Add parallel Print Page Options

En de zon stond stil…

10 Koning Adoni-Zedek van Jeruzalem hoorde hoe Jozua de stad Ai had ingenomen en verwoest. De koning van Ai was, net als die van Jericho, omgebracht. Ook vernam hij dat de inwoners van Gibeon vrede hadden gesloten met Israël en nu hun bondgenoten waren. De angst sloeg hem om het hart, want Gibeon was een belangrijke stad, net zo groot als de koninklijke steden en veel groter dan Ai. En haar mannen stonden bekend als dappere soldaten. Daarom stuurde koning Adoni-Zedek boodschappers naar enkele andere koningen: Hoham van de stad Hebron, Piream van Jarmuth, Jafia van Lachis en Debir van Eglon. ‘Kom mij helpen om Gibeon te vernietigen,’ vroeg hij hun dringend, ‘want zij hebben vrede gesloten met Jozua en het volk van Israël.’ Zo brachten deze vijf koningen hun legers samen. Ze namen met al hun troepen stellingen in tegen Gibeon en openden de aanval.

Snel zonden de Gibeonieten toen boodschappers naar Jozua bij Gilgal. ‘Laat uw dienaars niet in de steek,’ smeekten zij. ‘Kom snel en red ons! Alle koningen van de Amorieten die in de heuvels wonen, hebben hun legers tegen ons samengevoegd.’ Jozua aarzelde niet. Korte tijd later verliet hij met het Israëlitische leger Gilgal om Gibeon te hulp te komen. ‘Wees niet bang voor hen,’ zei de Here tegen Jozua, ‘want Ik heb hen al aan u overgegeven om hen te vernietigen. Niet één van hen zal het tegen u kunnen opnemen.’ Jozua trok gedurende de nacht verder en verraste de vijandelijke legers volkomen. 10 De Here zaaide paniek onder hen, waardoor het Israëlitische leger hun een enorme nederlaag kon toebrengen. De overigen werden achtervolgd in de richting van Bet-Horon en werden verslagen tot helemaal bij Azeka en Makkeda. 11 Toen de vijandelijke troepen vluchtend voor Israël de heuvel van Bet-Horon afdaalden naar Azeka, liet de Here zware hagelstenen vanuit de hemel op hen neerregenen en er stierven er meer door de hagelstenen dan door het zwaard van de Israëlieten. 12 Terwijl de mannen van Israël de vijand achtervolgden en doodden, bad Jozua hardop: ‘Laat de zon boven Gibeon stilstaan en laat de maan blijven staan boven het dal van Ajalon!’ 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het Israëlitische leger de vijand had vernietigd! Deze gebeurtenis staat uitgebreider beschreven in het Boek van de Oprechten. Zo bleef de zon een hele dag stilstaan aan de hemel! 14 Zoʼn dag was er nog nooit geweest en is sindsdien ook nooit meer voorgekomen, de Here liet zon en maan stilstaan door het gebed van slechts één man. Hij streed immers aan de kant van de Israëlieten. 15 Daarna gingen Jozua en het Israëlitische leger terug naar Gilgal.

16 De vijf koningen waren gevlucht en hielden zich schuil in een grot bij Makkeda. 17 Toen aan Jozua werd gemeld dat zij waren gevonden, 18 beval hij die grot met grote stenen af te sluiten en er een gewapende wacht bij te zetten. 19 De rest van het leger kreeg van Jozua het bevel de vijand te achtervolgen en hen van achteren aan te vallen en neer te slaan. ‘Zorg ervoor dat zij niet naar hun steden kunnen terugkeren, want de Here zal u helpen hen volledig te vernietigen,’ zei hij. 20 Jozua en het Israëlitische leger hervatten de veldslag en vernietigden de vijf legers. Slechts een klein aantal vijanden wist zich in veiligheid te brengen binnen de versterkte steden. 21 Zonder ook maar één man te hebben verloren, keerden de Israëlieten daarna terug naar hun kamp bij Makkeda. Vanaf dat moment dacht niemand er meer over het volk Israël te bedreigen. 22,23 Jozua gaf zijn mannen hierna opdracht de steen voor de ingang van de grot weg te halen en de vijf koningen van Jeruzalem, Hebron, Jarmuth, Lachis en Eglon eruit te laten. 24 Hij zei tegen zijn legeraanvoerders dat zij hun voet op de nek van de koningen moesten zetten. 25 ‘Wees nooit bang en laat de moed nooit varen,’ zei Jozua tegen zijn mannen. ‘Wees sterk en moedig, want de Here gaat ditzelfde met al uw vijanden doen.’ 26 Daarna doodde Jozua de vijf koningen en liet hen aan vijf bomen ophangen, waar ze tot het vallen van de avond bleven hangen. 27 Tegen zonsondergang gaf Jozua opdracht hun lijken eraf te halen en in de grot te gooien, waar zij zich eerder hadden verborgen. Voor de ingang van de grot werd een grote hoop stenen opgestapeld. Die steenhoop staat er nu nog.

28 Nog diezelfde dag nam Jozua de stad Makkeda in, maakte die met de grond gelijk en doodde haar koning en inwoners. Er bleef niemand uit die stad in leven. 29 Daarna trokken de Israëlieten naar Libna. 30 Ook daar gaf de Here hun de stad en haar koning in handen. De bevolking werd tot de laatste man gedood net als in Jericho. 31 Van Libna ging Jozua naar Lachis om ook die stad aan te vallen. 32 Op de tweede dag schonk de Here hun de overwinning over Lachis en ook hier werd de hele bevolking gedood, net als in Libna. 33 Tijdens de aanval op Lachis kwam koning Horam van Gezer met zijn leger om de stad te helpen. Jozuaʼs mannen maakten echter korte metten met hem en zijn leger en doodden iedereen. 34,35 Daarna nam het Israëlitische leger in één dag de stad Eglon in en doodde de hele bevolking, net zoals in Lachis was gebeurd. 36 Na met Eglon te hebben afgerekend, trokken zij naar Hebron, 37 namen de stad en de haar omringende dorpen in en doodden ook daar de hele bevolking. Niemand werd in leven gelaten. 38 Vervolgens keerden zij om naar Debir. 39 Deze stad veroverden zij snel, evenals de dorpen in de omgeving. Ook hier werd iedereen gedood.

40 Zo onderwierp Jozua met zijn leger het hele land, het bergland, de Negev, de laagvlakte en de uitlopers van het gebergte, met al hun vorsten. Zij doodden iedereen in het land, precies zoals de Here, de God van Israël, had opgedragen. 41 Jozua behaalde overwinningen van Kades-Barnea tot Gaza en van Gosen tot Gibeon. 42 Alles werd in één veldtocht veroverd, omdat de Here, de God van Israël, voor zijn volk streed. 43 Na afloop keerden Jozua en zijn leger terug naar hun kamp bij Gilgal.

Israël overwint vele volken

11 Toen koning Jabin van Hazor hoorde wat er allemaal was gebeurd, stuurde hij een dringende boodschap naar koning Jobab van Madon, de koning van Simron, de koning van Achsaf, alle koningen van het noordelijke bergland, de koningen van de Vlakte, ten zuiden van Kinneroth, de koningen van de laaggelegen gebieden, de koningen van het bergachtige gebied van Dor in het westen, de koningen van Kanaän, zowel uit het oosten als uit het westen, de koningen van de Amorieten, Hethieten en Perizzieten, de koningen van het Jebusitische bergland en de koningen van de Chiwwitische steden op de hellingen van de berg Hermon in het land Mispa. 4,5 Al deze koningen reageerden op de boodschap door hun legers te mobiliseren en zich te verenigen om Israël te vernietigen. Hun gezamenlijke legers, met heel veel paarden en strijdwagens, kwamen bijeen en sloegen hun kamp op bij de bronnen van Merom.

Maar de Here zei tegen Jozua: ‘Wees niet bang voor hen, want morgen om deze tijd zal Ik hen allen in de macht van Israël overgeven. Dan moet u de pezen van hun paarden doorsnijden en hun strijdwagens verbranden.’ Jozua en zijn troepen verrasten het vijandelijke leger bij de bronnen van Merom en vielen aan. De Here gaf dat enorme leger in de macht van de Israëlieten, die het achtervolgden tot aan Groot-Sidon en een plaats die Brandend Water werd genoemd en in oostelijke richting tot aan het dal van Mispa. Geen enkele vijand overleefde deze veldslag. Jozua en zijn mannen volgden de aanwijzingen van de Here op. Zij sneden de pezen van de paarden door en verbrandden alle strijdwagens.

10 Op de terugweg veroverde Jozua de stad Hazor en doodde haar koning. Hazor was eens de hoofdstad geweest van een verbond van al die koninkrijken. 11 Alle inwoners werden gedood, waarna de stad werd verbrand. 12 Daarna bond hij de strijd aan met de andere steden van de verslagen koningen en maakte ze met de grond gelijk. Alle inwoners werden gedood, zoals Mozes had bevolen. 13 Behalve Hazor stak Jozua echter verder geen enkele hooggelegen stad in brand. 14 Alle buit en het vee van de verwoeste steden hielden de Israëlieten voor zichzelf, maar de inwoners doodden zij. 15 Want dat had de Here zijn dienaar Mozes opgedragen. Mozes had die opdracht op zijn beurt aan Jozua doorgegeven, die deze dan ook uitvoerde. Alle aanwijzingen die de Here Mozes had gegeven, voerde Jozua nauwgezet uit.

16 Zo veroverde Jozua het hele land: het bergland, de Negev, het land Gosen, de laaggelegen gebieden, de vlakte van de Jordaan en de heuvels en laagvlakten van Israël. 17 Het gebied van de Israëlieten strekte zich nu uit van de Kale Berg dicht bij Seïr, tot Baäl-Gad in het dal van de Libanon, aan de voet van de Hermon. Jozua doodde alle koningen die in dat gebied heersten. 18 Er was een lange oorlog voor nodig om dit resultaat te bereiken. 19 Geen enkele stad kreeg de kans met Israël vrede te sluiten, uitgezonderd de Chiwwieten uit Gibeon, alle anderen werden met geweld veroverd. 20 Want de Here zorgde ervoor dat de vijandelijke koningen de strijd aanbonden met de Israëlieten in plaats van om vrede te vragen, zo werden zij genadeloos gedood, zoals de Here Mozes had opgedragen. 21 Gedurende deze periode roeide Jozua ook alle reuzen uit. Dit waren afstammelingen van Enak en zij woonden in het bergland in Hebron, Debir, Anab, Juda en Israël. Hij doodde hen tot de laatste man en maakte hun steden met de grond gelijk. 22 In het land Israël werd er niet één in leven gelaten, maar in Gaza, Gath en Asdod zijn enkelen overgebleven. 23 Jozua nam het hele land in bezit, precies zoals de Here Mozes had opgedragen. Hij gaf het aan de Israëlieten als hun erfdeel en verdeelde het onder de stammen. Toen kon het land zich eindelijk van het oorlogsgeweld herstellen.

Door Israël overwonnen

12 De Israëlieten hebben eerst het gebied ten oosten van de Jordaan in bezit genomen dat zich uitstrekt van het dal van de rivier de Arnon tot aan de berg Hermon, met de steden in de oostelijk gelegen woestijn. Zij versloegen daar twee koningen: koning Sichon van de Amorieten, die in Chesbon woonde. Zijn koninkrijk strekte zich uit over Aroër aan de rivier de Arnon halverwege het dal van de Arnon tot aan de rivier de Jabbok, die ook de grens met de Ammonieten vormt. Hierbij hoort tevens de helft van Gilead ten noorden van de Jabbok. Sichons macht strekte zich ook uit over het dal van de Jordaan, met in het noorden als grens de westelijke oever van het Meer van Galilea en in het zuiden begrensd door de Zoutzee en de hellingen van de berg Pisga.

De ander was koning Og van Basan, een van de laatste reuzen, woonde in Astarot en Edreï: hij heerste over een gebied dat zich uitstrekte van de berg Hermon in het noorden tot Salcha op de berg Basan in het oosten en de grenzen van de koninkrijken Gesur en Maächa in het westen. In het zuiden strekte zijn koninkrijk zich uit tot en met de noordelijke helft van Gilead, waar zijn gebied aan het koninkrijk van koning Sichon van Chesbon grensde. Mozes en de Israëlieten hadden deze volken indertijd vernietigd en Mozes gaf hun land aan de stammen van Ruben, Gad en de halve stam Manasse.

Dit zijn de koningen die ten westen van de Jordaan regeerden en gedood werden door Jozua en de legers van Israël. Dit gebied tussen Baäl-Gad in het dal van de Libanon en de Kale Berg ten westen van de berg Seïr, wees Jozua aan de andere stammen van Israël toe. 8-24 De streek omvatte het bergland, de laaggelegen gebieden, de vlakte, de berghellingen, de woestijn van Juda en de Negev. De volken die daar leefden, waren de Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.

Hier volgen dan de koningen: de koning van Jericho, de koning van Ai vlak bij Betel, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, de koning van Geser, de koning van Debir, de koning van Geder, de koning van Chorma, de koning van Harad, de koning van Libna, de koning van Adullam, de koning van Makkeda, de koning van Betel, de koning van Tappuah, de koning van Chefer, de koning van Afek, de koning van Lassaron, de koning van Madon, de koning van Hazor, de koning van Simron-Meron, de koning van Achsaf, de koning van Taänach, de koning van Megiddo, de koning van Kedes, de koning van Jokneam bij de Karmel, de koning van Dor in het heuvelgebied van Dor, de koning van Goïm bij Gilgal en de koning van Tirza. In totaal werden dus eenendertig koningen met hun steden vernietigd.

Gibeon wordt aangevallen

10 Adoni-Zedek, de koning van Jeruzalem, hoorde dat Jozua Ai had veroverd en verwoest. En dat hij iedereen had gedood, net zoals bij Jericho. Ook hoorde hij dat de bewoners van Gibeon vriendschap hadden gesloten met Israël en in het land mochten blijven wonen. Toen werden hij en de bewoners van Jeruzalem erg bang. Want Gibeon was een grote stad. Gibeon was wel zo groot als de steden die een eigen koning hadden. Het was zelfs nog groter dan Ai en werd bewoond door dappere mannen. Daarom stuurde Adoni-Zedek (de koning van Jeruzalem) aan Hohan (de koning van Hebron), Pir-Am (de koning van Jarmut), Jafia (de koning van Lachis), en Debir (de koning van Eglon) deze boodschap: "Kom met jullie legers naar mij toe. Dan zullen we samen Gibeon ervoor straffen dat het vriendschap heeft gesloten met Jozua en de Israëlieten." Toen verzamelden deze vijf koningen van de Amorieten hun legers. Samen vielen ze Gibeon aan en omsingelden de stad.

Toen stuurden de mannen van Gibeon een boodschap naar Jozua in Gilgal: "Kom alsjeblieft zo snel mogelijk naar ons toe om ons te redden. Laat ons niet in de steek. Want we worden aangevallen door de koningen van de Amorieten die in de bergen wonen." Toen vertrok Jozua met zijn hele leger van dappere mannen uit Gilgal. De Heer zei tegen Jozua: "Wees niet bang voor hen, want Ik geef hen in je macht. Ze zullen jullie niet kunnen verslaan."

Jozua trok zo snel mogelijk op van Gilgal. Hij bereikte in één nacht Gibeon. Hij viel de Amorieten onverwachts aan. 10 De Heer zorgde ervoor dat ze helemaal in paniek raakten toen ze het leger van Israël zagen. Daardoor overwon Jozua hen bij Gibeon. Hij achtervolgde hen in de richting van de bergpas van Bet-Horon en versloeg hen tot bij Azeka en Makkeda. 11 Ze sloegen voor Israël op de vlucht en kwamen bij de helling van Bet-Horon. Daar liet de Heer het zulke grote hagelstenen regenen, dat ze erdoor gedood werden. Het hagelde tot aan Azeka. Er werden meer mannen gedood door de hagelstenen dan door de Israëlieten.

12 Die dag zorgde de Heer ervoor dat de Israëlieten de Amorieten overwonnen. Jozua had die dag vol geloof in de Heer gezegd: "Zon, sta stil bij Gibeon! Maan, sta stil in het Ajalon-dal!" Alle Israëlieten hoorden hem dat zeggen. 13 En de zon stond stil en de maan bleef staan, totdat het volk alle vijanden had verslagen. Dit staat opgeschreven in het 'Boek van de Rechtvaardige'.[a] De zon bleef een volle dag hoog aan de hemel staan. 14 Nog nooit eerder is er zo'n dag geweest en ook later is zoiets nooit meer gebeurd. De Heer deed een groot wonder door het gebed van één man. Want de Heer streed aan de kant van Israël. 15 Toen keerde Jozua met zijn leger terug naar het tentenkamp in Gilgal.

De dood van de vijf koningen van de Ammonieten

16 Maar de vijf koningen waren gevlucht. Ze hadden zich in de grot bij Makkeda verborgen. 17 Toen kreeg Jozua bericht: "De vijf koningen zijn gevonden. Ze hebben zich verborgen in de grot bij Makkeda." 18 Jozua antwoordde: "Rol grote stenen voor de ingang van de grot. Laat dan een aantal mannen de ingang bewaken. 19 Maar jullie moeten daar niet blijven. Achtervolg de vijand en val hun achterhoede aan. Zorg ervoor dat ze niet de kans krijgen om hun steden in te vluchten. De Heer God geeft hen in jullie macht." 20 Jozua en de Israëlieten versloegen hen volkomen. Ze doodden bijna iedereen. Slechts een klein aantal lukte het om een ommuurde stad te bereiken. 21 Maar het hele leger van de Israëlieten keerde naar het tentenkamp bij Makkeda terug. Niemand van hen was gedood. Niemand had de Israëlieten ook maar íets durven doen.

22 Toen zei Jozua: "Maak de ingang van de grot open en breng de vijf koningen naar mij toe." 23 Dat deden ze. Ze haalden de vijf koningen uit de grot: de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmut, de koning van Lachis en de koning van Eglon. 24 Toen ze bij Jozua waren gebracht, riep Jozua alle mannen van Israël bij zich. Hij zei tegen de aanvoerders van de mannen die meegegaan waren in de strijd: "Kom hier en zet je voet op de nek van deze koningen." Ze kwamen naar voren en zetten hun voet op hun nek. 25 Toen zei Jozua tegen zijn aanvoerders: "Wees niet bang, maar wees vastberaden en vol vertrouwen. Want dit zal de Heer God met al jullie vijanden doen." 26 Toen doodde Jozua de koningen. Hij hing de lijken aan vijf palen. Daar bleven ze tot de avond hangen. 27 Maar toen de zon onderging, gaf Jozua het bevel de lichamen van de palen te halen. Ze gooiden ze in de grot waarin de koningen zich hadden verborgen. Daarna rolden ze grote stenen voor de ingang. Die liggen daar nu nog steeds.

Jozua verovert het zuiden van Kanaän

28 Op dezelfde dag veroverde Jozua Makkeda. Hij doodde alle mensen, ook de koning. Hij liet niemand ontsnappen. Met de koning van Makkeda deed hij hetzelfde als wat hij met de koning van Jericho had gedaan. 29 Toen trok Jozua met zijn hele leger van Makkeda naar Libna en viel Libna aan. 30 En de Heer gaf ook Libna en zijn koning in de macht van Israël. Jozua doodde alle mensen. Hij liet niemand ontsnappen. En hij deed met de koning van Libna hetzelfde als wat hij met de koning van Jericho had gedaan. 31 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Libna naar Lachis en viel Lachis aan. 32 En de Heer gaf ook Lachis in de macht van Israël. Ze veroverden het in twee dagen. Jozua doodde alle mensen, net zoals hij bij Libna had gedaan. 33 Toen kwam Horam, de koning van Gezer, met zijn leger Lachis te hulp. Maar Jozua versloeg hem en zijn leger. Hij liet niemand van hen over. 34 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Lachis naar Eglon en viel Eglon aan. 35 Ze veroverden het in één dag. Jozua doodde alle mensen in de stad, zoals hij ook bij Lachis had gedaan. 36 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Eglon naar Hebron en viel Hebron aan. 37 Ze veroverden het en Jozua doodde alle mensen in de stad, ook de koning. Ook alle steden rond Hebron veroverde hij. Hij liet er niemand in leven, net als bij Eglon. 38 Daarna trok Jozua met zijn hele leger van Hebron naar Debir en viel Debir aan. 39 Ze veroverden het en doodden de koning. Ook alle steden rond Debir veroverde hij. En hij doodde alle mensen in die steden. Hij liet niemand van hen over. Hetzelfde wat ze met Hebron en met Libna en zijn koning hadden gedaan, deden ze ook met Debir en zijn koning.

40 Zo veroverde Jozua het hele land, de bergen, het Zuiderland, de vlakte en de hellingen. Hij doodde al hun koningen en liet niemand in leven. Hij doodde alle mensen, zoals de Heer, de God van Israël, had bevolen.[b] 41 Jozua versloeg hen vanaf Kades-Barnea tot Gaza en vanaf Gosen tot Gibeon. 42 Al deze koningen en hun land heeft Jozua in één keer overwonnen. Want de Heer, de God van Israël, streed voor Israël. 43 Daarna kwam Jozua met zijn hele leger terug bij het tentenkamp bij Gilgal.

Jozua verovert het noorden van Kanaän

11 Koning Jabin van Hazor hoorde dit allemaal. Hij stuurde onmiddellijk een boodschap aan koning Jobab van Madon, de koning van Simron, de koning van Achsaf en de koningen die in het noorden in de bergen woonden, in de vlakte ten zuiden van Kinnerot, in het dal en in de heuvels van Dor in het westen, naar de Kanaänieten in het oosten en in het westen, de Amorieten, de Hetieten, de Perezieten, de Jebusieten in de bergen en de Hevieten aan de voet van de Hermon, in de streek van Mizpa. Zij verzamelden al hun legers tot één groot leger, zo ontelbaar als het zand langs de zee. Het had heel veel paarden en strijdwagens. Al die koningen kwamen bij het water van de Merom bij elkaar om als één groot leger tegen Israël te strijden.

Toen zei de Heer tegen Jozua: "Wees niet bang voor hen. Morgen om deze tijd zal Ik hen allemaal voor jullie verslagen hebben. Maak hun paarden kreupel[c] en verbrand hun strijdwagens." Jozua viel hen met zijn leger onverwachts aan bij het water van de Merom. En de Heer gaf hen in de macht van Israël. Ze versloegen hen en achtervolgden hen tot aan Groot-Sidon en Misrefot-Maïm en in oostelijke richting tot het Mizpa-dal. Ze doodden iedereen en lieten niemand van hen over. Jozua deed wat de Heer gezegd had: hij maakte de paarden kreupel en verbrandde de strijdwagens.

10 Daarna ging Jozua terug en veroverde Hazor. Hij doodde de koning. Hazor was in die tijd het belangrijkste van al deze koninkrijken. 11 Jozua doodde alle bewoners van Hazor en stak daarna de stad in brand. Hij liet niemand in leven. 12 Verder veroverde Jozua alle steden van deze koningen. Hij doodde iedereen, zoals Mozes, de dienaar van de Heer, bevolen had. 13 Maar de steden die op de heuvels lagen, stak hij niet in brand. Alleen Hazor werd verbrand. 14 De Israëlieten namen uit al deze steden de hele buit en al het vee mee. Maar alle mensen doodden ze. Ze lieten niemand in leven. 15 Jozua deed alles wat de Heer aan Mozes bevolen had en wat Mozes daarna aan Jozua bevolen had.

16 Zo veroverde Jozua het hele land: de bergen, het hele Zuiderland, het hele land van Gosen, het dal, de vlakte en de bergen en het dal van Israël, 17 vanaf de Kale Bergen die lopen in de richting van Seïr, tot aan Baäl-Gad in het dal van de Libanon, aan de voet van de Hermonbergen. Al hun koningen nam hij gevangen en doodde hij. 18 Lange tijd heeft Jozua tegen al deze koningen gevochten. 19 Geen enkele stad bood de Israëlieten vrede aan, behalve de Hevieten die in Gibeon woonden. Alle steden werden met geweld veroverd. 20 Want de Heer had hen koppig gemaakt, zodat ze steeds tegen Israël streden. Gods bedoeling was dat de Israëlieten hen zonder genade zouden doden en vernietigen, zoals Hij aan Mozes bevolen had. 21 In die tijd doodde Jozua alle Enakieten[d] in de bergen: in Hebron, Debir en Anab, in het hele berggebied van Israël. Hun steden heeft hij verwoest. 22 Er bleef in het hele land van de Israëlieten geen enkele Enakiet over, behalve in Gaza, Gat[e] en Asdod.

23 Zo veroverde Jozua het hele land. Hij deed alles zoals de Heer het Mozes bevolen had. Daarna verdeelde hij het land onder de verschillende stammen. Voortaan zou het land van hen zijn. En het land rustte uit van de strijd.

Lijst van de overwonnen koningen

12 De Israëlieten hebben eerst het land veroverd aan de oostkant van de Jordaan. Namelijk het hele gebied vanaf de beek de Arnon tot aan de Hermonbergen en de hele vlakte. Daar overwonnen ze twee koningen. De eerste koning was koning Sihon van de Amorieten, die in Hesbon woonde. Hij heerste vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek de Arnon ligt, aan het middendeel van de beek, en over de helft van Gilead tot aan de beek de Jabbok, de grens met de Ammonieten, en over de vlakte tot aan de oostkant van het meer van Kinnerot en tot aan de oostkant van de zee van de vlakte, de Zoutzee, in de richting van Bet-Jesimot en in zuidelijke richting tot aan Asdot-Pisga. De tweede koning was koning Og van Bazan. Hij was één van de laatste reuzen. Hij woonde in Astarot en Edreï en heerste over de Hermonbergen, Salka en heel Bazan tot aan het gebied van de Gezurieten en de Maächatieten, en over de andere helft van Gilead, tot aan het gebied van koning Sihon. Mozes, de dienaar van de Heer, heeft hen met de Israëlieten verslagen. Hun land gaf hij aan de stammen van Ruben en Gad en aan de halve stam van Manasse.

De volgende koningen heeft Jozua met Israël verslagen aan de westkant van de Jordaan. Hun gebied liep van Baäl-Gad in het dal van de Libanon tot de Kale Bergen, die oplopen in de richting van Seïr. Hun land gaf Jozua aan de Israëlieten. Hij verdeelde het onder de verschillende stammen en families. Dat land lag in de bergen, in het dal, in de vlakte, op de hellingen, in de woestijn en in het Zuiderland. Het was het land van de Hetieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Perezieten, de Hevieten en de Jebusieten.

De overwonnen koningen waren: de koning van Jericho. De koning van Ai bij Bet-El. 10 De koning van Jeruzalem. De koning van Hebron. 11 De koning van Jarmut. De koning van Lachis. 12 De koning van Eglon. De koning van Gezer. 13 De koning van Debir. De koning van Geder. 14 De koning van Horma. De koning van Harad. 15 De koning van Libna. De koning van Adullam. 16 De koning van Makkeda. De koning van Bet-El. 17 De koning van Tappua. De koning van Hefer. 18 De koning van Afek. De koning van Lassaron. 19 De koning van Madon. De koning van Hazor. 20 De koning van Simron-Meron. De koning van Achsaf. 21 De koning van Taänach. De koning van Megiddo. 22 De koning van Kedes. De koning van Jokneam bij de Karmel. 23 De koning van Dor bij Nafat-Dor. De koning van Gojim bij Gilgal. 24 De koning van Tirza. Samen 31 koningen.

Footnotes

  1. Jozua 10:13 Over dit boek is verder niets bekend. In ieder geval is het niet in de bijbel opgenomen.
  2. Jozua 10:40 Lees Deuteronomium 7:1-4.
  3. Jozua 11:6 Paarden werden kreupel gemaakt door de pezen in hun poten door te snijden. Zo waren ze niet meer geschikt voor het leger.
  4. Jozua 11:21 De Enakieten waren een volk van ongewoon grote mensen. Lees Deuteronomium 2:10 en 11 en Numeri 13:33.
  5. Jozua 11:22 Goliat, de reus waartegen David streed, was één van de weinige overgebleven Enakieten. Hij kwam uit Gat. Lees 1 Samuel 17:4.

39 Kort daarop reisde Maria zo vlug zij kon naar het bergland van Judea om Elisabeth te bezoeken. 40 Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. 41 Toen Elisabeth de groet van Maria hoorde, begon het kind in haar buik te trappelen. En Elisabeth zelf werd vol van de Heilige Geest. 42 Zij jubelde het uit en zei tegen Maria: ‘Jij bent de meest gezegende vrouw van de hele wereld en jouw kind draagt Gods zegen.

43 Wat een eer dat de moeder van mijn Here bij mij op bezoek komt. 44 Want toen je binnenkwam en ik je stem hoorde, begon het kind in mijn buik te trappelen van blijdschap. 45 Jij hebt geloofd dat God zou doen wat Hij zei. Wat een geluk!’

46 Maria antwoordde: ‘Ik prijs de Here met mijn hele hart! 47 Ik kan mijn blijdschap niet op! 48 God, mijn Redder, heeft aan mij gedacht. En ik ben maar een gewone vrouw. Nu zullen de mensen altijd en overal zeggen dat ik bevoorrecht ben, 49 want de machtige, heilige God heeft grote dingen voor mij gedaan. 50 Hij is altijd goed voor mensen, die ontzag voor Hem hebben. 51 Hij heeft laten zien hoe groot en machtig Hij is. Hij heeft hoogmoedige mensen in verwarring gebracht 52 en vorsten van hun troon gestoten. Maar gewone mensen zijn door Hem op een voetstuk gezet. 53 Hij heeft hongerigen overladen met het goede en rijken met lege handen weggestuurd. 54 Hij heeft zijn knecht Israël geholpen. 55 Hij is zijn belofte niet vergeten, want hij had Abraham en zijn kinderen beloofd altijd goed voor hen te zijn.’

56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elisabeth. Toen ging zij terug naar huis.

Read full chapter

Maria bezoekt Elizabet

39 Daarna vertrok Maria haastig naar een stad in de bergen van de stam van Juda. 40 Ze ging daar Zacharias en Elizabet bezoeken. Ze ging hun huis binnen en groette Elizabet. 41 Toen Elizabet de groet van Maria hoorde, bewoog het kind in haar buik. Het leek op te springen. En Elizabet werd vol van de Heilige Geest. 42 Ze riep luid: "God is zó goed geweest voor jou! Meer dan voor alle andere vrouwen! En God is óók zo goed voor je kind! 43 Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer bij mij op bezoek komt? 44 Want op het moment dat je mij groette, sprong mijn kind van blijdschap op in mijn buik. 45 Wat heerlijk voor je dat je hebt geloofd wat Hij tegen je heeft gezegd! Want wat Hij tegen je heeft gezegd, zal ook gebeuren."

46 Maria zei: "Ik prijs de Heer God. 47 En ik ben blij over God, mijn Redder, 48 omdat Hij zó goed geweest is voor mij, een gewone vrouw. Voortaan zullen alle volken zeggen dat God heerlijke dingen voor mij heeft gedaan. 49 Want de heilige, machtige God heeft geweldige dingen bij mij gedaan. 50 Hij is vriendelijk en goed voor alle mensen die ontzag voor Hem hebben. Ook voor hun kinderen is Hij vriendelijk. 51 Hij heeft machtige dingen gedaan. Trotse mensen heeft Hij vernederd. 52 Machtige mensen heeft Hij hun macht afgenomen. Maar gewone mensen heeft Hij geëerd. 53 Hongerige mensen heeft Hij veel gegeven. Maar rijke mensen heeft Hij met lege handen weggestuurd. 54 Hij is zijn volk Israël te hulp gekomen, 55 omdat Hij wilde doen wat Hij vroeger aan onze voorouders heeft beloofd. Want Hij heeft al aan Abraham beloofd dat Hij voor eeuwig goed zou zijn voor hem en zijn familie ná hem."[a]

56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij Elizabet. Daarna ging ze naar huis terug.

Read full chapter

Footnotes

  1. Lukas 1:55 Lees Genesis 17:7 en Genesis 12:3 over Gods beloften aan Abraham. Die had Hij bijna 2000 jaar hiervóór gedaan!