Add parallel Print Page Options

Jezus komt in Jeruzalem aan en bezoekt de tempel

11 Zij kwamen in de buurt van Jeruzalem, bij Bethfagé en Bethanië, op de helling van de Olijfberg. Daar stuurde Jezus twee van zijn leerlingen vooruit. ‘Ga naar het dorp,’ zei Hij. ‘Als jullie er binnenkomen, zul je een veulen zien waar nog nooit iemand op heeft gereden. Het staat vastgebonden. Maak het los en neem het mee. Als iemand vraagt waarom jullie dat doen, zeg dan: De Here heeft het nodig. Maar we brengen het gauw weer terug.’ Zij gingen naar het dorp en zagen het veulen meteen. Het stond op straat, vastgebonden bij de deur van een huis. Zij maakten het los. ‘Wat moet dat daar?’ riepen een paar mensen die het zagen. ‘Is dat veulen soms van u?’ ‘Nee,’ zeiden de leerlingen, ‘maar de Here heeft het nodig. Wij brengen het gauw weer terug.’ Toen mochten zij het meenemen. Zij brachten het veulen bij Jezus, legden hun jassen erop en Hij ging erop zitten. Vele mensen spreidden nu voor Hem hun jassen op de weg uit. Anderen legden takken met bladeren voor Hem neer die zij van de bomen hadden gerukt. Jezus reed midden tussen een zee van mensen die riepen: ‘Hosanna! Gezegend is Hij die komt in de naam van de Here! 10 Eer voor het nieuwe koninkrijk van onze vader David!’ En: ‘Prijs Hem tot in de hoogste hemelen!’

11 Zo reed Hij Jeruzalem binnen. Hij ging naar de tempel en bekeek daar alles. Daarna vertrok Hij met de twaalf leerlingen naar Bethanië, omdat het al laat was geworden. 12 Toen zij de volgende morgen uit Bethanië vertrokken, had Jezus honger. 13 In de verte zag Hij een vijgeboom die in blad stond. Hij liep ernaar toe om te zien of er vijgen aanzaten, maar er zaten alleen maar bladeren aan. Het was nog niet de tijd voor vijgen. 14 De leerlingen hoorden Hem tegen de boom zeggen: ‘Er zullen aan jou nooit meer vruchten komen.’

15 Zij kwamen in Jeruzalem en Jezus ging meteen naar de tempel. Hij begon de handelaars en hun klanten van het tempelplein te jagen, gooide de tafels van de geldwisselaars en de kraampjes van de duivenhandelaars omver en 16 stuurde iedereen die met allerlei spullen het plein op kwam terug. 17 ‘Luister goed, allemaal,’ zei Hij. ‘Heeft de profeet Jesaja niet geschreven dat Gods huis een huis van gebed moet zijn voor alle volken? Maar wat hebben jullie ervan gemaakt? Een rovershol!’ 18 De leidende priesters en bijbelgeleerden hoorden dit en probeerden een manier te vinden om Hem uit de weg te ruimen. Zij zagen wel dat iedereen diep onder de indruk was van zijn woorden en zij waren bang dat Hij meer invloed zou krijgen dan zij.

19 Zoals gewoonlijk ging Hij ʼs avonds met zijn leerlingen de stad uit. 20 De volgende morgen kwamen zij weer langs de vijgeboom waar Jezus geen vruchten aan had gevonden. Zij zagen dat hij helemaal verdord was. 21 Petrus dacht aan wat Jezus de vorige dag tegen de boom had gezegd. ‘Kijk eens, Meester,’ riep hij uit, ‘dit is de boom die U gisteren hebt vervloekt. Hij is helemaal dor!’ 22 Jezus zei tegen de leerlingen: ‘Heb toch geloof in God! 23 Ik verzeker jullie: als je gelooft en je tegen deze berg zou zeggen: “Ga hier vandaan en val in de zee,” dan gebeurt het absoluut! Maar denk eraan: dat kan alleen als je gelooft dat het zal gaan zoals jij zegt en er geen spoor van twijfel in je hart is. 24 Wat je in het gebed ook vraagt, je krijgt het als je gelooft dat je het al ontvangen hebt. 25 Wanneer je staat te bidden en je hebt iets tegen iemand, moet je het hem vergeven. Dan zal je hemelse Vader ook jou vergeven wat jij verkeerd hebt gedaan. 26 Als je echter niet vergeeft, zal ook je Vader in de hemel jouw zonden niet vergeven.’

27 Zij kwamen in Jeruzalem. Terwijl Hij over het tempelplein wandelde, kwamen enkele leidende priesters, bijbelgeleerden en oudsten naar Hem toe 28 en vroegen Hem: ‘Mag U dit alles wel doen? Wie heeft U daar de bevoegdheid voor gegeven?’ 29 ‘Ik heb ook een vraag,’ zei Jezus, ‘geef Mij daar eerst eens antwoord op. Dan zal Ik u vertellen wie Mij de bevoegdheid geeft dit allemaal te doen. 30 Zeg eens: doopte Johannes in opdracht van God of niet?’ 31 Zij wisten geen raad met deze vraag en zeiden tegen elkaar: ‘Als we ja zeggen, zal Hij vragen: “Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?” 32 Maar we kunnen ook niet nee zeggen, want dan krijgen we last met de mensen. Die zijn er allemaal van overtuigd dat Johannes de Doper een profeet was.’ 33 Daarom zeiden zij maar dat ze het niet wisten. ‘Wel,’ antwoordde Jezus, ‘dan vertel Ik u ook niet wie Mij het recht geeft dit allemaal te doen.’

Jezus komt Jeruzalem binnen

11 Ze kwamen in de buurt van Jeruzalem. Ze waren bij Betfágé en Betanië aan de voet van de Olijfberg. Jezus stuurde twee van zijn leerlingen naar het dorp. Hij zei tegen hen: "Ga naar dat dorp daar. Zodra jullie het dorp in komen, zullen jullie een jonge ezel vastgebonden zien staan. Daar heeft nog nooit iemand op gezeten. Maak het dier los en breng het hier. En als iemand tegen jullie zegt: 'Wat doen jullie daar?' dan moeten jullie zeggen: 'De Heer heeft het dier nodig. Hij stuurt het zo snel mogelijk terug.' " Ze gingen naar het dorp en zagen langs de weg een jonge ezel vastgebonden staan bij een deur. Ze maakten het dier los. Een paar mensen die daar stonden, zeiden: "Waarom maken jullie dat ezeltje los?" Ze antwoordden zoals Jezus tegen hen had gezegd. Toen lieten ze hen hun gang gaan.

Ze brachten het ezeltje naar Jezus en legden hun mantels er op. Toen ging Jezus op de ezel zitten. En heel veel mensen spreidden hun mantels uit op de weg. Andere mensen trokken takken met bladeren van de bomen en legden die op de weg. En de mensen die voor Jezus uit liepen en achter Hem aan kwamen riepen: "Hosanna! (= 'Red toch!') Gods zegen op de Man die door de Heer is gestuurd! 10 En Gods zegen op het koninkrijk dat nu komt, het koninkrijk van onze voorvader David![a] Hosanna in de hoogste hemel!"

11 Zo kwam Hij in Jeruzalem en Hij ging de tempel in. Nadat Hij alles rondom Zich had bekeken, vertrok Hij met de twaalf leerlingen naar Betanië. Het was al laat in de avond.

Jezus en de vijgenboom – Jezus in de tempel

12 Toen ze de volgende dag van Betanië weer naar Jeruzalem liepen, had Jezus honger. 13 In de verte zag Hij een vijgenboom staan die bladeren had. Hij ging erheen om te kijken of er ook vijgen aan zaten. Maar toen Hij bij de boom kwam, zag Hij dat er alleen maar bladeren aan zaten. Want het was nog niet het seizoen voor vijgen. 14 Toen zei Hij tegen de boom: "Niemand zal ooit nog vijgen van jou eten, voor eeuwig!" Zijn leerlingen hoorden het.

15 Ze kwamen in Jeruzalem en Jezus ging de tempel in. Daar begon Hij de mensen weg te jagen die in de tempel dieren aan het kopen en verkopen waren. Hij gooide de tafels van de geldwisselaars om en de stoelen van de mensen die duiven verkochten.[b] 16 En niemand mocht van Hem ook maar íets door de tempel dragen. 17 Hij zei tegen hen: "Er staat toch in de Boeken: 'Mijn huis zal een gebedshuis zijn voor de volken. Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!' "

18 De leiders van de priesters en de wetgeleerden hoorden wat er gebeurd was. Ze probeerden een plan te bedenken om Hem te doden. Want ze waren bang voor Hem, omdat iedereen zo onder de indruk was van wat Hij hun leerde. 19 Toen het laat werd, vertrokken Jezus en zijn leerlingen uit de stad.

20 De volgende ochtend kwamen ze weer langs de vijgenboom. Ze zagen dat hij helemaal was verdroogd. 21 Petrus herinnerde zich wat Jezus de vorige dag gezegd had. Hij zei tegen Jezus: "Kijk Meester, de vijgenboom die U heeft vervloekt, is verdroogd!" 22 Jezus antwoordde: "Heb geloof in God. 23 Luister goed! Ik zeg jullie: als je dan tegen deze berg zou zeggen: 'Kom van de grond en gooi jezelf in de zee!' dan zal dat ook gebeuren. Maar dan moet je in je hart niet twijfelen. Je moet geloven dat wat je zegt ook gebeurt. 24 Daarom zeg Ik jullie: alles waar je om bidt, zal gebeuren als je gelooft dat je het zal krijgen.

25 En als je gaat bidden en je bent nog boos op iemand, vergeef hem dan eerst. Want dan vergeeft je hemelse Vader jou ook. 26 Maar als je niet vergeeft, zal je hemelse Vader jou ook niet vergeven."

Een strikvraag

27 Ze kwamen weer in Jeruzalem. Toen Jezus door de tempel wandelde, kwamen de leiders van de priesters, de wetgeleerden en de leiders van het volk naar Hem toe. 28 Ze zeiden tegen Hem: "Waarom denkt U dat U deze dingen mag doen? En wie heeft gezegd dat U dit moet doen?" 29 Jezus antwoordde: "Ik heb ook een vraag. Als jullie Mij daar antwoord op geven, zal Ik jullie zeggen waarom Ik deze dingen mag doen. 30 Johannes de Doper doopte de mensen. Moest hij dat van God doen, of had hij dat zelf bedacht? Geef Mij daar eens antwoord op." 31 Ze overlegden met elkaar en zeiden: "Als we zeggen: 'Dat moest hij van God doen,' dan zal Hij zeggen: 'Waarom hebben jullie hem dan niet geloofd?' 32 Maar als we zeggen: 'Dat had hij zelf bedacht,' dan zullen de mensen ons iets aandoen. Want zij geloven dat Johannes een profeet was." 33 En ze antwoordden Jezus: "We weten het niet." Jezus zei tegen hen: "Dan zeg Ik jullie ook niet waarom Ik deze dingen mag doen."

Footnotes

  1. Markus 11:10 Ze dachten dat Jezus hen nu van de Romeinen zou bevrijden en de nieuwe koning zou worden.
  2. Markus 11:15 In de tempel konden de mensen dieren kopen voor de offers. Er was een hele markt ontstaan. De arme mensen offerden duiven. Lees Leviticus 5:7.

Jezus, als koning gehuldigd

12 Zes dagen voor Pesach, het Joodse Paasfeest, ging Jezus naar Bethanië. Daar woonde Lazarus die Hij uit de dood weer tot leven had gebracht. De mensen uit Bethanië hielden ter ere van Hem een feestmaaltijd. Martha bediende daarbij. Jezus zat met Lazarus en de anderen aan tafel. Maria nam dure nardusolie, goot die over de voeten van Jezus en droogde deze daarna af met haar lange haar. De fijne geur van de nardus vulde het hele huis. Een van de leerlingen, Judas Iskariot, die Hem later uitleveren zou, zei: ‘Die olie is een kapitaal waard! Dat geld had beter besteed kunnen worden. U had het aan de armen kunnen geven.’ Niet dat hij zich zo om de armen bekommerde, maar hij was een dief. Hij hield de kas en van het geld dat binnenkwam, nam hij vaak iets weg voor zichzelf. ‘Laat haar toch begaan,’ zei Jezus. ‘Zij heeft dit gedaan als voorbereiding op mijn begrafenis. Er zullen altijd arme mensen zijn, maar Ik zal niet lang meer bij jullie blijven.’

Veel Joden hadden gehoord dat Jezus in Bethanië was en gingen er ook heen. Zij wilden niet alleen Jezus Zelf zien, maar ook Lazarus die door Hem uit de dood tot leven was gebracht. 10 Van toen af aan waren de leidende priesters van mening dat ook Lazarus uit de weg geruimd moest worden. 11 Want door wat er met hem gebeurd was, gingen veel Joden in Jezus geloven.

12 De volgende morgen hoorde men dat Jezus op weg was naar Jeruzalem. Het nieuws ging door de stad. De grote menigte mensen die voor Pesach, het Joodse Paasfeest, gekomen was, 13 liep de stad uit Hem tegemoet. Zij hadden palmtakken in de hand en juichten uitbundig: ‘Alle eer is voor God! Gezegend is Hij die komt in naam van de Here! De koning van Israël!’

14 Jezus zag een ezel staan en ging erop zitten. Daarmee werden de woorden van de profeet Zacharia werkelijkheid: 15 ‘Wees niet bang, Jeruzalem! Kijk, uw koning komt op de rug van een ezelsveulen.’

16 Zijn leerlingen begrepen toen nog niet wat dit allemaal betekende. Maar later, toen Jezus in de schitterende heerlijkheid van God was gekomen, werd hun duidelijk dat deze woorden met betrekking tot Hem waren geschreven. Zij hadden ze voor hun ogen werkelijkheid zien worden. 17 De mensen die erbij waren geweest, hadden iedereen verteld dat Jezus Lazarus uit het graf had geroepen en weer levend had gemaakt. 18 Daarom gingen zovelen Hem tegemoet. Zij hadden gehoord wat een machtig wonder Hij had gedaan. 19 De Farizeeën zeiden tegen elkaar: ‘Het helpt allemaal niets! De hele wereld loopt achter Hem aan.’

20 Enkele Grieken die naar het Paasfeest waren gekomen om God te aanbidden, 21 kwamen bij Filippus, die uit Betsaïda in Galilea kwam, en vroegen: ‘Kunnen wij Jezus ontmoeten?’ 22 Filippus vertelde het aan Andreas en samen gingen zij naar Jezus om het Hem te vragen. 23 ‘Het is nu zover dat Ik, de Mensenzoon, de hoogste eer en heerlijkheid zal ontvangen,’ antwoordde Jezus. 24 ‘Wat Ik jullie zeg, is de waarheid: een tarwekorrel moet in de aarde vallen en sterven, anders blijft het alleen maar één tarwekorrel. Maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. 25 Wie zijn leven liefheeft, raakt het kwijt. Maar wie zijn leven in deze wereld niet liefheeft, zal het behouden en eeuwig leven. 26 Als iemand Mij dient, moet hij Mij volgen. En waar Ik ben, moet ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren. 27 Ik ben erg bang en weet niet wat Ik moet zeggen. Moet Ik zeggen: “Vader, bevrijd Mij van wat Mij te wachten staat”? Nee, want juist daarvoor ben Ik gekomen. 28 Vader, laat uw grootheid zien, laat zien wie U bent.’ Er kwam een stem uit de hemel: ‘Dat heb Ik laten zien en dat zal ik weer doen!’

29 De mensen om Hem heen hoorden het ook. De meesten beweerden dat het een donderslag was geweest. Anderen zeiden dat een engel iets tegen Hem had gezegd. 30 ‘Die stem is er niet voor Mij geweest, maar voor u!’ zei Jezus. 31 ‘Nu wordt het oordeel over de wereld uitgesproken. Het is zover dat de heerser van deze wereld wordt weggejaagd. 32 Wanneer Ik van de aarde omhooggeheven word, zal Ik allen naar Mij toe trekken.’

33 Daarmee bedoelde Hij dat Hij aan het kruis zou sterven. 34 De mensen antwoordden: ‘Er staat in de Boeken dat de Christus altijd zal blijven leven. Waarom zegt U dan dat U, de Mensenzoon, van de aarde omhooggeheven zult worden? Wat is dat, die Mensenzoon?’ 35 ‘Het licht zal niet lang meer bij u zijn,’ antwoordde Jezus. ‘Loop in het licht zolang het kan. Want als de duisternis u overvalt, ziet u de weg niet meer. 36 Vertrouw op het licht, zolang u het licht hebt. Dan zult u kinderen van het licht zijn.’ Daarna trok Hij Zich terug en verborg Zich voor hen.

37 Ondanks de vele wonderen die Hij voor hun ogen had gedaan, geloofden de meeste mensen niet dat Hij de Christus was. 38 Op hen waren de woorden van de profeet Jesaja van toepassing: ‘Here, wie heeft geloofd wat wij vertelden? Aan wie heeft U uw macht geopenbaard?’ 39 Jesaja heeft geschreven dat zij niet konden geloven. 40 ‘God heeft hun ogen blind en hun hart ongevoelig gemaakt. Hij wilde niet dat zij inzicht en begrip zouden krijgen. Anders zouden zij naar Hem terugkeren en Hij hen genezen.’ 41 Jesaja schreef hier over Jezus, want hij had zijn schitterende heerlijkheid gezien. 42 Toch waren er heel wat vooraanstaande Joden die wel geloofden dat Jezus de Christus was. Maar zij durfden er niet voor uit te komen, omdat zij bang waren dat de Farizeeën hen uit de synagoge zouden verjagen. 43 Zij vonden het belangrijker wat de mensen van hen zeiden, dan wat God van hen dacht.

44 ‘Wie op Mij vertrouwt,’ riep Jezus uit, ‘vertrouwt eigenlijk op Hem die Mij gestuurd heeft. 45 En wie Mij ziet, ziet Hem die Mij gestuurd heeft. 46 Ik ben als licht naar de wereld gekomen om ieder die op Mij vertrouwt uit het donker te halen. 47 Als iemand hoort wat Ik zeg en zich er niets van aantrekt, zal Ik niet over hem oordelen. Ik ben niet gekomen om te oordelen over de wereld, maar om haar te redden. 48 Over wie Mij afwijst en niet luistert naar wat Ik zeg, zal op de laatste dag een oordeel gegeven worden, en wel door het woord dat Ik gesproken heb. 49 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar Ik heb gezegd wat Mij is opgedragen door mijn Vader die Mij heeft gestuurd. 50 Hij heeft Mij opgedragen de mensen eeuwig leven te geven. Daarom zeg Ik alleen wat mijn Vader Mij verteld heeft.’

Een vrouw zalft Jezus' voeten

12 Jezus kwam zes dagen vóór het Paasfeest naar Betanië, waar Lazarus woonde. Lazarus was de man die gestorven was en door Jezus weer levend gemaakt was. Ze maakten een maaltijd voor Hem klaar. Marta bediende Hem. Lazarus zat samen met nog andere mensen met Hem aan tafel. Maria nam een pond dure parfum, echte nardus-olie,[a] en zalfde daarmee Jezus' voeten. Daarna droogde ze zijn voeten af met haar haren. De heerlijke geur van de parfum was door het hele huis te ruiken. Maar één van de leerlingen werd boos. Dat was Judas Iskariot, die Hem later zou verraden. Hij zei: "Waarom is deze dure parfum niet voor 300 zilverstukken verkocht? Dan hadden we dat geld aan de arme mensen kunnen geven!" Hij zei dat niet omdat hij zo graag de arme mensen wilde helpen, maar omdat hij een dief was. Hij bewaarde het geld dat ze van de mensen kregen, maar nam daarvan voor zichzelf. Jezus zei: "Laat haar met rust. Ze doet dit alvast voor mijn begrafenis. Want arme mensen zullen er altijd wel bij jullie zijn, maar Ik zal niet altijd bij jullie zijn."

Heel veel Joden kwamen te weten waar Jezus was en gingen naar Hem toe. Maar niet alleen om Jezus te horen. Ze wilden ook graag Lazarus zien die door Jezus weer levend was gemaakt. 10 De leiders van de priesters waren daarom van plan om ook Lazarus te doden. 11 Want veel Joden die Lazarus zagen, geloofden in Jezus.

Jezus reist naar Jeruzalem

12 De volgende dag hoorden de mensen die voor het Paasfeest waren gekomen, dat Jezus naar Jeruzalem kwam. 13 Ze trokken takken van de palmbomen, gingen Hem tegemoet en riepen: "Hosanna! (= 'Red toch!') Gods zegen op de Man die door de Heer is gestuurd!" En: "Leve de Koning van Israël!"[b] 14 Jezus liet een jonge ezel halen en ging er op zitten. 15 Dit staat ook in de Boeken: 'Wees niet bang, Jeruzalem, want je koning komt op een jonge ezel.' 16 Eerst begrepen de leerlingen dat niet. Maar toen Jezus uit de dood was opgestaan, herinnerden ze zich dat die woorden over Jezus gingen en dat het ook zo was gebeurd.

17 Iedereen die gezien had hoe Jezus Lazarus uit het graf riep, vertelde daarover. 18 Toen de mensen hoorden dat Jezus zoiets bijzonders had gedaan, gingen ze Hem in grote drommen tegemoet. 19 De Farizeeërs zeiden tegen elkaar: "Zie je dat ze helemaal niet naar ons luisteren? Kijk, de hele wereld loopt achter Hem aan!"

Jezus de graankorrel

20 Er waren ook een paar Grieken op weg naar het feest, om God te aanbidden. 21 Ze gingen naar Filippus die uit Betsaïda in Galilea kwam. Ze vroegen hem: "Heer, we zouden Jezus graag willen spreken."[c] 22 Filippus ging het tegen Andreas zeggen. Daarna gingen Andreas en Filippus het samen tegen Jezus zeggen. 23 Maar Jezus zei: "Binnenkort zal te zien zijn hoe machtig de Mensenzoon is. 24 Luister goed! Ik zeg jullie: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij gewoon één enkele graankorrel. Maar als de korrel in de aarde sterft, levert dat een grote oogst op. 25 Iemand die aan zijn leven vasthoudt, raakt het kwijt. Maar als hij niet geeft om zijn leven in deze wereld, zal hij het eeuwige leven krijgen. 26 Als iemand Mij wil dienen, moet hij Mij volgen. En waar Ik ben, zal ook hij zijn als mijn dienaar. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem prijzen."

Jezus vertelt over zijn dood

27 Jezus zei: "Ik ben bang en ongerust. Ik weet niet wat Ik moet zeggen. Moet Ik zeggen: 'Vader, red Mij van wat er nu gaat gebeuren'? Maar Ik ben juist gekomen om door te maken wat er nu gebeuren gaat. Vader, laat uw macht zien!" 28 Toen zei een stem uit de hemel: "Ik heb mijn macht laten zien, en zal die nóg een keer laten zien." 29 De grote groep mensen die daar stond en de stem hoorde, zei dat het de donder geweest was. Andere mensen zeiden: "Er heeft een engel tegen Hem gesproken." 30 Jezus antwoordde: "Die stem was er niet voor Mij, maar voor jullie. 31 Nu wordt over de wereld rechtgesproken. Nu zal de heerser van deze wereld veroordeeld en verslagen worden. 32 En als Ik boven de aarde ben opgeheven, zal Ik alle mensen naar Mij toe trekken." 33 Hij zei dit om uit te leggen op welke manier Hij zou sterven. 34 De grote groep mensen zei tegen Hem: "We hebben in de Boeken gelezen dat de Messias voor eeuwig blijft. Waarom zegt U dan dat de Mensenzoon opgeheven gaat worden? Wie is die Mensenzoon?" 35 Jezus antwoordde: "Het licht is nog maar korte tijd bij jullie. Loop zolang het nog licht is, zodat jullie niet door het donker worden verrast. Iemand die in het donker loopt, weet niet waar hij heen gaat. 36 Geloof dus in het licht, zolang het licht bij jullie is. Want dan horen jullie bij het licht." Nadat Jezus dit had gezegd, ging Hij weg en verborg Zich voor de mensen.

Jesaja's profetie over Jezus

37 De mensen hadden met eigen ogen Jezus heel veel wonderen zien doen. Maar toch geloofden ze niet in Hem. 38 Zo werd werkelijkheid wat de profeet Jesaja van tevoren had gezegd: 'Heer, wie gelooft wat hij van mij heeft gehoord? En wie heeft werkelijk begrepen hoe machtig de Heer is?' 39 Ze konden niet geloven, omdat Jesaja ergens anders had gezegd: 40 'Ik heb hun ogen blind gemaakt en hun hart koppig gemaakt. Zo kunnen hun ogen het niet zien en kan hun hart het niet begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen.' 41 Dit had Jesaja gezegd omdat hij tóen al had gezien hoe goed en machtig God is. Hij sprak toen over Jezus.

42 Toch waren er ook veel mensen die wél in Hem geloofden. Zelfs veel van de leiders. Maar ze durfden dat niet te laten merken, omdat ze bang waren voor de Farizeeërs. Ze waren bang dat die hen dan zouden verbieden om nog in de synagoge te komen. 43 Want ze vonden het belangrijker wat de mensen van hen dachten, dan wat God van hen dacht.

Jezus roept de mensen op in Hem te geloven

44 Jezus riep luid: "Als je in Mij gelooft, geloof je eigenlijk in Hem die Mij heeft gestuurd! 45 En als je Mij ziet, zie je Hem die Mij heeft gestuurd! 46 Ik ben gekomen om een lamp te zijn in deze wereld. Iedereen die in Mij gelooft, kan in het licht leven. Hij hoeft niet langer in het donker te blijven. 47 Als mensen horen wat Ik zeg maar het niet geloven, veroordeel Ik hen niet. Want Ik ben niet op aarde gekomen om mensen te veroordelen. Ik ben gekomen om mensen te redden. 48 Mensen die niets van Mij willen weten en niet naar Mij willen luisteren, zullen op de laatste dag veroordeeld worden door de woorden die Ik heb gezegd. 49 Want Ik heb niet namens Mijzelf gesproken, maar namens de Vader, die Mij heeft gestuurd. Hij heeft Mij gezegd wat Ik moet zeggen. 50 En Ik weet dat zijn woorden eeuwig leven geven. Wat Ik zeg, zeg Ik precies zoals de Vader wil dat Ik het zeg."

Footnotes

  1. Johannes 12:3 Deze olie werd uit de wortels van de nardusplant gemaakt en had een heerlijke geur.
  2. Johannes 12:13 Vroeger hadden de profeten gezegd dat de Messias Israël zou redden. De mensen riepen dit nu, omdat ze dachten dat nu het moment gekomen was dat Jezus hen zou gaan bevrijden van de Romeinen en de nieuwe koning zou worden.
  3. Johannes 12:21 De Grieken hielden van filosofie. Ze hoopten nu een groot filosoof te ontmoeten.