Add parallel Print Page Options

De Here is de enig ware God

10 Luister naar het woord van de Here, Israël: 2,3 ‘Doe niet mee met de mensen die hun lot en toekomst in de sterren proberen te lezen! Wees niet bang voor hun voorspellingen, want het zijn allemaal leugens. Het is zinloos en alleen maar dom. Zij hakken een boom om, maken er een afgodsbeeld van en versieren dat met goud en zilver, waarna zij het met hamer en spijkers vastzetten, zodat het niet omvalt. En daar staat hun god dan, als een hulpeloze vogelverschrikker in een tuin! Hij kan niet praten en moet gedragen worden, want lopen kan hij ook niet. Wees niet bang voor zoʼn god, want hij baat u niet en schaadt u niet. U hoeft er helemaal niets van te verwachten.’

O Here, er is geen andere god zoals U. Want U bent groot en uw naam heeft kracht. Wie zou er geen ontzag hebben voor U, Koning van de volken? En zo hoort het, want onder alle wijze mannen op aarde en in alle koninkrijken van deze wereld is er niemand zoals U. De meest wijze mensen die afgoden vereren, zijn toch allemaal dom en dwaas. Zij halen geplet zilver uit Tarsis en goud uit Ufaz en daarna wordt het product van een beeldhouwer en een goudsmid aangekleed met koninklijke purperen gewaden, gemaakt door de beste kleermakers. 10 Maar de Here is de enig ware God, de levende God, de eeuwige Koning. De hele aarde beeft voor zijn toorn waartegen geen volk bestand is.

11 Zeg dit tegen hen die andere goden vereren: ‘Uw zogenaamde goden die hemel en aarde niet hebben gemaakt, zullen van de aardbodem verdwijnen.’ 12 Maar onze God schiep de aarde met zijn macht en wijsheid, waarmee Hij ook de hemelen uitspreidde. 13 Zijn stem klinkt door in de donder en de voortjagende wolken. Hij laat mist uit de aarde opstijgen. Hij stuurt de bliksem en de regen en vanuit zijn voorraadkamers laat Hij de winden waaien. 14 Maar dwaze mensen zonder enige kennis van God buigen voor hun afgodsbeeld, het product van de goudsmid. Het is schandelijk wat deze mensen doen. De beelden die zij maken, zijn leugens zonder geest of macht in zich. 15 Zij zijn waardeloos en belachelijk, zij zullen samen met hun vereerders worden verwoest. 16 Maar de God van Jakob is niet als deze afgoden. Hij is de schepper van alles en Israël is het volk dat Hij heeft uitgekozen. ‘Here van de hemelse legers’ is zijn naam.

17 Pak uw spullen! Maak u klaar om te vertrekken, want het beleg gaat beginnen. 18 Want dit is wat de Here u te zeggen heeft: ‘Deze keer zal Ik u uit dit land wegslingeren en grote rampen over u uitstorten, u allen zult gevangengenomen worden.’ 19 Juda klaagt: ‘Mijn wond doet vreselijk pijn. Mijn verdriet is groot. Mijn ziekte is ongeneeslijk, maar ik moet het dragen. 20 Mijn huis is vernield en mijn kinderen zijn weggehaald. Ik zal hen nooit meer terugzien. Er is niemand overgebleven die mij kan helpen mijn huis weer op te bouwen. 21 De herders van het volk hebben hun verstand verloren, zij volgen God niet meer en vragen zich niet af wat Hij wil. Daarom falen ze voortdurend en zal hun kudde uiteengejaagd worden. 22 Luister! Luister naar het dreigende geluid van machtige legers die vanuit het noorden in aantocht zijn. De steden van Juda zullen verblijfplaatsen van jakhalzen worden en onbewoonbaar voor mensen.’

23 ‘Och Here,’ bad Jeremia, ‘ik weet dat de mens geen macht heeft om zijn eigen leven te bepalen en zijn eigen koers uit te zetten. 24 Corrigeer mij daarom, Here, maar doe het alstublieft rechtvaardig. Doe het niet in uw toorn, want dat zou mijn dood betekenen. 25 Giet uw toorn uit over de volken die U niet als Here erkennen. Want zij hebben Israël vernietigd en het hele land tot een wildernis gemaakt.’

Herinnering aan het verbond

11 1-3 Toen sprak de Here opnieuw tegen Jeremia en zei: ‘Herinner de mannen van Juda en alle inwoners van Jeruzalem eraan dat Ik een verbond heb gesloten met hun voorouders. Vervloekt is de man die zich niet daaraan houdt! Toen Ik hen uit de slavernij in Egypte bevrijdde, heb Ik dit verbond gesloten en hun verteld dat als zij Mij zouden gehoorzamen en zouden doen wat Ik hun gebied, zij en al hun kinderen mijn eigendom zouden zijn en Ik hun God zou zijn. Dan zou Ik Mij ook aan de belofte houden die Ik uw voorouders gegeven heb, namelijk om hun een land te geven dat overvloeit van melk en honing, het land dat u momenteel in bezit hebt.’ Toen antwoordde ik: ‘Zo zij het, Here!’ Daarna zei de Here: ‘Breng deze boodschap in de straten van Jeruzalem, ga van stad naar stad het hele land Juda door en zeg: “Denk aan het verbond dat uw voorouders met God gesloten hebben en doe alles wat zij Hem beloofden.” Want toen Ik uw vaders uit Egypte bevrijdde, heb Ik waarschuwend tegen hen gezegd—en Ik heb dat tot op deze dag steeds weer herhaald: gehoorzaam alles wat Ik zeg! Maar uw vaders deden dat niet. Zij wilden zelfs niet luisteren. Nee, zij volgden hun eigen koppige wil en zondige hart. Omdat zij weigerden te gehoorzamen, heb Ik hen gestraft met de straffen die in het verbond waren opgenomen.’

De Here sprak opnieuw tegen mij en zei: ‘Ik heb een samenzwering tegen Mij ontdekt onder de mannen van Juda en Jeruzalem. 10 Zij doen dezelfde zonden als hun voorouders die weigerden naar Mij te luisteren. Zij aanbidden afgoden. Het verbond dat Ik met hun vaders heb gesloten, hebben zij verbroken en nietig verklaard. 11 Daarom,’ zegt de Here, ‘zal Ik rampen over hen brengen waaraan zij niet zullen kunnen ontsnappen. Ook al kermen zij om genade, Ik zal niet naar hun smeekbeden luisteren. 12 Dan zullen zij tot hun afgoden bidden en reukwerk voor hen branden, maar die zullen hen niet kunnen bevrijden van de rampen. 13 O mijn volk, u hebt net zoveel goden als steden en uw schandelijke altaren waarop u reukwerk voor Baäl brandt, staan in elke straat in Jeruzalem. 14 Daarom, Jeremia, moet u niet langer bidden voor dit volk. Huil en smeek niet meer, want Ik zal niet luisteren wanneer het uiteindelijk zo vertwijfeld is dat het Mij om hulp smeekt.

15 Welk recht heeft mijn geliefde volk nog om naar mijn tempel te komen? Want u bent ontrouw geweest en hebt samen met anderen afgoden aanbeden. Kunnen beloften en offers uw straf nu nog afwenden en u opnieuw leven en vreugde geven ondanks uw goddeloosheid? 16 De Here noemde u altijd zijn groene olijfboom, prachtig om te zien en vol goede vruchten, maar nu heeft Hij een verwoestend onweer op u afgestuurd dat u met vuur zal verbranden en gebroken en verkoold zal achterlaten. 17 Vanwege de goddeloosheid van Israël en Juda in het verbranden van reukwerk voor Baäl, heeft de Here van de hemelse legers, die deze boom plantte, bevolen hem te vernietigen.’

18 Toen vertelde de Here mij alles over hun plannen en liet mij de duistere samenzweringen zien die tegen mij waren beraamd. 19 Ik was zo onwetend geweest als een lam op weg naar het slachthuis. Ik wist niet dat zij van plan waren mij te doden! ‘Laten wij deze man en alles wat hij zegt vernietigen,’ zeiden zij. ‘Laten wij hem doden, zodat zijn naam voor altijd wordt vergeten.’ 20 Och Here van de hemelse legers, U bent mijn rechter. Beoordeel de harten en drijfveren van deze mannen. Zet hun alles wat zij van plan waren, betaald! Aan U leg ik mijn rechtszaak voor. 21,22 De Here antwoordde: ‘De mensen uit de stad Anathoth zullen worden gestraft voor het beramen van een moord op u. Zij zullen tegen u zeggen dat u moet ophouden te profeteren in de naam van God, omdat zij u anders zullen doden. En daarom zullen hun jonge mannen in de strijd omkomen, hun jongens en meisjes zullen verhongeren. 23 Niet één van deze samenzweerders uit Anathoth zal het overleven, want Ik zal een ramp over hen brengen. Hun tijd is gekomen.’

Het volk door de Here verstoten

12 Here, U bent altijd rechtvaardig als ik een zaak aan U voorleg om uw beslissing te horen. Mag ik daarom deze klacht aan U voorleggen: waarom gaat het slechte mensen altijd goed? Waarom hebben de goddelozen zoʼn gemakkelijk leven? U plant ze, ze schieten wortel, bloeien op en hun handel floreert. Hun winsten groeien en zij zijn rijk. Zij zeggen: ‘God zij dank!’ Maar in hun hart menen zij daar niets van. Maar wat mij betreft, Here, U kent mijn hart, U weet hoe ik naar U verlang. Sleur hen weg als hulpeloze schapen naar het slachthuis, Here. Veroordeel hen, o God! Hoe lang moet uw land al hun daden nog verdragen? Zelfs het gras in de weiden is erdoor verdord. De wilde dieren en de vogels zijn omgekomen door de goddeloosheid van de mensen. Maar toch blijven de mensen zeggen: ‘God zal geen oordeel over ons brengen. Ons kan niets gebeuren!’ De Here gaf mij als antwoord: ‘Als u al moeite hebt om mensen bij te houden, wat doet u dan als u het moet opnemen tegen paarden, tegen de koning, zijn hofhouding en al zijn slechte priesters? Als u op vlak terrein al struikelt en valt, hoe zal het u dan vergaan in de wildernis bij de Jordaan? Zelfs uw broers, uw eigen familie, hebben u verraden. Achter uw rug spreken zij tegen iedereen kwaad over u. Vertrouw hen niet, hoe vriendelijk ze ook praten. Geloof hen niet.’

Toen zei de Here: ‘Ik heb mijn volk, mijn erfenis, verstoten, Ik heb de mensen van wie Ik houd aan hun vijanden overgeleverd. Mijn volk heeft als een leeuw tegen Mij gebruld, daarom ben Ik het gaan haten. Mijn volk is een lokaas. Ik zal zwermen roofvogels en wilde dieren erop afsturen om het te verscheuren. 10 Vele buitenlandse heersers zullen een ravage maken van mijn wijngaard, mijn akkers kapottrappen en de schoonheid van mijn velden in een troosteloze wildernis veranderen. 11 Zij zullen het land tot een dorre lege woestenij maken. Het hele land zal vernield worden en niemand zal er naar omzien. 12 Verwoestende legers zullen het land plunderen, het zwaard van de Here zal velen doden, nergens is men meer veilig. 13 Mijn volk heeft tarwe gezaaid, maar zal dorens oogsten. De mensen hebben hard gewerkt, zonder dat het hun iets oplevert. Zij zullen een oogst van schande binnenhalen, want de vreselijke toorn van de Here rust op hen.’

14 En nu zegt de Here tegen de slechte volken die het land omringen dat God zijn volk Israël gaf: ‘Kijk, Ik zal u net zo uit uw land wegrukken als Juda. 15 Maar daarna zal Ik medelijden met u krijgen en u weer terugbrengen naar uw eigen land, iedereen naar zijn eigen erfdeel. 16 En als deze heidense volken bij mijn naam leren zweren door te zeggen: “Zo waar als de Here leeft,” net zoals zij mijn volk bij de naam van Baäl hebben leren zweren, dan zullen zij bij mijn volk gaan horen. 17 Maar ieder volk dat weigert Mij te gehoorzamen, zal weer worden weggejaagd en vernietigd,’ zegt de Here.

Het lot van het volk

13 De Here zei tegen mij: ‘Koop een linnen riem en doe die om, maar zorg dat hij niet nat wordt.’ Ik kocht een riem en deed hem om mijn middel. Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei: ‘Neem de riem mee naar de Eufraat en verberg hem daar in een grot tussen de rotsen.’ Dat deed ik, ik verborg de riem, zoals de Here mij had opgedragen. Een hele tijd later zei de Here tegen mij: ‘Ga weer naar de rivier en haal de riem op.’ Ik deed dat en groef de riem op uit de grot waarin ik hem had verborgen. Maar hij was helemaal verrot en viel uit elkaar. Hij was onbruikbaar geworden! 8,9 Toen zei de Here: ‘Dit laat zien hoe Ik de trots van Juda en Jeruzalem zal breken. 10 Dit slechte volk weigert naar Mij te luisteren, volgt zijn eigen zondige verlangens en vereert afgoden. Daarom zal het net als deze riem totaal onbruikbaar worden. 11 Zoals een riem rond de heupen van een man vastzit, zo zaten Juda en Israël aan Mij vast,’ zegt de Here. ‘Zij waren mijn volk en deden mijn naam eer aan. Maar toen keerden zij Mij de rug toe.

12 Zeg hun dit: de Here, de God van Israël zegt: al uw kruiken moeten vol zitten met wijn. En zij zullen antwoorden: natuurlijk, we weten zelf ook wel dat kruiken gevuld moeten zijn. 13 Zeg dan tegen hen: dit is wat de Here u te zeggen heeft: Ik zal ieder die in dit land woont dronken maken, de koning die op de troon van David zit, de priesters, de profeten en heel Jeruzalem. 14 Ik zal vaders en zonen tegen elkaar aan stukken slaan,’ zegt de Here. ‘Ik zal niet toelaten dat medelijden of genade hen van de totale verwoesting redden.

15 Och, was u maar niet zo trots en koppig! Dan zou u wel luisteren naar de woorden van de Here. 16 Geef alle eer aan de Here, uw God, voordat het te laat is. Voordat Hij een diepe, ondoordringbare duisternis op u laat neerdalen, zodat u struikelt op de donkere bergen. Als u dan zoekt naar licht, zult u alleen een vreselijke duisternis vinden. 17 Weigert u nog steeds te luisteren? Dan zal Ik in eenzaamheid huilen om uw trots. Mijn ogen zullen zich met tranen vullen, omdat het volk van de Here in slavernij zal worden weggevoerd. 18 Zeg tegen de koning en de koningin-moeder: kom van uw tronen af, want uw prachtige kronen worden u afgenomen. Zij zijn niet langer van u. 19 De steden van de Negev tot aan de zuidkant van Jeruzalem hebben hun poorten voor de vijand gesloten. Zij moeten zichzelf verdedigen, want Jeruzalem kan niet helpen. Er woont helemaal niemand meer in Juda. 20 Kijk eens hoe de legers uit het noorden oprukken! Waar is uw kudde, Jeruzalem, de prachtige kudde waarover Ik u de verantwoordelijkheid heb gegeven en waarop u zo trots was? 21 Hoe zult u zich voelen als Ik uw bondgenoten als heersers over u aanstel? U zult kronkelen van pijn als een vrouw die een kind baart. 22 Als u zich afvraagt: “Waarom overkomt mij dit?” dan is dat om uw vele zonden, daarom zijn uw kleren afgerukt en wordt uw eer geschonden. 23 Kan de Ethiopiër zijn huidskleur veranderen? Kan een luipaard zijn vlekken laten verdwijnen? Net zo min kunt u, die zo gewend bent kwaad te doen, beginnen goed te doen. 24,25 Omdat u Mij uit uw gedachten hebt verbannen en hebt vertrouwd op valse goden, zal Ik u verspreiden als kaf, dat wordt weggeblazen door de woestijnwind. Dit is het lot dat u zichzelf op de hals hebt gehaald en dat Ik u heb toegewezen. 26 Ik zal zorgen dat uw naaktheid en schande door iedereen gezien worden. 27 Ik heb het allemaal gezien: uw overspel en uw begeren, uw ontrouw tegenover Mij en uw afschuwelijke afgoderij in de velden en op de heuvels. Pas op Jeruzalem! Hoelang duurt het nog voordat u weer rein wordt?’

Israël gedraagt zich als de volken die geen verbond met God hebben (vervolg)

10 Jeremia zegt: "Volk van Israël, luister naar wat de Heer tegen jullie zegt! Doe niet wat de andere volken doen. Denk niet dat de dingen die je aan de hemel ziet, iets zeggen over de toekomst. Laat je er niet bang door maken, zoals de andere volken. Want wat de andere volken aanbidden, is machteloos. Het zijn gewoon stukken hout die mensen uit het bos hebben gekapt. Ze hebben er met een beitel een vorm aan gegeven en die met zilver en goud versierd. Ze zetten ze daarna met spijkers vast, zodat ze niet kunnen omvallen. Zo staan ze daar. Het zijn net vogelverschrikkers, want spreken kunnen ze niet. Ze moeten gedragen worden, want ze kunnen niet zelf lopen. Wees niet bang voor zulke goden, want ze doen geen kwaad. Maar ze doen ook niets goeds!

Heer, niemand is als U. U bent geweldig en U bent machtig. Iedereen zou voor U ontzag moeten hebben. U heeft daar recht op, want U bent de Koning van alle volken. Geen enkel wijs man van de volken, geen mens in al de koninkrijken, is zoals U. Want hierin zijn zij allemaal onverstandig en dwaas: ze aanbidden beelden van hout. Het is onzin om zoiets te aanbidden. Die beelden worden wel door vakmensen bedekt met zilver uit Tarsis en goud uit Ufaz, en ze hebben wel kostbare mantels om, maar ze zijn helemaal door mensen gemaakt.

10 Maar de Heer God is de Waarheid. Hij is de levende God, de eeuwige Koning. Als Hij boos is, beeft de aarde. Geen volk overleeft het als Hij kwaad op hen is. 11 Zeg tegen de volken: Goden die de hemel en de aarde niet hebben gemaakt, zullen weer van de aarde en vanonder de hemel verdwijnen. 12 God maakte de aarde door zijn kracht. Hij maakte de wereld met wijsheid. Hij plaatste de hemel met verstand. 13 Als Hij spreekt, dreunt zijn stem langs de hemel als het dreunen van de zee. Hij roept de wolken van het einde van de aarde. Hij laat het bliksemen en regenen. Hij haalt de wind uit zijn voorraadkamers.

14 De mensen zijn onverstandig en weten niets van God. De goudsmeden staan voor schut met hun beelden. Want het zijn maar leugens. Er zit geen leven in. 15 Ze hebben niets te betekenen. Ze zijn alleen maar bespottelijk. Als God hen straft, blijft er niets van hen over. 16 De God van Jakob lijkt niet op die goden. Want Hij is de Maker van alles. En Israël is zijn eigendom. Hij is de Heer van de hemelse legers!

17 Pak al je spullen in om de stad uit te vluchten, bewoners van Jeruzalem! 18 Want de Heer zegt: 'Deze keer slinger Ik de bewoners van dit land weg als stenen uit een slinger. Ik zal hen in grote moeilijkheden brengen. Want alleen dan zullen ze weer bij Mij terugkomen.' "

Jeremia's verdriet over alles wat er gaat gebeuren

19 Jeremia zegt: Ik heb zo'n verdriet! Ik heb zo'n pijn! Maar we moeten het verdragen. 20 Ons leven stort in als een tent waarvan de touwen zijn losgerukt. De bewoners zijn uit het land vertrokken. Niemand zal ons nog helpen. 21 De leiders, de herders van dit volk, zijn dwaas. Ze willen niet teruggaan naar de Heer. Daarom nemen ze onverstandige besluiten en is hun hele kudde uit elkaar geslagen. 22 We horen geruchten en beangstigend nieuws uit het noorden! Er wordt gezegd dat alle steden van Juda verwoest zullen worden. Er zullen alleen nog jakhalzen wonen.

23 Ik weet, Heer, dat de mensen niet zelf mogen kiezen hoe ze leven. Ik weet dat wij niet zelf mogen bepalen wat we doen. 24 Heer, U mag ons straffen als dat nodig is. Maar straf ons niet zo zwaar als we verdiend hebben. Anders blijft er niets van ons over. 25 Stort uw volle woede maar uit over de volken die U niet kennen, over de mensen die U niet aanbidden. Want ze hebben ons verslonden. Ze hebben ons helemaal vernietigd. En ze hebben ons mooie land veranderd in een wildernis!"[a]

Israël heeft het verbond met zijn God verbroken

11 De Heer zei tegen mij: "Zeg tegen de bewoners van Juda en Jeruzalem: Luister naar wat Ik in mijn verbond heb gezegd. Dit zegt de Heer, de God van Israël: Als iemand zich niet houdt aan mijn verbond, is hij vervloekt.[b] Ik heb dat verbond met jullie voorouders gesloten toen Ik hen uit de slavernij van Egypte bevrijdde. Ik heb toen gezegd: 'Luister naar Mij en doe alles wat Ik zeg. Dan zullen jullie mijn volk zijn en zal Ik jullie God zijn. Dan zal Ik jullie het prachtige en vruchtbare land geven dat Ik aan jullie voorvaders Abraham, Izaäk en Jakob heb beloofd. Dat is het land waar jullie nu wonen." Ik antwoordde: "Ja, Heer, dat is zo." En de Heer zei: "Roep dit tegen de bewoners van de steden in Juda. Roep het in de straten van Jeruzalem. Zeg: Houd je aan Gods verbond. Doe wat daarin staat. Want vanaf de dag dat Ik jullie voorouders uit Egypte bevrijdde tot nu toe, heb Ik aldoor duidelijk gezegd: 'Luister naar Mij.' Maar ze luisterden niet. Ze deden alsof ze doof waren. Ze waren koppig en ongehoorzaam en deden de slechte dingen die ze zelf wilden. Daarom heb Ik alles gedaan wat Ik gezegd heb toen Ik met hen dit verbond sloot.[c] Want ze hebben niet naar Mij geluisterd."

Gods boosheid over alle godenbeelden

Verder zei de Heer tegen mij: "Er is een samenzwering van de bewoners van Juda en Jeruzalem. 10 Ze zijn dezelfde slechte dingen gaan doen als hun voorouders. Net als zij willen ze niet naar Mij luisteren. Net als zij zijn ze andere goden gaan aanbidden. Het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda hebben het verbond verbroken dat Ik met hun voorouders had gesloten. 11 Daarom zal Ik een ramp over hen laten komen. Ze zullen er niet aan kunnen ontsnappen. Dan zullen ze tot Mij schreeuwen in hun nood. Maar Ik zal niet naar hen luisteren. 12 De bewoners uit de steden van Juda en de bewoners van Jeruzalem zullen schreeuwen tot de goden aan wie ze offers hebben gebracht. Maar die zullen hen niet kunnen redden. 13 Er zijn net zoveel goden in Juda als dat er steden zijn! Er zijn net zoveel altaren in Jeruzalem als dat er straten zijn! Altaren waarop ze offers brengen aan die vreselijke goden!

14 Jeremia, bid niet voor dit volk. Smeek Mij niet om nog iets voor hen te doen. Spreek geen gebeden voor hen uit. Want Ik zal niet naar hen luisteren als ze tot Mij schreeuwen in hun ellende.

15 Ik houd van jullie, maar wat doen jullie in mijn tempel? Jullie offeren aan allerlei goden, en niet aan Mij. Jullie vinden het heerlijk om slechte dingen te doen. 16 Ik noemde jou mijn prachtige olijfboom, vol heerlijke olijven. Maar nu steek Ik je in een geweldige storm rondom in brand. Je takken zullen verbranden. 17 Ik, de Heer van de hemelse legers, heb jou geplant. Maar nu zal Ik je vernietigen door een ramp. Dat doe Ik omdat je zoveel slechte dingen hebt gedaan. Want het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda hebben Mij woedend gemaakt met hun offers aan andere goden."

Een samenzwering tegen Jeremia

18 De Heer waarschuwde mij dat de mensen me wilden doden. Toen zag ik pas wat ze aan het doen waren. 19 Want ik had eerst helemaal niets in de gaten. Net zoals een lam of een koe het niet in de gaten heeft dat hij meegenomen wordt om geslacht te worden. Ik wist niet dat er een samenzwering tegen mij was. Dat ze gezegd hadden: 'Laten we hem vermoorden. Dan hoeven we hem niet meer aan te horen. Dan kunnen we hem vergeten!' 20 Maar, Heer van de hemelse legers en Rechtvaardige Rechter, U weet wat er diep in het hart van de mensen is. U zal over hen rechtspreken en hen straffen! Ik vertrouw op U!

21 De Heer zei tegen mij: "Dit zeg Ik, de Heer, tegen de mannen van Anatot, omdat ze je willen vermoorden. Ze zeggen tegen je: 'Als je nog een keer profeteert namens de Heer, vermoorden we je!' 22 Daarom zegt de Heer van de hemelse legers: Ik zal hen straffen. Ze zullen door het zwaard worden gedood. Hun zonen en dochters zullen sterven van de honger. 23 Er zal niemand van hen in leven blijven. Want Ik zal komen om hen te straffen."

Jeremia spreekt met God

12 Jeremia zegt: "Als ik met U van mening verschil, weet ik al van tevoren dat U gelijk heeft. Want U heeft altijd gelijk. Toch wil ik van U weten: waarom gaat het aldoor goed met de mensen die zich niets van U aantrekken? Waarom kunnen zij zo zorgeloos leven? Ze zijn als een boom die U heeft geplant. Ze hebben wortels gekregen. Ze groeien en groeien en er komen ook vruchten aan. Ze spreken wel over U, maar U woont niet in hun hart. Ze houden niet van U. Heer, U kent mij. U weet wat er diep binnenin mij is. U weet dat ik van U houd. Heer, sleur die mensen weg als schapen die geslacht gaan worden. Bewaar hen tot de dag van de slacht. Want het gaat slecht met het land: alles verdroogt. Het is hun schuld dat het niet langer regent en alle dieren en vogels sterven. Het is omdat de mensen zo slecht zijn. Maar ze blijven van U zeggen: 'Hij ziet niet wat er met ons gebeurt.' "

De Heer zegt: "Jeremia, als je met mensen hardloopt, word je al moe. Hoe wil je het dan opnemen tegen paarden? Als je alleen in een vredig land op Mij kan vertrouwen, hoe wil je Mij dan vertrouwen in de bossen vol wilde dieren langs de Jordaan? Denk erom: zelfs je broers en ooms laten je in de steek. Ze schelden je uit als je langskomt. Maar ook als ze vriendelijk tegen je doen, moet je hen niet vertrouwen."

Het volk zal gevangen meegenomen worden naar Babel

De Heer zegt: "Ik hield zielsveel van Jeruzalem, de plaats waar Ik woon. Toch heb Ik Jeruzalem en mijn volk verlaten.[d] Ik heb mijn lieveling in de macht van de vijand gegeven. Mijn volk gedroeg zich tegen Mij als een leeuw in het bos, een leeuw die tegen Mij brult. Daarom houd Ik niet langer van hen. Mijn volk gedraagt zich tegen Mij als een roofvogel. Maar nu wordt het zelf aangevallen door andere roofvogels!

Roofdieren, kom allemaal hier![e] Kom allemaal hier om te eten! 10 Veel herders hebben mijn wijngaard verwoest, mijn prachtige akker vertrapt.[f] Mijn prachtige akker is een wildernis geworden. 11 Dor en kaal ligt mijn akker daar. Het hele land is verwoest. Niemand zorgt er nog voor. 12 De legers verschijnen op de heuvels in de woestijn. Ze komen het land verwoesten. Want het zwaard van de Heer doodt in het hele land. Niemand is veilig. 13 Mijn volk heeft wel graan gezaaid, maar doornstruiken geoogst. Het heeft wel hard gewerkt, maar er helemaal niets voor gekregen. Wees maar bedroefd over de vreselijke oogst! Het is je straf omdat Ik woedend op je ben!

14 Dit zegt de Heer: Slechte volken rond Israël gaan tekeer tegen mijn volk. Ze verwoesten het land dat Ik aan mijn volk Israël had gegeven. Maar Ik zal hen daarvoor straffen. Dan zal Ik hén wegrukken uit hun eigen land. En het volk van Juda zal Ik van tussen die andere volken wegrukken. 15 Maar Ik zal ook weer medelijden met die volken hebben. Dan zal Ik hen terugbrengen naar hun eigen land. Iedereen zal terugkomen naar zijn eigen stuk grond. 16 Eerst hadden zij mijn volk geleerd om bij hun afgoden te zweren en hun afgoden te aanbidden. Maar als ze van mijn volk geleerd hebben om bij Mij te zweren en Mij te aanbidden, dan zullen ze bij mijn volk mogen horen. 17 Maar als een volk weigert om naar Mij te luisteren, zal Ik het helemaal vernietigen, zegt de Heer."

De linnen gordel

13 De Heer zei tegen mij: "Ga een linnen gordel kopen en doe die om. Zorg dat hij niet nat wordt." Ik kocht een linnen gordel, zoals de Heer gezegd had, en deed hem om. Toen zei de Heer tegen mij: "Houd deze gordel om en ga naar de rivier de Eufraat.[g] Verberg hem daar in een rotsspleet." Dus ging ik naar de Eufraat en deed wat de Heer me had gezegd.

Na een hele tijd zei de Heer tegen mij: "Ga naar de Eufraat en haal de gordel op die je daar hebt verborgen." Ik ging naar de Eufraat en haalde de gordel uit de plaats waar ik hem had verborgen. Ik zag dat hij helemaal bedorven was. Hij was nergens meer voor te gebruiken. Toen zei de Heer tegen mij: "Dit zegt de Heer: Ik zal de trots van Juda en Jeruzalem net zo vernietigen als deze gordel. 10 Dit volk is slecht, want het weigert naar Mij te luisteren. Ze doen wat ze zelf willen. Ze zijn andere goden gaan aanbidden. Dit volk is net zo bedorven als deze gordel. 11 Want net zoals een gordel dicht om het middel van een man zit, zo had Ik het koninkrijk Israël en het koninkrijk Juda dicht naar Mij toe getrokken. Ze zouden mijn eigen volk zijn. Ik had trots op hen willen zijn. Ze hadden mijn sieraad moeten zijn. Maar dat is niet gebeurd, want ze hebben niet naar Mij willen luisteren."

De wijnkruiken

12 De Heer zegt: "Omdat ze niet naar Mij hebben willen luisteren, moet je tegen hen zeggen: 'Dit zegt de Heer, de God van Israël: Alle kruiken zullen met wijn worden volgegoten.' Ze zullen tegen je zeggen: 'Dat weten we toch wel, dat alle kruiken met wijn worden volgegoten?' 13 Zeg dan tegen hen: 'Dit zegt de Heer: Let op, Ik zal alle bewoners van dit land volgieten met wijn.[h] Alle mensen, de koningen uit de familie van David, de priesters, de profeten en de bewoners van Jeruzalem, zal Ik dronken voeren. 14 Daarna zal Ik hen tegen elkaar slaan, zodat ze allemaal breken, jong en oud. Zonder medelijden, zonder genade. Niets zal Mij nog tegenhouden om hen helemaal te vernietigen.' "

Nog een waarschuwing

15 Jeremia zegt: "Luister! Spits je oren. Wees niet langer trots, want de Heer zal doen wat Hij heeft gezegd! 16 Heb ontzag voor de Heer God, vóórdat Hij het om jullie heen donker laat worden. Vóórdat jullie in het donker zullen struikelen over de rotsen. Jullie hopen wel dat het licht zal worden, maar Hij zal het aardedonker maken. Het zal het duister van de dood zijn. 17 Maar als jullie nog steeds niet willen luisteren, zal ik me wel verbergen. Ik zal in de eenzaamheid over jullie huilen. Mijn tranen zullen stromen omdat jullie zo trots zijn. Want door jullie trots zullen jullie, het volk van de Heer, gevangen uit dit land worden meegenomen.

18 De Heer zei tegen mij: "Ga zeggen tegen de koning en de moeder van de koning:[i] Kom van uw troon af en ga op een gewone stoel zitten. Want uw prachtige kroon is van uw hoofd gevallen. Uw eer is verdwenen. 19 De poorten van de steden van het Zuiden zullen worden gesloten en niemand zal ze nog open doen. Iedereen uit Juda zal worden meegenomen. Iedereen. 20 Kijk, de vijand komt er al aan vanuit het noorden. Waar is uw volk? De prachtige kudde waar u voor moest zorgen? 21 Jeruzalem, wat zul je zeggen als één van de vele landen waarmee je allerlei verbonden sloot, nu opeens je heerser wordt? Het is je eigen schuld. Wat zul je een pijn lijden! 22 Je zal je afvragen: 'Waarom overkomt mij dit?' Het antwoord is: omdat je je als een hoer hebt gedragen en niet trouw aan Mij gebleven bent. Daarom word je helemaal geplunderd en word je behandeld als een slavin.

23 Kan een Ethiopiër de kleur van zijn huid veranderen? Kan een luipaard de vlekken op zijn vacht veranderen? Nee. En net zó kun jij niet veranderen. Jij kan geen goede dingen doen. Je hebt alleen maar geleerd om slechte dingen te doen. 24 Daarom zal Ik je bewoners verstrooien als stof dat wordt weggeblazen door de woestijnwind. 25 Dat is de straf die Ik je geef, zegt de Heer, omdat je Mij vergeten bent en liever op andere goden vertrouwt. 26 Jeruzalem, Ik zal je jurk zó ver stukscheuren, dat je blote billen te zien zijn. 27 Ik zal iedereen laten weten dat je ontrouw aan Mij bent. Je hebt je als een hoer gedragen. Want Ik heb al je godenbeelden en altaren op de heuvels wel gezien! Pas maar op, Jeruzalem! Hoelang zal het nog duren voordat je je weer fatsoenlijk gedraagt?"

Footnotes

  1. Jeremia 10:25 Het land was toen nog niet veroverd, maar Jeremia zag de toekomst alsof het allemaal al gebeurd was.
  2. Jeremia 11:3 Lees Deuteronomium 28:15-68.
  3. Jeremia 11:8 Gods verbond had voorwaarden. God had beloofd zijn volk te zegenen als ze zich aan de voorwaarden hielden. Maar er zouden rampen komen als ze het verbond zouden verbreken. Lees Deuteronomium 27:11-26 en Deuteronomium 28. Daarom zou Juda nu veroverd worden door andere volken.
  4. Jeremia 12:7 In Ezechiël 10 is te lezen dat God zijn tempel verlaat.
  5. Jeremia 12:9 Met de 'roofdieren' bedoelt God de volken die Juda zouden komen verwoesten.
  6. Jeremia 12:10 Met de 'herders' worden de koningen bedoeld. Met de 'wijngaard' en de 'akker' wordt het koninkrijk Juda bedoeld.
  7. Jeremia 13:4 Van Jeruzalem naar de Eufraat is ongeveer 500 km! Met zijn reis naar de Eufraat beeldde de profeet uit dat het volk gevangen meegenomen zou worden naar Babel, aan de andere kant van de Eufraat.
  8. Jeremia 13:13 Wijn is in de bijbel vaak een symbool van Gods straf. Lees bijvoorbeeld ook Jesaja 51:17.
  9. Jeremia 13:18 Dat zijn koning Jojachin van Juda en zijn moeder Nehusta. Lees 2 Koningen 24:8-12.

God and Idols(A)

10 Hear what the Lord says to you, people of Israel. This is what the Lord says:

“Do not learn the ways of the nations(B)
    or be terrified by signs(C) in the heavens,
    though the nations are terrified by them.
For the practices of the peoples are worthless;
    they cut a tree out of the forest,
    and a craftsman(D) shapes it with his chisel.(E)
They adorn it with silver(F) and gold;
    they fasten it with hammer and nails
    so it will not totter.(G)
Like a scarecrow in a cucumber field,
    their idols cannot speak;(H)
they must be carried
    because they cannot walk.(I)
Do not fear them;
    they can do no harm(J)
    nor can they do any good.”(K)

No one is like you,(L) Lord;
    you are great,(M)
    and your name is mighty in power.
Who should not fear(N) you,
    King of the nations?(O)
    This is your due.
Among all the wise leaders of the nations
    and in all their kingdoms,
    there is no one like you.

They are all senseless(P) and foolish;(Q)
    they are taught by worthless wooden idols.(R)
Hammered silver is brought from Tarshish(S)
    and gold from Uphaz.
What the craftsman and goldsmith have made(T)
    is then dressed in blue and purple—
    all made by skilled workers.
10 But the Lord is the true God;
    he is the living God,(U) the eternal King.(V)
When he is angry,(W) the earth trembles;(X)
    the nations cannot endure his wrath.(Y)

11 “Tell them this: ‘These gods, who did not make the heavens and the earth, will perish(Z) from the earth and from under the heavens.’”[a]

12 But God made(AA) the earth(AB) by his power;
    he founded the world by his wisdom(AC)
    and stretched out the heavens(AD) by his understanding.
13 When he thunders,(AE) the waters in the heavens roar;
    he makes clouds rise from the ends of the earth.
He sends lightning(AF) with the rain(AG)
    and brings out the wind from his storehouses.(AH)

14 Everyone is senseless and without knowledge;
    every goldsmith is shamed(AI) by his idols.
The images he makes are a fraud;(AJ)
    they have no breath in them.
15 They are worthless,(AK) the objects of mockery;
    when their judgment comes, they will perish.
16 He who is the Portion(AL) of Jacob is not like these,
    for he is the Maker of all things,(AM)
including Israel, the people of his inheritance(AN)
    the Lord Almighty is his name.(AO)

Coming Destruction

17 Gather up your belongings(AP) to leave the land,
    you who live under siege.
18 For this is what the Lord says:
    “At this time I will hurl(AQ) out
    those who live in this land;
I will bring distress(AR) on them
    so that they may be captured.”

19 Woe to me because of my injury!
    My wound(AS) is incurable!
Yet I said to myself,
    “This is my sickness, and I must endure(AT) it.”
20 My tent(AU) is destroyed;
    all its ropes are snapped.
My children are gone from me and are no more;(AV)
    no one is left now to pitch my tent
    or to set up my shelter.
21 The shepherds(AW) are senseless(AX)
    and do not inquire of the Lord;(AY)
so they do not prosper(AZ)
    and all their flock is scattered.(BA)
22 Listen! The report is coming—
    a great commotion from the land of the north!(BB)
It will make the towns of Judah desolate,(BC)
    a haunt of jackals.(BD)

Jeremiah’s Prayer

23 Lord, I know that people’s lives are not their own;
    it is not for them to direct their steps.(BE)
24 Discipline me, Lord, but only in due measure—
    not in your anger,(BF)
    or you will reduce me to nothing.(BG)
25 Pour out your wrath on the nations(BH)
    that do not acknowledge you,
    on the peoples who do not call on your name.(BI)
For they have devoured(BJ) Jacob;
    they have devoured him completely
    and destroyed his homeland.(BK)

The Covenant Is Broken

11 This is the word that came to Jeremiah from the Lord: “Listen to the terms of this covenant(BL) and tell them to the people of Judah and to those who live in Jerusalem. Tell them that this is what the Lord, the God of Israel, says: ‘Cursed(BM) is the one who does not obey the terms of this covenant— the terms I commanded your ancestors when I brought them out of Egypt,(BN) out of the iron-smelting furnace.(BO)’ I said, ‘Obey(BP) me and do everything I command you, and you will be my people,(BQ) and I will be your God. Then I will fulfill the oath I swore(BR) to your ancestors, to give them a land flowing with milk and honey’(BS)—the land you possess today.”

I answered, “Amen,(BT) Lord.”

The Lord said to me, “Proclaim(BU) all these words in the towns of Judah and in the streets of Jerusalem: ‘Listen to the terms of this covenant and follow(BV) them. From the time I brought your ancestors up from Egypt until today, I warned them again and again,(BW) saying, “Obey me.” But they did not listen or pay attention;(BX) instead, they followed the stubbornness of their evil hearts.(BY) So I brought on them all the curses(BZ) of the covenant I had commanded them to follow but that they did not keep.(CA)’”

Then the Lord said to me, “There is a conspiracy(CB) among the people of Judah and those who live in Jerusalem. 10 They have returned to the sins of their ancestors,(CC) who refused to listen to my words.(CD) They have followed other gods(CE) to serve them.(CF) Both Israel and Judah have broken the covenant(CG) I made with their ancestors. 11 Therefore this is what the Lord says: ‘I will bring on them a disaster(CH) they cannot escape.(CI) Although they cry(CJ) out to me, I will not listen(CK) to them. 12 The towns of Judah and the people of Jerusalem will go and cry out to the gods to whom they burn incense,(CL) but they will not help them at all when disaster(CM) strikes. 13 You, Judah, have as many gods(CN) as you have towns;(CO) and the altars you have set up to burn incense(CP) to that shameful(CQ) god Baal are as many as the streets of Jerusalem.’

14 “Do not pray(CR) for this people or offer any plea or petition for them, because I will not listen(CS) when they call to me in the time of their distress.

15 “What is my beloved doing in my temple
    as she, with many others, works out her evil schemes?
    Can consecrated meat(CT) avert your punishment?(CU)
When you engage in your wickedness,
    then you rejoice.[b]

16 The Lord called you a thriving olive tree(CV)
    with fruit beautiful in form.
But with the roar of a mighty storm
    he will set it on fire,(CW)
    and its branches will be broken.(CX)

17 The Lord Almighty, who planted(CY) you, has decreed disaster(CZ) for you, because the people of both Israel and Judah have done evil and aroused(DA) my anger by burning incense to Baal.(DB)

Plot Against Jeremiah

18 Because the Lord revealed their plot to me, I knew it, for at that time he showed me what they were doing. 19 I had been like a gentle lamb led to the slaughter;(DC) I did not realize that they had plotted(DD) against me, saying,

“Let us destroy the tree and its fruit;
    let us cut him off from the land of the living,(DE)
    that his name be remembered(DF) no more.”
20 But you, Lord Almighty, who judge righteously(DG)
    and test the heart(DH) and mind,(DI)
let me see your vengeance(DJ) on them,
    for to you I have committed my cause.

21 Therefore this is what the Lord says about the people of Anathoth(DK) who are threatening to kill you,(DL) saying, “Do not prophesy(DM) in the name of the Lord or you will die(DN) by our hands”— 22 therefore this is what the Lord Almighty says: “I will punish them. Their young men(DO) will die by the sword, their sons and daughters by famine. 23 Not even a remnant(DP) will be left to them, because I will bring disaster on the people of Anathoth in the year of their punishment.(DQ)

Jeremiah’s Complaint

12 You are always righteous,(DR) Lord,
    when I bring a case(DS) before you.
Yet I would speak with you about your justice:(DT)
    Why does the way of the wicked prosper?(DU)
    Why do all the faithless live at ease?
You have planted(DV) them, and they have taken root;
    they grow and bear fruit.(DW)
You are always on their lips
    but far from their hearts.(DX)
Yet you know me, Lord;
    you see me and test(DY) my thoughts about you.
Drag them off like sheep(DZ) to be butchered!
    Set them apart for the day of slaughter!(EA)
How long will the land lie parched(EB)
    and the grass in every field be withered?(EC)
Because those who live in it are wicked,
    the animals and birds have perished.(ED)
Moreover, the people are saying,
    “He will not see what happens to us.”

God’s Answer

“If you have raced with men on foot
    and they have worn you out,
    how can you compete with horses?
If you stumble[c] in safe country,
    how will you manage in the thickets(EE) by[d] the Jordan?
Your relatives, members of your own family—
    even they have betrayed you;
    they have raised a loud cry against you.(EF)
Do not trust them,
    though they speak well of you.(EG)

“I will forsake(EH) my house,
    abandon(EI) my inheritance;
I will give the one I love(EJ)
    into the hands of her enemies.(EK)
My inheritance has become to me
    like a lion(EL) in the forest.
She roars at me;
    therefore I hate her.(EM)
Has not my inheritance become to me
    like a speckled bird of prey
    that other birds of prey surround and attack?
Go and gather all the wild beasts;
    bring them to devour.(EN)
10 Many shepherds(EO) will ruin my vineyard
    and trample down my field;
they will turn my pleasant field
    into a desolate wasteland.(EP)
11 It will be made a wasteland,(EQ)
    parched and desolate before me;(ER)
the whole land will be laid waste
    because there is no one who cares.
12 Over all the barren heights in the desert
    destroyers will swarm,
for the sword(ES) of the Lord(ET) will devour(EU)
    from one end of the land to the other;(EV)
    no one will be safe.(EW)
13 They will sow wheat but reap thorns;
    they will wear themselves out but gain nothing.(EX)
They will bear the shame of their harvest
    because of the Lord’s fierce anger.”(EY)

14 This is what the Lord says: “As for all my wicked neighbors who seize the inheritance(EZ) I gave my people Israel, I will uproot(FA) them from their lands and I will uproot(FB) the people of Judah from among them. 15 But after I uproot them, I will again have compassion(FC) and will bring(FD) each of them back to their own inheritance and their own country. 16 And if they learn(FE) well the ways of my people and swear by my name, saying, ‘As surely as the Lord lives’(FF)—even as they once taught my people to swear by Baal(FG)—then they will be established among my people.(FH) 17 But if any nation does not listen, I will completely uproot and destroy(FI) it,” declares the Lord.

A Linen Belt

13 This is what the Lord said to me: “Go and buy a linen belt and put it around your waist, but do not let it touch water.” So I bought a belt, as the Lord directed, and put it around my waist.

Then the word of the Lord came to me a second time:(FJ) “Take the belt you bought and are wearing around your waist, and go now to Perath[e](FK) and hide it there in a crevice in the rocks.” So I went and hid it at Perath, as the Lord told me.(FL)

Many days later the Lord said to me, “Go now to Perath and get the belt I told you to hide there.” So I went to Perath and dug up the belt and took it from the place where I had hidden it, but now it was ruined and completely useless.

Then the word of the Lord came to me: “This is what the Lord says: ‘In the same way I will ruin the pride of Judah and the great pride(FM) of Jerusalem. 10 These wicked people, who refuse to listen(FN) to my words, who follow the stubbornness of their hearts(FO) and go after other gods(FP) to serve and worship them,(FQ) will be like this belt—completely useless!(FR) 11 For as a belt is bound around the waist, so I bound all the people of Israel and all the people of Judah to me,’ declares the Lord, ‘to be my people for my renown(FS) and praise and honor.(FT) But they have not listened.’(FU)

Wineskins

12 “Say to them: ‘This is what the Lord, the God of Israel, says: Every wineskin should be filled with wine.’ And if they say to you, ‘Don’t we know that every wineskin should be filled with wine?’ 13 then tell them, ‘This is what the Lord says: I am going to fill with drunkenness(FV) all who live in this land, including the kings who sit on David’s throne, the priests, the prophets and all those living in Jerusalem. 14 I will smash them one against the other, parents and children alike, declares the Lord. I will allow no pity(FW) or mercy or compassion(FX) to keep me from destroying(FY) them.’”

Threat of Captivity

15 Hear and pay attention,
    do not be arrogant,
    for the Lord has spoken.(FZ)
16 Give glory(GA) to the Lord your God
    before he brings the darkness,
before your feet stumble(GB)
    on the darkening hills.
You hope for light,
    but he will turn it to utter darkness
    and change it to deep gloom.(GC)
17 If you do not listen,(GD)
    I will weep in secret
    because of your pride;
my eyes will weep bitterly,
    overflowing with tears,(GE)
    because the Lord’s flock(GF) will be taken captive.(GG)

18 Say to the king(GH) and to the queen mother,(GI)
    “Come down from your thrones,
for your glorious crowns(GJ)
    will fall from your heads.”
19 The cities in the Negev will be shut up,
    and there will be no one to open them.
All Judah(GK) will be carried into exile,
    carried completely away.

20 Look up and see
    those who are coming from the north.(GL)
Where is the flock(GM) that was entrusted to you,
    the sheep of which you boasted?
21 What will you say when the Lord sets over you
    those you cultivated as your special allies?(GN)
Will not pain grip you
    like that of a woman in labor?(GO)
22 And if you ask yourself,
    “Why has this happened to me?”(GP)
it is because of your many sins(GQ)
    that your skirts have been torn off(GR)
    and your body mistreated.(GS)
23 Can an Ethiopian[f] change his skin
    or a leopard its spots?
Neither can you do good
    who are accustomed to doing evil.(GT)

24 “I will scatter you like chaff(GU)
    driven by the desert wind.(GV)
25 This is your lot,
    the portion(GW) I have decreed for you,”
declares the Lord,
“because you have forgotten(GX) me
    and trusted in false gods.(GY)
26 I will pull up your skirts over your face
    that your shame may be seen(GZ)
27 your adulteries and lustful neighings,
    your shameless prostitution!(HA)
I have seen your detestable acts
    on the hills and in the fields.(HB)
Woe to you, Jerusalem!
    How long will you be unclean?”(HC)

Footnotes

  1. Jeremiah 10:11 The text of this verse is in Aramaic.
  2. Jeremiah 11:15 Or Could consecrated meat avert your punishment? / Then you would rejoice
  3. Jeremiah 12:5 Or you feel secure only
  4. Jeremiah 12:5 Or the flooding of
  5. Jeremiah 13:4 Or possibly to the Euphrates; similarly in verses 5-7
  6. Jeremiah 13:23 Hebrew Cushite (probably a person from the upper Nile region)