Add parallel Print Page Options

Immanuël—God is met ons

Tijdens de regering van Achaz, de zoon van Jotham en kleinzoon van Uzzia, werd Jeruzalem aangevallen door koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël. Deze laatste was de zoon van Remalia. Maar Jeruzalem werd niet ingenomen, de stad hield stand. Toch beefden de harten van de koning en zijn volk, net zoals bomen van het bos beven voor de wind, toen zij hoorden dat Syrië en Israël bondgenoten waren geworden in de strijd tegen Juda.

Toen zei de Here tegen Jesaja: ‘Zoek koning Achaz op, samen met uw zoon Schear-Jaschub.’ Schear-Jaschub betekent: een rest zal terugkeren. ‘U kunt hem vinden aan het einde van het aquaduct dat de bron Gihon met het bovenste reservoir verbindt, dichtbij de weg die naar het bleekveld loopt. Zeg tegen hem: wees rustig en onbevreesd. Laat uw hart niet ineenkrimpen voor deze twee rokende stukken brandhout, voor de woede van Rezin en Pekah. Ja, de koningen van Syrië en Israël trekken ten aanval tegen u en zeggen: wij zullen Juda binnenvallen, zodat de bevolking in paniek raakt. We veroveren het en roepen de zoon van Tabeal tot koning over hen uit. Maar de Here God zegt: daar komt niets van in, het gebeurt niet. Damascus blijft slechts de hoofdstad van Syrië en koning Rezin zal er niet in slagen zijn grondgebied uit te breiden. En binnen vijfenzestig jaar zal ook Efraïm ophouden te bestaan. Samaria blijft slechts de hoofdstad van Efraïm en koning Pekah zal zijn macht niet vergroten. Gelooft u Mij niet? Maar als u wilt dat Ik u bescherm, zult u op Mij moeten leren vertrouwen.’

10 Verder liet de Here koning Achaz de volgende boodschap overbrengen:

11 ‘Vraag om een wonderteken van de Here, uw God. Vraag wat u maar wilt, diep beneden in de onderwereld of hoog in de hemel.’ 12 Maar de koning weigerde. ‘Nee,’ zei hij, ‘ik wil de Here niet op de proef stellen.’ 13 Toen zei Jesaja: ‘O huis van David, u vindt het niet genoeg het geduld van mensen op de proef te stellen, u stelt het geduld van de Here ook nog op de proef!

14 Goed dan, de Here zal Zelf een teken vaststellen: een maagd zal een kind krijgen en zij zal het kind Immanuël noemen (dit betekent “God is met ons”). 15 Tegen de tijd dat dit kind niet langer melk drinkt en het onderscheid tussen goed en slecht kent, 16 zullen de twee koningen voor wie u zo bang bent (de koningen van Israël en Syrië) beiden dood zijn. En hun land zal ontvolkt zijn. 17 Maar later zal de Here een vreselijke vloek over u, uw volk en uw gezin brengen. Er zal een terreur heersen die zijn weerga alleen had in de tijd toen Juda en Efraïm uit elkaar gingen, de machtige koning van Assur zal hier komen met zijn enorme leger. 18 Op dat moment zal de Here het leger van Opper-Egypte en dat van Assur naar Zich toe fluiten, zodat ze als een zwerm vliegen op u neerstrijken. 19 In grote horden zullen zij het hele land overspoelen en zelfs doordringen in verlaten kloven en grotten en de moeilijk doordringbare, doornige gedeelten van het land. Net zoals zij de vruchtbare en openliggende gebieden zullen binnendringen. 20 Op die dag zal de Here dit “scheermes” ter hand nemen—dit leger van Assur, dat u aan de overkant van de Eufraat hebt gehuurd om u te redden—en het gebruiken om alles wat u bezit af te scheren, uw land, uw oogsten en uw inwoners. 21 Wanneer er niets meer te plunderen is, zal het land er uitzien als een kaalgevreten weiland. De schaapskudden en het vee zullen vernietigd zijn en een boer zal zich gelukkig prijzen als hij nog een kalf en twee stuks kleinvee over heeft. 22 Maar het overvloedige grasland zal zorgen dat het vee veel melk geeft en de overlevenden zullen leven van de melkproducten en wilde honing. 23 In die tijd zullen de voormalige prachtige wijngaarden veranderen in met doornige gewassen begroeide wildernissen. 24 Het hele land zal één groot doornenveld zijn, een jachtgebied dat wemelt van de wilde dieren. 25 Niemand zal het in zijn hoofd halen de vruchtbare heuvels te betreden, waar eens de beste gewassen groeiden, want alles is daar overwoekerd met dorens en distels. Slechts het vee, de schapen en de geiten zullen daar grazen.’

L’appel à la foi

Sous le règne d’Ahaz, fils de Yotam et petit-fils d’Ozias, roi de Juda, Retsîn, roi de Syrie, se mit en campagne avec Péqah, fils de Remalia, roi d’Israël, pour faire la guerre à Jérusalem[a]. Mais ils ne purent finalement pas l’attaquer.

Quand on apprit, à la cour du royaume de David, que les Syriens avaient pris position en territoire éphraïmite, le roi et tous ses sujets en furent secoués comme le feuillage des arbres de la forêt quand ils sont agités par le vent.

Alors l’Eternel dit à Esaïe : Va à la rencontre d’Ahaz, toi et Shear-Yashoub[b], ton fils. Tu le trouveras vers l’extrémité de l’aqueduc du réservoir supérieur, sur la route du champ du Teinturier[c]. Tu lui diras : Garde ton calme. N’aie donc pas peur et ne perds pas courage devant ces deux bouts de tisons fumants, devant la fureur de Retsîn et de son pays, la Syrie, et du fils de Remalia. La Syrie, il est vrai, projette un malheur contre toi de concert avec Ephraïm[d] et le fils de Remalia, et ils ont dit : Marchons contre Juda, jetons-y l’épouvante, conquérons-le, établissons-y comme roi le fils de Tabéel[e]. Mais ainsi parle le Seigneur, l’Eternel :

Cela ne tiendra pas,
cela ne sera pas,
car c’est Damas la capitale ╵de la Syrie,
et c’est Retsîn ╵qui est chef de Damas.
Dans soixante-cinq ans,
Ephraïm sera écrasé ╵et n’existera plus ╵en tant que peuple.
La capitale d’Ephraïm ╵c’est Samarie,
le chef de Samarie ╵c’est le fils de Remalia.
Si vous, vous n’avez pas confiance,
vous ne tiendrez pas.

Le signe d’Emmanuel

10 L’Eternel parla de nouveau à Ahaz et lui dit : 11 Demande pour toi un signe extraordinaire à l’Eternel, ton Dieu, soit dans les régions d’en bas, soit dans les lieux élevés.

12 Mais Ahaz dit : Je n’en demanderai pas. Je ne veux pas forcer la main à l’Eternel.

13 Esaïe dit alors : Ecoutez donc, dynastie de David. Ne vous suffit-il pas de mettre à dure épreuve la patience des hommes pour qu’il vous faille encore lasser celle de mon Dieu ? 14 C’est pourquoi le Seigneur vous donnera lui-même un signe : Voici, la jeune fille sera enceinte et elle enfantera un fils, elle lui donnera pour nom[f] : Emmanuel (Dieu avec nous)[g]. 15 Il mangera du lait caillé et du miel[h], jusqu’à ce qu’il apprenne à rejeter le mal et à choisir le bien. 16 Mais avant que l’enfant apprenne à rejeter le mal et à choisir le bien, les pays des deux rois que tu crains aujourd’hui seront abandonnés. 17 L’Eternel fera survenir contre toi et ton peuple, contre ta dynastie, des jours comme jamais il n’y en a eu de tels depuis l’époque où Ephraïm s’est coupé de Juda : ce sera l’effet du roi d’Assyrie.

Le péril assyrien

18 Il adviendra, en ce jour-là, que l’Eternel appellera par un coup de sifflet les mouches qui sont à l’extrémité des fleuves de l’Egypte et les abeilles d’Assyrie. 19 Elles viendront et se poseront toutes dans les ravins abrupts, et dans les fentes des rochers, dans tous les fourrés broussailleux et tous les pâturages. 20 En ce jour-là, le Seigneur rasera avec un rasoir pris à gage au-delà de l’Euphrate – il s’agit du roi d’Assyrie. Oui, il vous rasera la tête et tous les poils du corps, et il vous coupera aussi la barbe[i].

21 Il adviendra, en ce jour-là, qu’en guise de bétail, une personne élèvera une génisse et deux brebis ou chèvres[j]. 22 Alors la production de lait sera si abondante que l’on se nourrira de lait caillé. Oui, les survivants du pays mangeront tous du lait caillé et du miel. 23 Il adviendra encore, en ce jour-là, que tout endroit planté de mille ceps de vigne valant mille pièces d’argent, sera abandonné aux ronces et aux épines. 24 On y pénétrera armé d’arcs et de flèches, car le pays entier ne sera que ronces et épines. 25 On ne passera plus sur les coteaux fertiles qu’on sarclait à la pioche, par peur des ronces et des épines. Les bovins y paîtront et les moutons et les chèvres en fouleront le sol.

Footnotes

  1. 7.1 Vers 735734 av. J.-C. Voir 2 R 16.5-9 ; 2 Ch 28.5-8. La Syrie et Israël (ou Ephraïm, c’est-à-dire le royaume du Nord) s’étaient alliés contre l’Assyrie et voulaient remplacer Ahaz par un homme à eux (v. 6) qui joindrait Juda à leur coalition.
  2. 7.3 Nom qui signifie : un reste reviendra, expression qui se retrouve en 10.21 comme promesse pour le peuple.
  3. 7.3 Voir 2 R 18.17.
  4. 7.5 Voir note v. 1.
  5. 7.6 Nom araméen. Probablement un haut fonctionnaire de la cour de Damas que les Syriens voulaient imposer comme roi à Juda pour qu’il entraîne son pays dans la coalition qu’ils formaient avec le royaume d’Israël du Nord.
  6. 7.14 Le texte hébreu de Qumrân a : il lui donnera ou ils lui donneront.
  7. 7.14 Voir 8.8, 10. Ce verset est cité en Mt 1.23.
  8. 7.15 Voir v. 21-22.
  9. 7.20 Signe de déshonneur ou de deuil (Jb 1.20 ; Es 15.2 ; Jr 48.37 ; 2 S 10.4-5), annonce de la captivité.
  10. 7.21 On ne cultivera plus le sol, on reviendra à l’élevage. Les rescapés seront si peu nombreux qu’ils auront du lait et du miel en abondance, malgré un cheptel réduit.