Petrus zal je zeggen wat je moet doen." 7 Toen ging de engel weer weg. Onmiddellijk riep Cornelius twee van zijn slaven en een gelovige soldaat van de groep waarvan hij de aanvoerder was. 8 Hij vertelde hun alles en stuurde hen naar Joppe.
Petrus krijgt bezoek
9 De volgende dag kwamen de drie mannen in de buurt van de stad. Op dat moment was Petrus op het dak aan het bidden. Het was ongeveer twaalf uur 's middags. 10 Hij kreeg honger en wilde graag eten. Terwijl het eten voor hem werd klaargemaakt, zag hij iets vreemds gebeuren. Het leek alsof de hemel openging. 11 En er kwam iets uit de hemel naar beneden. Het leek op een groot tafellaken dat aan de vier hoeken naar beneden gelaten werd. 12 Er zaten allerlei dieren in: grote dieren, kleine kruipende dieren en vogels. 13 En een stem zei tegen hem: "Kom Petrus, slacht en eet!" 14 Maar Petrus zei: "Nee, echt niet, Heer! Ik heb nog nooit iets gegeten wat niet heilig of niet rein is."[a] 15 Voor de tweede keer sprak de stem en zei: "Als God van iets gezegd heeft dat het rein is, mag jij niet zeggen dat het onrein is!" 16 Dit gebeurde drie keer. Daarna werd het kleed weer opgetrokken, de hemel in.
17 Petrus vroeg zich af wat het betekende. Intussen kwamen de mannen van Cornelius bij het huis aan. Ze hadden naar het huis van Simon gevraagd en stonden nu bij de deur. 18 Ze hadden iemand geroepen en vroegen of er ook een Simon Petrus logeerde.
19 Terwijl Petrus nog nadacht over wat hij had gezien, zei de Heilige Geest tegen hem: "Er staan beneden drie mannen bij de deur. Ze komen voor jou. 20 Sta op en ga naar beneden. Reis zonder bezwaren te maken met hen mee. Want Ik heb hen gestuurd." 21 Petrus ging naar beneden en vroeg de mannen van Cornelius: "Ik ben de Simon Petrus die jullie zoeken. Waarom zijn jullie naar me toe gekomen?" 22 Ze zeiden: "We zijn gestuurd door iemand die Cornelius heet. Hij is legeraanvoerder, een goed man die God aanbidt. Hij wordt door alle Joden erg gewaardeerd. Een heilige engel heeft hem een boodschap van God gegeven dat hij jou in zijn huis moet uitnodigen. Want hij wil horen wat je hem hebt te vertellen." 23 Petrus vroeg hen om binnen te komen en was gastvrij voor hen.
Petrus gaat mee naar Cornelius
De volgende dag reisde hij met hen mee. Hij nam ook een paar broeders uit Joppe met zich mee. 24 Een dag later kwam hij in Cesarea aan. Cornelius zat al op hen te wachten. Hij had zijn familie en beste vrienden uitgenodigd. 25 Toen Petrus binnenkwam, knielde Cornelius eerbiedig voor hem neer. 26 Maar Petrus trok hem weer overeind en zei: "Sta op, ik ben zelf ook maar een mens." 27 Terwijl hij met hem praatte, liep hij naar binnen en zag daar alle mensen die waren gekomen. 28 Hij zei tegen hen: "Jullie weten dat Joden niet mogen omgaan met mensen die niet Joods zijn. We mogen ook niet bij hen in huis komen. Maar God heeft me laten zien dat ik niemand onrein of onheilig mag noemen. 29 Daarom ben ik ook zonder bezwaren te maken gekomen toen ik werd uitgenodigd. Cornelius, zou je me willen vertellen waarom je mij hebt laten komen?"
30 Cornelius antwoordde: "Precies vier dagen geleden was ik om ongeveer drie uur 's middags thuis aan het bidden. Ik had niet gegeten. 31 Toen stond er plotseling een man voor mij in stralend witte kleren. Hij zei: 'Cornelius, God heeft je gebeden gehoord. Ook heeft Hij gezien dat je geld geeft aan de arme mensen. 32 Stuur nu iemand naar Joppe. Nodig daar Simon uit, die ook Petrus genoemd wordt. Hij logeert in het huis van Simon de leerlooier, die bij de zee woont. Laat hem hierheen komen, want hij heeft je iets te vertellen.' 33 Toen heb ik onmiddellijk mijn mensen naar je toe gestuurd om je op te halen. Het is goed dat je bent gekomen. We zijn hier allemaal bij elkaar in de aanwezigheid van God, om te horen wat jij van God tegen ons moet zeggen."
34 Petrus antwoordde: "Ik zie dat God inderdaad geen verschil maakt tussen de mensen van verschillende volken. 35 Maar Hij houdt van iedereen die Hem aanbidt en die wil leven zoals Hij het wil. 36 Dat is ook het goede nieuws dat Hij naar Israël heeft gebracht: dat er vrede is door Jezus Christus.[b] Jezus is de Heer van alle mensen.
37 Jullie weten van de dingen die in het hele Joodse land zijn gebeurd. 38 Het begon in Galilea, nadat Jezus van Nazaret door Johannes was gedoopt. God zalfde Hem toen met de Heilige Geest en met kracht. Hij ging door het land, was goed voor de mensen en maakte iedereen gezond die door de duivel gevangen werd gehouden. Want God was met Hem. 39 Wij hebben alles gezien wat Hij in het Joodse land en in Jeruzalem heeft gedaan. En daar vertellen wij nu overal over. Maar de mensen hebben Hem gedood door Hem aan een kruis te spijkeren. 40 Maar God heeft Hem op de derde dag uit de dood teruggeroepen en weer levend gemaakt. Heel veel mensen hebben Hem toen gezien. 41 Maar niet iedereen. Hij heeft Zich alleen laten zien aan de mensen die ervan zouden gaan vertellen. God had ons daar van tevoren voor uitgekozen. Wij hebben met Hem gegeten en gedronken nadat Hij uit de dood was opgestaan. 42 Hij heeft ons de opdracht gegeven om aan de mensen te vertellen dat God Hém heeft aangewezen als Rechter over de levenden en de doden. 43 Alle profeten hebben over Hem gesproken. Ze zeiden dat iedereen die in Hem gelooft, door Hem vergeving krijgt voor zijn ongehoorzaamheid aan God."
44 Terwijl Petrus nog aan het spreken was, kwam de Heilige Geest op alle mensen die naar hem luisterden. 45 De Joden die in Jezus geloofden en die met Petrus waren meegekomen, waren erg verbaasd toen ze dat zagen gebeuren. Want het was de eerste keer dat de Heilige Geest werd uitgestort op mensen die niet Joods waren. 46 Ze hoorden hen in nieuwe talen van de Geest spreken en God prijzen. 47 Toen zei Petrus: "Kan iemand er nog bezwaar tegen hebben dat deze mensen gedoopt worden? Ze hebben immers net als wij de Heilige Geest gekregen." 48 En hij gaf de opdracht om hen te dopen in de naam van de Heer. Daarna vroegen ze hem om nog een paar dagen te blijven.
Footnotes
- Handelingen 10:14 God had in de wet regels gegeven over welke dieren de Joden wel en niet mochten eten. De 'onreine' dieren mochten niet gegeten worden. Lees Deuteronomium 14:3-20 en Jesaja 66:17.
- Handelingen 10:36 Lees ook Efeziërs 2:14-18.
Acts 10
King James Version
10 There was a certain man in Caesarea called Cornelius, a centurion of the band called the Italian band,
2 A devout man, and one that feared God with all his house, which gave much alms to the people, and prayed to God alway.
3 He saw in a vision evidently about the ninth hour of the day an angel of God coming in to him, and saying unto him, Cornelius.
4 And when he looked on him, he was afraid, and said, What is it, Lord? And he said unto him, Thy prayers and thine alms are come up for a memorial before God.
5 And now send men to Joppa, and call for one Simon, whose surname is Peter:
6 He lodgeth with one Simon a tanner, whose house is by the sea side: he shall tell thee what thou oughtest to do.
7 And when the angel which spake unto Cornelius was departed, he called two of his household servants, and a devout soldier of them that waited on him continually;
8 And when he had declared all these things unto them, he sent them to Joppa.
9 On the morrow, as they went on their journey, and drew nigh unto the city, Peter went up upon the housetop to pray about the sixth hour:
10 And he became very hungry, and would have eaten: but while they made ready, he fell into a trance,
11 And saw heaven opened, and a certain vessel descending upon him, as it had been a great sheet knit at the four corners, and let down to the earth:
12 Wherein were all manner of fourfooted beasts of the earth, and wild beasts, and creeping things, and fowls of the air.
13 And there came a voice to him, Rise, Peter; kill, and eat.
14 But Peter said, Not so, Lord; for I have never eaten any thing that is common or unclean.
15 And the voice spake unto him again the second time, What God hath cleansed, that call not thou common.
16 This was done thrice: and the vessel was received up again into heaven.
17 Now while Peter doubted in himself what this vision which he had seen should mean, behold, the men which were sent from Cornelius had made enquiry for Simon's house, and stood before the gate,
18 And called, and asked whether Simon, which was surnamed Peter, were lodged there.
19 While Peter thought on the vision, the Spirit said unto him, Behold, three men seek thee.
20 Arise therefore, and get thee down, and go with them, doubting nothing: for I have sent them.
21 Then Peter went down to the men which were sent unto him from Cornelius; and said, Behold, I am he whom ye seek: what is the cause wherefore ye are come?
22 And they said, Cornelius the centurion, a just man, and one that feareth God, and of good report among all the nation of the Jews, was warned from God by an holy angel to send for thee into his house, and to hear words of thee.
23 Then called he them in, and lodged them. And on the morrow Peter went away with them, and certain brethren from Joppa accompanied him.
24 And the morrow after they entered into Caesarea. And Cornelius waited for them, and he had called together his kinsmen and near friends.
25 And as Peter was coming in, Cornelius met him, and fell down at his feet, and worshipped him.
26 But Peter took him up, saying, Stand up; I myself also am a man.
27 And as he talked with him, he went in, and found many that were come together.
28 And he said unto them, Ye know how that it is an unlawful thing for a man that is a Jew to keep company, or come unto one of another nation; but God hath shewed me that I should not call any man common or unclean.
29 Therefore came I unto you without gainsaying, as soon as I was sent for: I ask therefore for what intent ye have sent for me?
30 And Cornelius said, Four days ago I was fasting until this hour; and at the ninth hour I prayed in my house, and, behold, a man stood before me in bright clothing,
31 And said, Cornelius, thy prayer is heard, and thine alms are had in remembrance in the sight of God.
32 Send therefore to Joppa, and call hither Simon, whose surname is Peter; he is lodged in the house of one Simon a tanner by the sea side: who, when he cometh, shall speak unto thee.
33 Immediately therefore I sent to thee; and thou hast well done that thou art come. Now therefore are we all here present before God, to hear all things that are commanded thee of God.
34 Then Peter opened his mouth, and said, Of a truth I perceive that God is no respecter of persons:
35 But in every nation he that feareth him, and worketh righteousness, is accepted with him.
36 The word which God sent unto the children of Israel, preaching peace by Jesus Christ: (he is Lord of all:)
37 That word, I say, ye know, which was published throughout all Judaea, and began from Galilee, after the baptism which John preached;
38 How God anointed Jesus of Nazareth with the Holy Ghost and with power: who went about doing good, and healing all that were oppressed of the devil; for God was with him.
39 And we are witnesses of all things which he did both in the land of the Jews, and in Jerusalem; whom they slew and hanged on a tree:
40 Him God raised up the third day, and shewed him openly;
41 Not to all the people, but unto witnesses chosen before God, even to us, who did eat and drink with him after he rose from the dead.
42 And he commanded us to preach unto the people, and to testify that it is he which was ordained of God to be the Judge of quick and dead.
43 To him give all the prophets witness, that through his name whosoever believeth in him shall receive remission of sins.
44 While Peter yet spake these words, the Holy Ghost fell on all them which heard the word.
45 And they of the circumcision which believed were astonished, as many as came with Peter, because that on the Gentiles also was poured out the gift of the Holy Ghost.
46 For they heard them speak with tongues, and magnify God. Then answered Peter,
47 Can any man forbid water, that these should not be baptized, which have received the Holy Ghost as well as we?
48 And he commanded them to be baptized in the name of the Lord. Then prayed they him to tarry certain days.
Acts 10
New King James Version
Cornelius Sends a Delegation
10 There was a certain man in (A)Caesarea called Cornelius, a centurion of what was called the Italian [a]Regiment, 2 (B)a devout man and one who (C)feared God with all his household, who gave [b]alms generously to the people, and prayed to God always. 3 About [c]the ninth hour of the day (D)he saw clearly in a vision an angel of God coming in and saying to him, “Cornelius!”
4 And when he observed him, he was afraid, and said, “What is it, lord?”
So he said to him, “Your prayers and your alms have come up for a memorial before God. 5 Now (E)send men to Joppa, and send for Simon whose surname is Peter. 6 He is lodging with (F)Simon, a tanner, whose house is by the sea. (G)He[d] will tell you what you must do.” 7 And when the angel who spoke to him had departed, Cornelius called two of his household servants and a devout soldier from among those who waited on him continually. 8 So when he had explained all these things to them, he sent them to Joppa.
Peter’s Vision
9 The next day, as they went on their journey and drew near the city, (H)Peter went up on the housetop to pray, about [e]the sixth hour. 10 Then he became very hungry and wanted to eat; but while they made ready, he fell into a trance 11 and (I)saw heaven opened and an object like a great sheet bound at the four corners, descending to him and let down to the earth. 12 In it were all kinds of four-footed animals of the earth, wild beasts, creeping things, and birds of the air. 13 And a voice came to him, “Rise, Peter; kill and eat.”
14 But Peter said, “Not so, Lord! (J)For I have never eaten anything common or unclean.”
15 And a voice spoke to him again the second time, (K)“What God has [f]cleansed you must not call common.” 16 This was done three times. And the object was taken up into heaven again.
Summoned to Caesarea
17 Now while Peter [g]wondered within himself what this vision which he had seen meant, behold, the men who had been sent from Cornelius had made inquiry for Simon’s house, and stood before the gate. 18 And they called and asked whether Simon, whose surname was Peter, was lodging there.
19 While Peter thought about the vision, (L)the Spirit said to him, “Behold, three men are seeking you. 20 (M)Arise therefore, go down and go with them, doubting nothing; for I have sent them.”
21 Then Peter went down to the men [h]who had been sent to him from Cornelius, and said, “Yes, I am he whom you seek. For what reason have you come?”
22 And they said, “Cornelius the centurion, a just man, one who fears God and (N)has a good reputation among all the nation of the Jews, was divinely instructed by a holy angel to summon you to his house, and to hear words from you.” 23 Then he invited them in and lodged them.
On the next day Peter went away with them, (O)and some brethren from Joppa accompanied him.
Peter Meets Cornelius
24 And the following day they entered Caesarea. Now Cornelius was waiting for them, and had called together his relatives and close friends. 25 As Peter was coming in, Cornelius met him and fell down at his feet and worshiped him. 26 But Peter lifted him up, saying, (P)“Stand up; I myself am also a man.” 27 And as he talked with him, he went in and found many who had come together. 28 Then he said to them, “You know how (Q)unlawful it is for a Jewish man to keep company with or go to one of another nation. But (R)God has shown me that I should not call any man common or unclean. 29 Therefore I came without objection as soon as I was sent for. I ask, then, for what reason have you sent for me?”
30 So Cornelius said, [i]“Four days ago I was fasting until this hour; and at the ninth hour I prayed in my house, and behold, (S)a man stood before me (T)in bright clothing, 31 and said, ‘Cornelius, (U)your prayer has been heard, and (V)your [j]alms are remembered in the sight of God. 32 Send therefore to Joppa and call Simon here, whose surname is Peter. He is lodging in the house of Simon, a tanner, by the sea. [k]When he comes, he will speak to you.’ 33 So I sent to you immediately, and you have done well to come. Now therefore, we are all present before God, to hear all the things commanded you by God.”
Preaching to Cornelius’ Household
34 Then Peter opened his mouth and said: (W)“In truth I perceive that God shows no partiality. 35 But (X)in every nation whoever fears Him and works righteousness is (Y)accepted by Him. 36 The word which God sent to the [l]children of Israel, (Z)preaching peace through Jesus Christ—(AA)He is Lord of all— 37 that word you know, which was proclaimed throughout all Judea, and (AB)began from Galilee after the baptism which John preached: 38 how (AC)God anointed Jesus of Nazareth with the Holy Spirit and with power, who (AD)went about doing good and healing all who were oppressed by the devil, (AE)for God was with Him. 39 And we are (AF)witnesses of all things which He did both in the land of the Jews and in Jerusalem, whom [m]they (AG)killed by hanging on a tree. 40 Him (AH)God raised up on the third day, and showed Him openly, 41 (AI)not to all the people, but to witnesses chosen before by God, even to us (AJ)who ate and drank with Him after He arose from the dead. 42 And (AK)He commanded us to preach to the people, and to testify (AL)that it is He who was ordained by God to be Judge (AM)of the living and the dead. 43 (AN)To Him all the prophets witness that, through His name, (AO)whoever believes in Him will receive (AP)remission[n] of sins.”
The Holy Spirit Falls on the Gentiles
44 While Peter was still speaking these words, (AQ)the Holy Spirit fell upon all those who heard the word. 45 (AR)And [o]those of the circumcision who believed were astonished, as many as came with Peter, (AS)because the gift of the Holy Spirit had been poured out on the Gentiles also. 46 For they heard them speak with tongues and magnify God.
Then Peter answered, 47 “Can anyone forbid water, that these should not be baptized who have received the Holy Spirit (AT)just as we have?” 48 (AU)And he commanded them to be baptized (AV)in the name of the Lord. Then they asked him to stay a few days.
Footnotes
- Acts 10:1 Cohort
- Acts 10:2 charitable gifts
- Acts 10:3 3 p.m.
- Acts 10:6 NU, M omit the rest of v. 6.
- Acts 10:9 Noon
- Acts 10:15 Declared clean
- Acts 10:17 was perplexed
- Acts 10:21 NU, M omit who had been sent to him from Cornelius
- Acts 10:30 NU Four days ago to this hour, at the ninth hour
- Acts 10:31 charitable gifts
- Acts 10:32 NU omits the rest of v. 32.
- Acts 10:36 Lit. sons
- Acts 10:39 NU, M they also
- Acts 10:43 forgiveness
- Acts 10:45 The Jews
Het Boek Copyright © 1979, 1988, 2007 by Biblica, Inc.®
Used by permission. All rights reserved worldwide.
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016
Scripture taken from the New King James Version®. Copyright © 1982 by Thomas Nelson. Used by permission. All rights reserved.