Add parallel Print Page Options

39 Als een mede-Israëliet verarmt en zich aan u verkoopt, moet u hem niet als een gewone slaaf behandelen, 40 maar als een gehuurde knecht of een gast, en hij zal u slechts dienen tot het jubeljaar. 41 In dat jaar mag hij weggaan met zijn kinderen en teruggaan naar zijn familie en zijn bezittingen. 42 Want Ik haalde hen uit het land Egypte en zij zijn mijn dienaren. Daarom mogen zij niet worden verkocht als gewone slaven. 43 Ook mogen zij niet wreed worden behandeld, vrees uw God. 44 U mag echter wel slaven en slavinnen kopen in de landen rondom u 45 en u mag de kinderen van de buitenlanders die onder u wonen, kopen ook al zijn ze in uw land geboren. 46 Zij zullen voor altijd slaven van u zijn, die u kunt nalaten aan uw kinderen, maar uw broeders die bij het volk Israël horen, zult u niet op die manier behandelen.

47 Als een buitenlander die bij u woont, rijk wordt en een Israëliet verarmt en verkoopt zich aan die buitenlander of aan familie van die buitenlander, 48 mag hij worden teruggekocht door een van zijn broeders: 49 zijn oom, zijn neef of een van zijn andere naaste familieleden. Hij mag zichzelf ook aflossen als hij het geld ervoor kan bemachtigen. 50 De prijs voor zijn vrijheid zal afhangen van het aantal jaren tot het jubeljaar: het bedrag dat nodig zou zijn om voor dat aantal jaren een knecht te huren. 51 Als nog veel jaren moeten verstrijken voor het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs bijna gelijk zijn aan die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht. 52 Als al een flink aantal jaren is verstreken en er nog maar weinig jaren zijn vóór het jubeljaar aanbreekt, zal de prijs slechts een klein deel zijn van de prijs die hij kreeg toen hij zichzelf verkocht. 53 Als hij zich verkoopt aan een buitenlander, moet die hem behandelen als een gehuurde knecht en niet als een slaaf of een eigendom. 54 Als hij niet is afgelost vóór het jubeljaar aanbreekt, zal hij met zijn kinderen in dat jaar vrij komen. 55 Want de Israëlieten zijn mijn dienaren. Ik haalde hen uit het land Egypte, Ik ben de Here, uw God.’

Read full chapter

Slaven en het Jubeljaar

39 De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen de Israëlieten: Als een Israëliet arm wordt en zichzelf aan één van jullie als slaaf verkoopt, dan mag je hem geen slavenwerk laten doen. 40 Je moet hem als een gehuurde knecht behandelen, of als een vreemdeling. Hij moet tot het Jubeljaar voor je werken. 41 In het Jubeljaar mag hij met zijn gezin bij je weggaan. Dan mag hij teruggaan naar zijn eigen familie. En hij zal de grond terugkrijgen die van hem is geweest. 42 Want jullie zijn allemaal mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Niemand van jullie mag verkocht worden zoals een slaaf verkocht wordt. 43 Jullie mogen niet hard zijn voor iemand van je eigen volk die slaaf is geworden. Maar jullie moeten ontzag hebben voor Mij. 44 Als je slaven of slavinnen wil hebben, moet je die kopen uit de volken rondom je. 45 Jullie mogen ook de kinderen kopen van de vreemdelingen die bij jullie wonen, als die kinderen in jullie land geboren zijn. Dan zullen zij jullie slaven zijn, jullie eigendom. 46 Jullie mogen hen als erfenis aan jullie kinderen geven, zodat ze dan het eigendom van jullie kinderen worden. Jullie mogen hen voor altijd in dienst houden. Maar voor mensen van je eigen volk mogen jullie niet hard zijn.

47 Als een vreemdeling die bij jullie woont rijk wordt, en één van jullie wordt arm en verkoopt zich aan die rijke vreemdeling of aan de familie van die vreemdeling, 48 dan mag de man die zich verkocht heeft, zich door zijn familie laten vrijkopen. Eén van zijn broers of een oom of een neef mag hem vrijkopen. 49 Eén van zijn naaste familieleden mag hem vrijkopen. Hij mag ook zichzelf vrijkopen als hij daar weer genoeg geld voor heeft. 50 Hij moet samen met de man die hem gekocht heeft de prijs bepalen die betaald moet worden. Die hangt af van de prijs waarvoor hij zichzelf verkocht heeft, en van het aantal jaren dat nog komt tot het volgende Jubeljaar. Het loon dat een knecht in een jaar verdient, is het uitgangspunt. 51 Als er nog veel jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs die hij moet betalen hoger. 52 Als er nog maar weinig jaren komen vóór het volgende Jubeljaar, is de prijs lager. 53 Hij moet die jaren als een gehuurde knecht worden behandeld. Je mag niet hard voor hem zijn. 54 Maar als hij niet wordt vrijgekocht, komt hij in het Jubeljaar vrij, met zijn gezin. 55 Want de Israëlieten zijn mijn knechten die Ik uit Egypte heb bevrijd. Ik ben jullie Heer God."

Read full chapter