Add parallel Print Page Options

God zorgt voor zijn wijngaard

Nu wil ik een lied zingen voor mijn geliefde over een wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel. Hij bewerkte de grond, haalde alle stenen en stukken rots eruit en beplantte hem met de beste wijnstokken. Hij bouwde een uitkijktoren en hakte een wijnpers uit in de rotsen. Toen wachtte hij op de oogst, maar de druiven die groeiden, waren wild en zuur en niet de zoete druiven die hij had verwacht.

Wel, inwoners van Jeruzalem en Juda, u hebt gehoord hoe de zaak ligt! Spreek nu uw oordeel uit! Wat had Ik nog meer kunnen doen? Waarom gaf mijn wijngaard Mij wilde druiven in plaats van zoete? Weet u wat Ik nu met mijn wijngaard ga doen? Ik ga de omheining afbreken, zodat hij weer een deel van de wildernis wordt en de schapen en het vee hem kunnen vertrappen. Ik zal de planten niet meer snoeien en het onkruid niet langer wieden, zodat alles wordt overwoekerd met distels en dorens. Ik zal de wolken opdracht geven geen regen meer te laten vallen.

Ik heb u het verhaal verteld van Gods volk. Dat is de wijngaard, waarover werd gesproken. Israël en Juda zijn planten die Hij met zorg beheert. Hij verwachtte rechtvaardigheid te oogsten, maar het werd onrecht. Hij verwachtte rechtsbetrachting, maar het werd rechtsverkrachting. U koopt zoveel huizen en akkers voor uzelf dat anderen geen plaats hebben om te wonen. Maar de Here van de hemelse legers heeft uw lot bezegeld, ik hoorde Hem zeggen: ‘Veel mooie huizen zullen verwoest en verlaten liggen, zelfs de grootste zullen niet meer bewoond worden.’ 10 Een wijngaard van veertig are zal nog geen vier liter druivensap opleveren en een grote berg zaaigoed zal slechts een kleine hoeveelheid olie opleveren!

11 Wee hen die al vroeg in de morgen sterke drank drinken en deelnemen aan drinkgelagen die tot diep in de nacht doorgaan. 12 Zij zorgen voor prachtige muziek op hun grote feesten, de orkesten spelen uitstekend! Maar aan de Here en wat Hij doet, denken zij niet. 13 Daarom zal Ik u in ballingschap sturen naar een plaats ver van hier. Want Ik heb veel voor u gedaan, maar u beseft dat niet en het kan u ook niets schelen. Uw beroemde en edele mannen zullen verhongeren en het gewone volk zal omkomen van dorst.

14 Het dodenrijk opent zijn keel, spert zijn muil wijd open voor deze kostelijke prooi. De massa wordt opgeslokt, alle feestvierders en dronkaards. 15 Op die dag zullen de hoogmoedigen hun ogen neerslaan en de trotsen worden vernederd, 16 maar de Here van de hemelse legers wordt boven allen verheven, want Hij alleen is heilig, rechtvaardig en goed. 17 In die dagen zullen schapen tussen de ruïnes grazen en zullen vreemdelingen de puinhopen doorzoeken, op zoek naar iets van hun gading. 18 Wee hen die met wandaden ongerechtigheid naar zich toe trekken en de zonde achter zich aanslepen, zoals een paard een wagen trekt. Die de Heilige van Israël bespotten en uitdagen hen te bestraffen. 19 ‘Maak voort en straf ons, Here,’ zeggen zij. ‘Laat ons kennismaken met uw oordeel!’ 20 Wee hen die zeggen dat goed slecht is en dat slecht goed is, dat duisternis licht is en licht duisternis, dat bitter zoet is en zoet bitter. 21 Wee hen die van zichzelf denken dat zij wijs en schrander zijn! 22 Wee de ‘helden van de wijn’, die opscheppen over de hoeveelheid sterke drank die zij kunnen hebben. 23 Zij laten zich omkopen om het recht geweld aan te doen, zij spreken de schuldige vrij en gooien de onschuldige in de gevangenis. 24 Daarom zal God hen doen verdwijnen als stro dat op het vuur wordt gegooid. Hun wortels zullen verrotten en hun bloesems verdorren, want zij hebben de wetten van God verworpen en het woord van de Heilige van Israël veracht. 25 Daarom is de toorn van de Here tegen zijn volk opgelaaid, daarom heeft Hij zijn hand opgeheven om het te slaan. De bergen zullen huiveren en de rottende lijken van zijn volk zullen als vuilnis in de straten liggen. Maar desondanks zal zijn toorn niet bekoelen. Zijn hand blijft uitgestrekt om hen te slaan.

26 Hij zal de volken die ver weg wonen, een teken geven. Van de uiteinden van de aarde fluit Hij hen naar Zich toe en zij zullen haastig naar Jeruzalem komen. 27 Zij worden niet vermoeid en struikelen of slapen niet, hun heupgordels blijven gesloten en de riemen van hun sandalen zijn sterk. 28 Hun pijlen zijn scherp, hun bogen staan gespannen, er spatten vonken van de hoeven van hun paarden en de wielen van hun strijdwagens draaien als een wervelwind. 29 Zij brullen als leeuwen en storten zich op hun prooi. Zij overvallen mijn volk en voeren het gevankelijk weg, zonder dat er iemand is die het redt. 30 Zij storten zich als een onheilspellende golf over hun slachtoffers. Er ligt een sluier van duisternis en angst over heel Israël. Het licht is verduisterd door donkere wolken.

Gods opdracht aan Jesaja

In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Here! Hij zat op een hoge troon en de tempel was gevuld met zijn glorie. Boven Hem zweefden machtige serafs met zes vleugels. Met twee vleugels bedekten zij hun gezichten, met twee andere bedekten zij hun voeten en met de andere twee vlogen zij. In een groot koor riepen zij elkaar toe: ‘Heilig, heilig, heilig is de Here van de hemelse legers, de hele aarde is met zijn glorie gevuld.’ Een machtig koor was het! De tempel trilde op zijn grondvesten en het heiligdom vulde zich met rook.

Toen zei ik: ‘Ik ben ten dode opgeschreven, ik moet zwijgen want ik heb onreine lippen. En nu heb ik de Koning gezien, de Here van de hemelse legers.’ Toen vloog een van de serafs naar het altaar en pakte er met een tang een gloeiende kool uit. Hij raakte met de gloeiende kool mijn lippen aan en zei: ‘Nu deze kool uw lippen heeft aangeraakt, is uw ongerechtigheid verdwenen. Al uw zonden zijn u vergeven.’

Toen hoorde ik de Here vragen: ‘Wie zal Ik als boodschapper naar mijn volk sturen? Wie zal namens Ons gaan?’ En ik zei: ‘Here, stuurt U mij! Ik zal gaan!’

En Hij zei: ‘Ja, ga maar. Zeg dit tegen mijn volk: “Hoewel u mijn woorden herhaaldelijk hoort, zult u ze niet begrijpen. Ook al kijkt u oplettend toe als Ik mijn werk volbreng, dan nog zult u niet weten wat het te betekenen heeft.” 10 Maak hun hart onverschillig, stop hun oren dicht en sluit hun ogen. Ik wil niet dat zij zien, horen of begrijpen, dan kunnen zij niet naar Mij terugkeren en genezen worden.’

11 Toen zei ik: ‘Hoelang moet dat duren, Here?’ En Hij antwoordde: ‘Net zolang tot hun steden zijn verwoest en er niemand meer woont. Tot hun land een woestenij is geworden 12 en zij allemaal als slaven naar verre landen zijn weggevoerd en het hele land Israël uitgestorven is! 13 Zelfs al blijft slechts een tiende deel over, een schamel restant, dan zal ook dat worden aangevallen en verwoest. Toch zal het zijn als een omgehakte boom waarvan de stronk blijft staan en voor nieuw leven zorgt.’

Immanuël—God is met ons

Tijdens de regering van Achaz, de zoon van Jotham en kleinzoon van Uzzia, werd Jeruzalem aangevallen door koning Rezin van Syrië en koning Pekah van Israël. Deze laatste was de zoon van Remalia. Maar Jeruzalem werd niet ingenomen, de stad hield stand. Toch beefden de harten van de koning en zijn volk, net zoals bomen van het bos beven voor de wind, toen zij hoorden dat Syrië en Israël bondgenoten waren geworden in de strijd tegen Juda.

Toen zei de Here tegen Jesaja: ‘Zoek koning Achaz op, samen met uw zoon Schear-Jaschub.’ Schear-Jaschub betekent: een rest zal terugkeren. ‘U kunt hem vinden aan het einde van het aquaduct dat de bron Gihon met het bovenste reservoir verbindt, dichtbij de weg die naar het bleekveld loopt. Zeg tegen hem: wees rustig en onbevreesd. Laat uw hart niet ineenkrimpen voor deze twee rokende stukken brandhout, voor de woede van Rezin en Pekah. Ja, de koningen van Syrië en Israël trekken ten aanval tegen u en zeggen: wij zullen Juda binnenvallen, zodat de bevolking in paniek raakt. We veroveren het en roepen de zoon van Tabeal tot koning over hen uit. Maar de Here God zegt: daar komt niets van in, het gebeurt niet. Damascus blijft slechts de hoofdstad van Syrië en koning Rezin zal er niet in slagen zijn grondgebied uit te breiden. En binnen vijfenzestig jaar zal ook Efraïm ophouden te bestaan. Samaria blijft slechts de hoofdstad van Efraïm en koning Pekah zal zijn macht niet vergroten. Gelooft u Mij niet? Maar als u wilt dat Ik u bescherm, zult u op Mij moeten leren vertrouwen.’

10 Verder liet de Here koning Achaz de volgende boodschap overbrengen:

11 ‘Vraag om een wonderteken van de Here, uw God. Vraag wat u maar wilt, diep beneden in de onderwereld of hoog in de hemel.’ 12 Maar de koning weigerde. ‘Nee,’ zei hij, ‘ik wil de Here niet op de proef stellen.’ 13 Toen zei Jesaja: ‘O huis van David, u vindt het niet genoeg het geduld van mensen op de proef te stellen, u stelt het geduld van de Here ook nog op de proef!

14 Goed dan, de Here zal Zelf een teken vaststellen: een maagd zal een kind krijgen en zij zal het kind Immanuël noemen (dit betekent “God is met ons”). 15 Tegen de tijd dat dit kind niet langer melk drinkt en het onderscheid tussen goed en slecht kent, 16 zullen de twee koningen voor wie u zo bang bent (de koningen van Israël en Syrië) beiden dood zijn. En hun land zal ontvolkt zijn. 17 Maar later zal de Here een vreselijke vloek over u, uw volk en uw gezin brengen. Er zal een terreur heersen die zijn weerga alleen had in de tijd toen Juda en Efraïm uit elkaar gingen, de machtige koning van Assur zal hier komen met zijn enorme leger. 18 Op dat moment zal de Here het leger van Opper-Egypte en dat van Assur naar Zich toe fluiten, zodat ze als een zwerm vliegen op u neerstrijken. 19 In grote horden zullen zij het hele land overspoelen en zelfs doordringen in verlaten kloven en grotten en de moeilijk doordringbare, doornige gedeelten van het land. Net zoals zij de vruchtbare en openliggende gebieden zullen binnendringen. 20 Op die dag zal de Here dit “scheermes” ter hand nemen—dit leger van Assur, dat u aan de overkant van de Eufraat hebt gehuurd om u te redden—en het gebruiken om alles wat u bezit af te scheren, uw land, uw oogsten en uw inwoners. 21 Wanneer er niets meer te plunderen is, zal het land er uitzien als een kaalgevreten weiland. De schaapskudden en het vee zullen vernietigd zijn en een boer zal zich gelukkig prijzen als hij nog een kalf en twee stuks kleinvee over heeft. 22 Maar het overvloedige grasland zal zorgen dat het vee veel melk geeft en de overlevenden zullen leven van de melkproducten en wilde honing. 23 In die tijd zullen de voormalige prachtige wijngaarden veranderen in met doornige gewassen begroeide wildernissen. 24 Het hele land zal één groot doornenveld zijn, een jachtgebied dat wemelt van de wilde dieren. 25 Niemand zal het in zijn hoofd halen de vruchtbare heuvels te betreden, waar eens de beste gewassen groeiden, want alles is daar overwoekerd met dorens en distels. Slechts het vee, de schapen en de geiten zullen daar grazen.’

Jesaja voorspelt de aanval van Assur

De Here gaf mij opnieuw een boodschap: ‘Maak een groot schrijfbord en schrijf daarop in duidelijk leesbaar schrift: Snelle Roof, Vlugge Buit.’ Ik vroeg de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja, die beiden bekend stonden als eerlijke mannen, toe te kijken terwijl ik het opschreef, zodat zij konden getuigen dat ik het had opgeschreven.

Toen had ik gemeenschap met mijn vrouw. Zij werd zwanger en kreeg een zoon en de Here zei: ‘Noem hem: Snelle Roof, Vlugge Buit. Deze naam voorzegt dat binnen enkele jaren, nog voordat dit kind “vader” of “moeder” kan zeggen, de koning van Assur Damascus en Samaria zal verslaan en hun rijkdommen zal bemachtigen.’

Toen sprak de Here opnieuw tegen mij en zei: ‘Omdat de Israëlieten het rustig kabbelende water uit de Siloachvijver weigeren en het beter vinden het leger van Assur tegen koning Rezin en koning Pekah te hulp te roepen, 7,8 zal Ik mijn volk overweldigen met de machtige vloedgolf van de Eufraat, de koning van Assur en al zijn machtige legers zullen tegen hen optrekken. Deze vloedgolf zal buiten alle oevers treden en het land Juda binnengolven, o Immanuël, en het tot in de verste hoeken onder water zetten.’ 9,10 Zet alles op alles, Syrië en Israël, onze vijanden, maar u zult niet slagen, u zult het onderspit delven. Luister naar mij, vijanden van ons: maak u klaar om tegen ons te vechten en word verslagen! Ja! Word verslagen! Maak aanvalsplannen, geef bevelen en zie dat er niets van terechtkomt! Want God staat aan onze kant.

11 De Here heeft mij nadrukkelijk gezegd: ‘U mag onder geen beding akkoord gaan met de plannen van Juda om zich aan Syrië en Israël over te geven. 12 Laat niemand u een verrader noemen, omdat u God trouw blijft. Raak niet in paniek als u ziet wat de mensen om u heen doen, als zij eraan denken dat Syrië en Israël u gaan aanvallen. 13 U hoeft voor niemand bang te zijn, alleen voor de Here van de hemelse legers! Als u voor Hem ontzag hebt, hoeft u voor niemand anders bang te zijn. 14 Hij zal uw toevlucht zijn, maar ook de steen waaraan Israël en Juda zich stoten, waarover ze struikelen door zijn zorg te weigeren. 15 Velen zullen struikelen en verpletterd worden. 16 Schrijf alles op wat Ik ga doen,’ zegt de Here, ‘en verzegel het voor de toekomst. Vertrouw het toe aan een godvrezende man die het weer kan doorgeven aan godvrezende mensen die hem opvolgen.’

17 Ik zal op God vertrouwen, ik wacht op het moment dat de Here ons te hulp komt, ook al verbergt Hij Zich nu. 18 Ik en de kinderen die God mij gegeven heeft, hebben symbolische namen die de plannen van de Here van de hemelse legers met zijn volk onthullen: Jesaja betekent ‘De Here zal zijn volk redden’, Schear-Jaschub betekent ‘Een restant zal terugkeren’ en Maher-Schalal Chaz-Baz betekent ‘Uw vijanden zullen spoedig zijn vernietigd.’ 19 Dus waarom probeert u de toekomst te leren kennen door spiritisme en waarzeggerij? Luister niet naar dat geklets en gemompel. Kunnen de levenden van de doden iets over de toekomst leren? Waarom vraagt u het uw God niet? 20 ‘Vergelijk de woorden van deze waarzeggers met het woord van God!’ zegt Hij. ‘Als hun boodschappen van de mijne verschillen, komt dat doordat Ik hen niet heb gestuurd, want er is geen licht of waarheid in hun binnenste. 21 Mijn volk zal zonder uitzicht ronddolen, struikelend, terneergeslagen en hongerig. En omdat zij honger hebben, zullen zij in woede uitbarsten, hun gebalde vuisten naar de hemel heffen en hun koning en hun God vervloeken. 22 Waar zij ook kijken, overal zullen zij moeilijkheden, dreiging en een beangstigende duisternis zien die hen geheel zal omsluiten. 23 Maar de nacht zal verjaagd worden en er zal geen donkerheid meer zijn voor het land dat verdrukt werd. Zoals Hij aanvankelijk smaad heeft gebracht over het land van Zebulon en Naftali, brengt Hij later glorie over het gebied aan de weg naar zee, aan de andere zijde van de Jordaan, het woongebied van de heidenen.’

Jesaja's lied over Israël, Gods wijngaard

Jesaja zegt: Ik wil een lied zingen voor mijn beste Vriend, een lied over mijn beste Vriend en zijn wijngaard. Mijn beste Vriend heeft een wijngaard op een vruchtbare heuvel. Hij zette er een doornhaag omheen, haalde de stenen uit de grond, plantte prachtige wijnstruiken, bouwde een wachttoren en maakte er een druivenpers in. Hij verwachtte dat er goede druiven in de wijngaard zouden groeien. Maar het waren zure druiven.

Mijn Vriend zegt: "Luister, bewoners van Jeruzalem! Mannen van Juda, oordeel zelf over Mij en mijn wijngaard. Wat had Ik nog meer kunnen doen aan mijn wijngaard? Ik heb alles gedaan. Ik mocht verwachten dat er goede druiven zouden groeien. Waarom zijn ze dan zuur? Ik zal jullie laten weten wat Ik met mijn wijngaard ga doen. Ik ga de doornhaag weghalen die er ter bescherming omheen staat. Ik ga de muur afbreken. Dan zal de wijngaard door het vee worden kaalgegeten en vertrapt. Ik zal hem helemaal laten verwilderen. Ik zal hem niet meer snoeien. Ik zal er geen onkruid meer wieden, zodat er dorens en distels zullen gaan groeien. En Ik zal de wolken bevelen om geen regen meer op mijn wijngaard te laten vallen."

Het koninkrijk Israël is de wijngaard van de Heer van de hemelse legers. En de mannen van het koninkrijk Juda zijn de wijnstruiken waar Hij zoveel van hield. Hij verwachtte als oogst, dat ze zouden leven zoals Hij het wil. Maar ze deden vreselijke dingen. Hij verwachtte dat ze rechtvaardig zouden leven. Maar de arme mensen schreeuwen om hulp.

Het zal slecht aflopen met de hebzuchtige mensen. Ze kopen het ene huis na het andere. Ze nemen de ene akker na de andere in bezit. Uiteindelijk hebben ze alles voor zichzelf. Voor een ander is er geen plaats meer. De Heer van de hemelse legers zei tegen mij: "Luister goed, veel van die mooie grote huizen zullen worden verwoest. Er zullen geen mensen meer in wonen. 10 En een grote wijngaard zal maar één vat wijn opleveren. En tien zakken gezaaid graan zullen maar één zak graan als oogst opleveren."

Het zal slecht aflopen...

11 Het zal slecht aflopen met de mensen die 's morgens al vroeg beginnen met drinken en daar tot laat in de nacht mee doorgaan tot ze helemaal dronken zijn. 12 Ze doen niets anders dan feestvieren met muziek en veel wijn. Maar ze trekken zich niets aan van de Heer. Ze letten niet op wat Hij doet. 13 Daarom zal mijn volk gevangen meegenomen worden naar een ander land. Dat is omdat mijn volk zijn God niet kent. De rijke mensen zullen honger lijden. Het volk zal sterven van de dorst. 14 Het dodenrijk zal zijn mond wagenwijd opendoen. Alles en iedereen wordt opgeslokt: alle rijkdommen, de mensenmassa, de feestvierders. 15 Alle mensen, van hoog tot laag, zullen vernederd worden. Ze zullen hun trotse ogen moeten neerslaan. 16 Maar de Heer van de hemelse legers zal worden geëerd. Hij zal laten zien hoe machtig en heilig en rechtvaardig Hij is. 17 Tussen de puinhopen van de stad zal zoveel gras groeien dat de schapen er grazen. Vreemdelingen zullen tussen de puinhopen van de huizen van de rijke mensen naar waardevolle dingen zoeken.

18 Het zal slecht aflopen met de mensen die zo graag oneerlijk zijn, die het kwaad met sterke touwen en dikke kabels naar zich toe trekken. 19 Het zal slecht aflopen met de mensen die de Heilige God van Israël uitdagen en zeggen: 'Laat Hij toch opschieten! We willen wel eens zien wat Hij kan! Laat Hij maar doen wat Hij van plan is. We willen het wel eens zien!'

20 Het zal slecht aflopen met de mensen die van het kwaad zeggen dat het goed is en van het goede zeggen dat het kwaad is. Die van het donker zeggen dat het licht is en van het licht zeggen dat het donker is. Die van bitter zeggen dat het zoet is en van zoet zeggen dat het bitter is.

21 Het zal slecht aflopen met de mensen die zichzelf zo wijs en verstandig vinden en die alleen hun eigen mening belangrijk vinden.

22 Het zal slecht aflopen met de mensen die zulke geweldige drinkers zijn, echte helden in het drinken van wijn. 23 Ze laten zich omkopen om schuldige mensen vrij te spreken en onschuldige mensen te veroordelen.

24 Daarom zullen ze worden vernietigd, zoals dor gras dat wordt verbrand en zoals stro dat in vlammen opgaat. Ze zullen zijn als bomen waarvan de wortels verrotten en de bloesems verdrogen. Want ze hebben de wet van de Heer van de hemelse legers aan de kant geschoven. Ze hebben zich niets aangetrokken van de woorden van de Heilige God van Israël.

25 Daarom is de Heer woedend op zijn volk en straft Hij het. De bergen beven en de lijken liggen als vuilnis midden op straat. Maar nog steeds is de Heer woedend en zijn straf houdt nog niet op.

Gods straf komt eraan

26 Daarom zal Hij een teken geven aan een volk ver weg.[a] Hij zal het naar Zich toe fluiten. Vanaf het einde van de aarde zullen ze komen aanrennen. 27 Ze worden niet moe en struikelen niet. Ze rusten niet en slapen niet. Ze leggen hun gordel niet af en hun schoenriemen breken niet. 28 Hun pijlen zijn scherp en hun bogen gespannen. De hoeven van hun paarden zijn zo hard als steen. De wielen van hun strijdwagens draaien zo snel als een wervelwind. 29 Hun gebrul klinkt als het brullen van een leeuw. Ze grommen, grijpen hun buit en slepen die mee, zonder dat iemand hen tegenhoudt. 30 In die tijd zal dat volk over Israël heen spoelen als een woeste zee. Overal zal duisternis en ellende zijn, waar je ook kijkt. Zelfs overdag zal het donker zijn, doordat dat volk alles verwoest en verbrandt.

Jesaja ziet God Zelf

In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heer. Hij zat op een hoge, indrukwekkende troon. De onderrand van zijn kleed vulde de hele tempel.[b] Er stonden engelen boven Hem. Elke engel had zes vleugels. Met twee vleugels bedekten de engelen hun gezicht, met twee vleugels bedekten ze hun voeten en met twee vleugels vlogen ze. En de engelen riepen tegen elkaar: "Heilig! Heilig! Heilig is de Heer van de hemelse legers! De aarde is vol van zijn schitterende macht en majesteit!" Ze riepen zó luid, dat de deurposten van de tempel ervan beefden. Ook was de tempel vol met rook.

Toen riep ik uit: "Help, ik ga dood! Want ik ben een mens uit wie geen enkel goed woord komt. En ik hoor bij een volk waar geen enkel goed woord uit komt. En nu heb ik de Koning gezien, de Heer van de hemelse legers!" Maar één van de engelen vloog naar mij toe. Hij had in zijn hand een tang met een stuk gloeiende houtskool, dat hij uit het vuur op het altaar had genomen. Hij raakte met de gloeiende houtskool mijn mond aan. Toen zei hij: "Let op, deze houtskool heeft je mond aangeraakt. Nu zijn je mond en je hart schoongebrand. Alles waarin je ongehoorzaam aan God bent geweest, is weggedaan en vergeven."

Toen hoorde ik de Heer zeggen: "Wie zal Ik sturen? Wie zal voor Ons gaan?" Ik antwoordde: "Hier ben ik. Stuur mij." Toen zei Hij: "Ga tegen dit volk zeggen: 'Luister, maar begrijp het niet. Kijk, maar laat het niet tot je doordringen.' 10 Maak het hart van dit volk koppig. Maak hun oren doof en plak hun ogen dicht. Dan zullen ze met hun ogen niets zien en met hun oren niets horen en met hun hart niets begrijpen. Daardoor zullen ze niet bij Mij terugkomen en zal Ik hen niet genezen." 11 Ik vroeg: "Hoelang zal dat duren, Heer?" Hij antwoordde: "Totdat de steden verwoest zijn en er geen bewoners meer zijn. Totdat alle huizen kapot zijn en er geen mens meer in woont. Totdat het hele land verwoest is. 12 Want Ik zal die mensen ver wegjagen en het land zal bijna helemaal onbewoond worden. 13 Maar een tiende deel van het hele volk zal daar overblijven. En het land zal opnieuw verwoest worden. Maar het volk zal lijken op een eik die is omgehakt en waarvan alleen de stronk is overgebleven. In die stronk zit nog kracht. Daardoor zal er weer nieuw leven uit gaan groeien. Zo zal er ook uit het overblijfsel van het volk nieuw leven ontstaan, want het overblijfsel is van de Heer. Het is een heilig zaad."

Gods woorden over koning Achaz

In de tijd dat Achaz (de zoon van koning Jotam, die een zoon was van koning Uzzia) koning van Juda was, viel koning Rezin van Aram Jeruzalem aan. Koning Peka (de zoon van Remalia) van Israël had zich bij hem aangesloten. Maar het lukte koning Rezin niet om Jeruzalem te veroveren. Toen koning Achaz hoorde dat het leger van Aram zich had verzameld op de bergen van Israël, werd hij doodsbang. Ook het hele volk beefde van angst, zoals bomen in het veld beven in de wind.

Toen zei de Heer tegen Jesaja: "Ga koning Achaz tegemoet, samen met je zoon Schear-Jaschub (= 'een rest zal terugkomen'). Achaz is bij het einde van de waterleiding. Hij staat bij de bovenste vijver langs de weg naar het veld waar altijd de wol gebleekt wordt. Zeg tegen hem: Blijf kalm. Wees niet bang voor koning Rezin van Aram en voor koning Peka van Israël. Ze zijn niet meer dan rokende stukken brandhout. Koning Rezin van Aram wil u aanvallen, samen met koning Peka van Israël. Hij wil met hem Juda veroveren, het land samen delen en de zoon van Tabeal kronen tot koning van Juda. Maar de Heer zegt: Dat zal niet gebeuren. Van zijn plannen zal niets terecht komen. Damaskus blijft de hoofdstad van alleen het land Aram, met Rezin als koning. Maar binnen 65 jaar zal het met het koninkrijk Israël afgelopen zijn.[c] Als volk zal het niet langer bestaan. Tot dan blijft Samaria de hoofdstad van alleen Israël, met Peka als koning. Maar dit zal alleen werkelijkheid worden als u op Mij vertrouwt."

God belooft een Redder

10 Verder zei de Heer tegen koning Achaz: 11 "Vraag Mij om een teken. Een teken diep uit het dodenrijk of een teken hoog uit de hemel." 12 Maar Achaz zei: "Ik zal geen teken vragen. Ik wil de Heer niet uitdagen." 13 Toen zei Jesaja: "Luister, zoon van David! Is het nog niet genoeg dat u het geduld van de mensen op de proef stelt? Moet u nu ook nog Gods geduld op de proef stellen? 14 U wil God niet om een teken vragen. Daarom zal de Heer u ongevraagd een teken geven: het meisje dat nog maagd is, zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Ze zal hem Immanuël (= 'God met ons') noemen.[d] 15 Hij zal een goed leven hebben, totdat hij in staat zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen. 16 Maar vóórdat de jongen oud genoeg zal zijn om 'nee' te zeggen tegen het kwaad en het goede te doen, zullen de twee landen waarvoor u nu bang bent, hun koningen kwijt zijn.

17 En over u, uw familie en uw volk zal de Heer een vreselijke ramp laten komen. Zoiets vreselijks is er niet meer gebeurd sinds Israël zich afsplitste van Juda.[e] Want de Heer zal de koning van Assur op u afsturen. 18 In die tijd zal de Heer een volk zo ontelbaar als een zwerm vliegen naar Zich toe fluiten uit het gebied van de rivieren van Egypte. En een volk zo gevaarlijk als een zwerm bijen uit het land Assur. 19 Ze zullen komen en allemaal neerstrijken in de bergkloven en de rotsspleten, op de doornstruiken en de prachtige velden en akkers. 20 In die tijd zal de Heer een scheermes huren uit het land aan de overkant van de rivier: de koning van Assur. Die zal jullie hele land kaalscheren van oogst en bezit, net zoals je met een scheermes het haar van hoofd, baard en benen afscheert. 21 In die tijd zullen de mensen maar één koe en twee schapen per gezin overhouden. 22 Maar die zullen zóveel melk geven, dat de mensen toch boter kunnen eten. Ja, de mensen die nog in het land zijn overgebleven, zullen een goed leven hebben. 23 Maar in die tijd zullen alle grote, kostbare wijngaarden overgroeid raken met dorens en distels. 24 Je zal daar met pijl en boog op wild kunnen jagen. Want het hele land zal bedekt zijn met dorens en distels. 25 Ook op de akkers op de berghellingen zullen alleen maar dorens en distels groeien. Daarom zal er niemand meer komen. De boeren zullen er alleen nog hun vee laten grazen. Schapen en koeien zullen er de distels vertrappen."

De koning van Assur trekt op tegen Jeruzalem

De Heer zei tegen mij: "Neem een grote schrijfplank. Schrijf daarop met grote letters zodat iedereen het kan lezen: 'Snelle roof, snelle buit.' " Ik zorgde ervoor dat de priester Uria en Zacharia, de zoon van Jeberechja, het mij zagen opschrijven, want zij waren betrouwbare mannen. Zo had ik getuigen.

Intussen was mijn vrouw, een profetes, in verwachting geraakt. We kregen een zoon. De Heer zei tegen mij: "Noem hem Maher-Schalal Chaz-Baz (= 'Snelle roof, snelle buit'). Want voordat de jongen 'pappa' en 'mamma' zal kunnen zeggen, zullen de rijkdommen van Damaskus (de hoofdstad van Aram) en de buit uit Samaria (de hoofdstad van het koninkrijk Israël) worden meegenomen naar de koning van Assur."

Verder zei de Heer tegen mij: "Ik ben er altijd voor mijn volk. Net als het rustig kabbelende water van de vijver van Siloa. Ik ben er altijd om voor hen te zorgen. Maar het maakt hun niets uit. Ze sluiten liever een verbond met koning Rezin van Aram en koning Peka van Israël. Daarom zal Ik de koning van Assur met zijn machtige leger laten komen. Dat leger zal als een woeste rivier het land bedekken. Het zal zijn als de brede en snelstromende Eufraat wanneer die buiten zijn oevers treedt en alles overspoelt. Assur zal Juda overspoelen en steeds verder om zich heen grijpen, totdat het water Juda tot aan de lippen komt. Assur zal met zijn legers het hele land bedekken."

– O Heer, wees met ons! roept Jesaja uit.

Toch zal God zijn volk redden

Jesaja zegt: Stroom maar samen, volken van de aarde! Maar jullie zullen verliezen. Luister, jullie die in verre landen wonen! Maak jullie maar klaar om ons aan te vallen! Maar jullie zullen worden verslagen. 10 Maak maar plannen! Er zal toch niets van terechtkomen. Zeg maar wat jullie willen! Het zal toch niet gebeuren. Want God is met ons.

Waarschuwing om niet hetzelfde te worden als de bewoners van Jeruzalem

11 Jesaja zegt: Dit is wat de Heer tegen mij zei toen zijn Geest over mij kwam. Hij waarschuwde mij om niet dezelfde dingen te doen als dit volk. 12 Hij zei: "Noem geen samenzwering wat dit volk een samenzwering noemt. En wees niet bang waar zij bang voor zijn. 13 Volk, wees liever bang voor Mij en heb diep ontzag voor Mij, de Heer van de hemelse legers. 14 Dan zouden jullie bij Hem veilig zijn. Maar nu, omdat jullie geen ontzag voor Hem hebben, zal Hij een steen zijn waarover jullie zullen struikelen. Alle twee de koninkrijken van het volk Israël zullen over Hem struikelen. Hij zal een valkuil worden voor de bewoners van Jeruzalem. 15 Veel van hen zullen struikelen en vallen en verslagen worden. Ze zullen in de kuil vallen en gevangen genomen worden."

Er zal weer licht komen in het duister: God belooft de Redder

16 Jesaja zegt: Schrijf dit allemaal op, maar zorg dat mijn leerlingen het niet kunnen lezen. 17 God houdt Zichzelf verborgen voor het volk Israël. Maar ik blijf op de Heer vertrouwen. Ja, ik blijf verwachten dat Hij ons zal redden. 18 Let op, ik en de kinderen die de Heer mij heeft gegeven, lopen in Israël rond als een teken en een waarschuwing (door de namen die ze hebben). De Heer van de hemelse legers die op de berg Sion woont, gebruikt ons zo om het volk Israël te waarschuwen.

19 Mensen zullen aan jullie vragen: 'Willen jullie voor ons aan waarzeggende geesten en aan de geesten van doden om raad vragen?' Maar die mompelen en piepen alleen maar wat! We moeten toch alleen aan onze God om raad vragen? Waarom zou je aan de doden om raad vragen voor de levenden? 20 Luister naar wat de wet van God zegt. En luister naar wat ik namens God heb gezegd! Als mensen andere dingen zeggen, is er geen hoop meer voor hen. 21 Hopeloos en hongerig zullen ze door het land trekken. Ze zullen razend van de honger zijn. Woedend zullen ze hun koning vervloeken. Ze zullen omhoog kijken en hun God vervloeken. 22 Overal waar ze kijken, zullen ze alleen maar ellende zien. Ze zullen doodsbang en opgejaagd zijn. Het zal een donkere tijd zijn.

23 Maar dit volk dat in het donker leeft, zal weer licht krijgen. Eerst bracht de Heer ellende over het gebied van de stam van Zebulon en het gebied van de stam van Naftali. Maar uiteindelijk zal Hij ervoor zorgen dat het weer goed gaat met dit gebied langs de Dode Zee, langs de Jordaan, het Galilea van de volken.[f] (lees verder)

Footnotes

  1. Jesaja 5:26 Met dit volk wordt Assur bedoeld. In de tijd dat Hosea koning van Israël was, werden Aram en Israël veroverd door koning Salmaneser van Assur. Lees 2 Koningen 17:3. En in de tijd dat Hizkia koning van Juda was, werd Juda veroverd door koning Sanherib van Assur. (Alleen Jeruzalem hield nog stand. Later werd ook Jeruzalem veroverd, namelijk door koning Nebukadnezar van Babylonië.)
  2. Jesaja 6:1 De tempel wordt Gods voetenbank genoemd. Lees Klaagliederen 2:1.
  3. Jesaja 7:8 Ongeveer 13 jaar na deze profetie werd Samaria veroverd door de koning van Assur.
  4. Jesaja 7:14 Lees ook Matteüs 1:22 en 23.
  5. Jesaja 7:17 Vlak na de dood van koning Salomo, ruim 200 jaar hiervóór, werd het rijk gesplitst in twee koninkrijken. Lees 1 Koningen 12.
  6. Jesaja 8:23 De streek Galilea werd wel zo genoemd, omdat daar de grote handelswegen van en naar Europa, Azië en Afrika samenkwamen. Er kwamen dus veel mensen van andere volken.