Add parallel Print Page Options

Jakob wordt begraven in Kanaän

50 Jozef wierp zich op het lichaam van zijn vader, kuste hem en huilde. Daarna liet hij zijn artsen het lichaam balsemen. Deze balseming duurde veertig dagen, gevolgd door een nationale rouw van zeventig dagen. Na die rouwtijd wendde Jozef zich tot de vertrouwelingen van de farao en vroeg hun namens hem met de farao te spreken. ‘Zeg zijne majesteit dat Jozefs vader Jozef heeft laten zweren dat hij zijn lichaam naar Kanaän zou brengen om het daar te begraven, u kunt hem verzekeren dat ik daarna onmiddellijk terugkom.’ De farao stemde toe. ‘Ga uw vader maar begraven zoals u hebt beloofd,’ zei hij.

7,8 Zo vertrok Jozef en met hem een groot aantal Egyptische hoogwaardigheidsbekleders en de hele familie. Alleen de kleine kinderen en de schapen en runderen bleven in het land Gosen achter. Het was een grote groep rijtuigen en ruiters die Jozef begeleidde. 10 Toen de stoet bij Goren-Haätad (Dorsvloer van Doornen) aan de overzijde van de Jordaan aankwam, hielden ze daar een indrukwekkende rouwplechtigheid. Zeven dagen lang rouwden allen om Jozefs vader. 11 De plaatselijke bewoners, de Kanaänieten, gaven die plaats zelfs een andere naam. Voortaan heette hij Abel-Misraïm (Egyptische rouwplechtigheid), want zij zeiden: ‘Dit is een plaats van zware rouw voor de Egyptenaren.’

12,13 Zo voerden Israëls zonen zijn laatste wil uit en brachten zijn lichaam terug naar Kanaän. Zij begroeven hem in de grot van Machpela, vlakbij Mamre. 14 Daarna ging Jozef terug naar Egypte met zijn broers en allen die hem hadden begeleid naar de begrafenis.

15 Maar nu hun vader dood was, werden de broers bang. 16 ‘Nu zal Jozef ons alles betaald zetten wat wij hem hebben aangedaan,’ meenden zij. Daarom stuurden zij hem de boodschap: ‘Voor hij stierf, zei vader ons 17 dat wij jou dit verzoek moesten overbrengen: “Vergeef je broers wat zij je hebben aangedaan. Wil hun als dienaren van de God van je vader vergeven”.’ Toen Jozef dit hoorde, kromp hij ineen en huilde. 18 Zijn broers kwamen naar hem toe, vielen voor hem neer en zeiden: ‘Wij zijn je slaven.’ 19 Maar Jozef gaf als antwoord: ‘Jullie hoeven toch niet bang voor mij te zijn. Ben ik soms God dat ik jullie kan veroordelen en bestraffen? 20 Ik geloof dat God jullie slechte bedoelingen heeft omgebogen tot iets goeds, want Hij heeft mij deze hoge positie gegeven, zodat ik de levens van vele mensen kon redden. 21 Nee, wees maar niet bang. Ik zal voor jullie en jullie gezinnen zorgen.’ Zo stelde hij zijn broers gerust en gaf hun weer moed.

22 Jozef en zijn broers bleven in Egypte wonen. Jozef was honderdtien jaar oud toen hij stierf. 23 Hij leefde lang genoeg om de kinderen en kleinkinderen van zijn zoon Efraïm en de kinderen van Manasses zoon Machir geboren te zien worden. Zij speelden aan zijn voeten. 24 ‘Ik zal spoedig sterven,’ zei Jozef tegen zijn broers, ‘maar God zal zeker komen en jullie uit het land Egypte terugbrengen naar het land dat Hij heeft beloofd aan de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob.’ 25 Toen liet Jozef zijn broers zweren dat zij zijn lichaam met zich zouden meenemen bij de terugkeer naar Kanaän. 26 Zo stierf Jozef op de leeftijd van honderdtien jaar. Zij balsemden zijn lichaam en legden het in een kist in Egypte.

Read full chapter

Jakobs dood en begrafenis (vervolg)

50 Jozef boog zich huilend over zijn vader heen en kuste hem. Hij gaf de dokters de opdracht om zijn vader te balsemen.[a] Dat duurde 40 dagen. Want zo lang duurt het om iemand te balsemen. De Egyptenaren treurden 70 dagen over hem. Na die 70 dagen zei Jozef tegen de dienaren van het paleis van de farao: "Wilt u voor mij naar de farao gaan en zeggen: 'Mijn vader heeft gezegd: 'Ik zal niet lang meer leven. Zweer dat je me zal begraven in het graf dat ik in Kanaän heb uitgehakt.' Wilt u mij nu toestemming geven om mijn vader daar te gaan begraven. Daarna zal ik terugkomen.' " De farao antwoordde: "Ga en begraaf je vader. Doe wat je hebt gezworen."

Toen ging Jozef op reis om zijn vader te begraven. Alle belangrijke dienaren van het paleis van de farao gingen mee, en alle leiders van Egypte. Ook iedereen die bij Jozef, zijn broers en zijn vader hoorde, ging mee. Alleen de kleine kinderen en het vee lieten ze in Gosen achter. Er ging een groot aantal wagens en ruiters mee. Het was een geweldig grote stoet.

10 Ze kwamen bij de dorsvloer bij Atad, aan de overkant van de Jordaan. Daar hielden ze een grote, plechtige bijeenkomst. Ze treurden er zeven dagen over zijn vader. 11 Toen de Kanaänieten, de bewoners van het land, dat zagen, zeiden ze: "De Egyptenaren moeten wel heel erg verdrietig zijn." Daarom noemden ze die plaats Abel-Mizraïm (= 'verdriet van Egypte'). Het ligt aan de overkant van de Jordaan.

12 Jakobs zonen deden wat hij hun had gevraagd. 13 Ze brachten hem naar Kanaän en begroeven hem in de grot bij het veld van Machpela. Die akker ligt tegenover Mamré. Abraham had het van de Hetiet Efron gekocht om een eigen graf te hebben.

14 Zo begroef Jozef zijn vader. Daarna ging hij naar Egypte terug, met zijn broers en alle andere mensen die waren meegegaan voor de begrafenis.

Jozef en zijn broers

15 Toen hun vader was gestorven, werden Jozefs broers bang. Ze zeiden tegen elkaar: "Als Jozef nu maar geen wraak op ons zal nemen voor wat we hem hebben aangedaan!" 16 Daarom stuurden ze Jozef deze boodschap: "Je vader heeft voordat hij stierf tegen ons gezegd: 17 'Zeg straks tegen Jozef: Vergeef alsjeblieft wat we je hebben aangedaan. Vergeef ons onze misdaad. Wij zijn toch ook dienaren van de God van je vader?' " Jozef huilde toen hij dat bericht kreeg. 18 Daarna kwamen zijn broers zelf. Ze knielden voor hem neer, bogen zich diep en zeiden: "We zullen je slaven zijn." 19 Maar Jozef zei tegen hen: "Wees niet bang. Ik ben God toch niet? 20 Jullie zijn wel slecht voor mij geweest, maar God heeft dat gebruikt voor iets goeds. Want Hij had daar een plan mee. Hij wilde zo een groot volk redden van de dood. 21 Wees dus niet bang. Ik zal voor jullie zorgen en ook voor jullie kinderen." Zo troostte hij hen en stelde hij hen gerust.

De dood van Jozef

22 Jozef bleef in Egypte wonen, met de familie van zijn vader. Hij werd 110 jaar. 23 Hij zag nog de kleinkinderen van zijn zoon Efraïm. Ook zag hij de kinderen opgroeien van Machir, de zoon van Manasse.

24 Jozef zei tegen zijn familie: "Binnenkort zal ik sterven. Ik weet zeker dat God voor jullie zal zorgen. Hij zal jullie uit dit land halen. Dan zal Hij jullie naar het land brengen dat Hij aan Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. 25 Zweer dat jullie mijn lichaam hier vandaan meenemen als Hij jullie hier vandaan haalt." 26 Jozef stierf toen hij 110 jaar was. De mensen balsemden hem en legden hem in een kist in Egypte.

Read full chapter

Footnotes

  1. Genesis 50:2 Het lichaam werd met speciale olie en stoffen behandeld, zodat het minder snel verging.

50 Joseph threw himself on his father and wept over him and kissed him.(A) Then Joseph directed the physicians in his service to embalm his father Israel. So the physicians embalmed him,(B) taking a full forty days, for that was the time required for embalming. And the Egyptians mourned for him seventy days.(C)

When the days of mourning(D) had passed, Joseph said to Pharaoh’s court,(E) “If I have found favor in your eyes,(F) speak to Pharaoh for me. Tell him, ‘My father made me swear an oath(G) and said, “I am about to die;(H) bury me in the tomb I dug for myself(I) in the land of Canaan.”(J) Now let me go up and bury my father;(K) then I will return.’”

Pharaoh said, “Go up and bury your father, as he made you swear to do.”

So Joseph went up to bury his father. All Pharaoh’s officials(L) accompanied him—the dignitaries of his court(M) and all the dignitaries of Egypt— besides all the members of Joseph’s household and his brothers and those belonging to his father’s household.(N) Only their children and their flocks and herds were left in Goshen.(O) Chariots(P) and horsemen[a] also went up with him. It was a very large company.

10 When they reached the threshing floor(Q) of Atad, near the Jordan, they lamented loudly and bitterly;(R) and there Joseph observed a seven-day period(S) of mourning(T) for his father.(U) 11 When the Canaanites(V) who lived there saw the mourning at the threshing floor of Atad, they said, “The Egyptians are holding a solemn ceremony of mourning.”(W) That is why that place near the Jordan is called Abel Mizraim.[b]

12 So Jacob’s sons did as he had commanded them:(X) 13 They carried him to the land of Canaan and buried him in the cave in the field of Machpelah,(Y) near Mamre,(Z) which Abraham had bought along with the field(AA) as a burial place from Ephron the Hittite.(AB) 14 After burying his father, Joseph returned to Egypt, together with his brothers and all the others who had gone with him to bury his father.(AC)

Joseph Reassures His Brothers

15 When Joseph’s brothers saw that their father was dead, they said, “What if Joseph holds a grudge(AD) against us and pays us back for all the wrongs we did to him?”(AE) 16 So they sent word to Joseph, saying, “Your father left these instructions(AF) before he died: 17 ‘This is what you are to say to Joseph: I ask you to forgive your brothers the sins(AG) and the wrongs they committed in treating you so badly.’(AH) Now please forgive the sins of the servants of the God of your father.(AI)” When their message came to him, Joseph wept.(AJ)

18 His brothers then came and threw themselves down before him.(AK) “We are your slaves,”(AL) they said.

19 But Joseph said to them, “Don’t be afraid. Am I in the place of God?(AM) 20 You intended to harm me,(AN) but God intended(AO) it for good(AP) to accomplish what is now being done, the saving of many lives.(AQ) 21 So then, don’t be afraid. I will provide for you and your children.(AR)” And he reassured them and spoke kindly(AS) to them.

The Death of Joseph

22 Joseph stayed in Egypt, along with all his father’s family. He lived a hundred and ten years(AT) 23 and saw the third generation(AU) of Ephraim’s(AV) children.(AW) Also the children of Makir(AX) son of Manasseh(AY) were placed at birth on Joseph’s knees.[c](AZ)

24 Then Joseph said to his brothers, “I am about to die.(BA) But God will surely come to your aid(BB) and take you up out of this land to the land(BC) he promised on oath to Abraham,(BD) Isaac(BE) and Jacob.”(BF) 25 And Joseph made the Israelites swear an oath(BG) and said, “God will surely come to your aid, and then you must carry my bones(BH) up from this place.”(BI)

26 So Joseph died(BJ) at the age of a hundred and ten.(BK) And after they embalmed him,(BL) he was placed in a coffin in Egypt.

Read full chapter

Footnotes

  1. Genesis 50:9 Or charioteers
  2. Genesis 50:11 Abel Mizraim means mourning of the Egyptians.
  3. Genesis 50:23 That is, were counted as his

De Israëlieten worden in Egypte

1-4 Dit zijn de namen van de zonen van Jakob en hun gezinnen die met hem meegingen naar Egypte: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issachar, Zebulon, Benjamin, Dan, Naftali, Gad en Aser. Zo gingen in totaal zeventig mensen met hem mee (Jozef was al in Egypte). Na verloop van tijd stierven Jozef en zijn broers en zo kwam er een einde aan hun generatie. Hun afstammelingen waren echter erg vruchtbaar en hun aantal nam snel toe. Uit die kleine groep van zeventig mensen groeide een groot volk, dat het hele land Gosen bevolkte.

Toen kreeg Egypte een nieuwe koning, die Jozef niet gekend had. Hij voelde dan ook geen enkele verplichting tegenover de inwoners van Gosen. Hij zei tegen zijn eigen volk: ‘Die Israëlieten zijn gevaarlijk. Dat volk vermeerdert zich zo snel dat het, als er ooit oorlog komt, vast en zeker de kant van onze vijanden zal kiezen en het land zal verlaten. 10 Wij moeten zorgen dat het zover niet komt.’ 11 Daarom zetten zij de Israëlieten in bij de bouw van de voorraadsteden Pitom en Raämses. De opzichters dwongen hen tot zwaar werk. 12 Maar hoe zwaarder het werk en de onderdrukking werden, des te sneller groeide het volk. De Egyptenaren zagen dat met lede ogen aan en verzwaarden de druk. 13 De Israëlieten moesten zware slavenarbeid verrichten, zowel op het land als bij de productie van stenen. 14 Mishandeling was aan de orde van de dag. 15 Maar alsof dat nog niet genoeg was, riep de farao, de koning van Egypte, de vroedvrouwen Sifra en Pua bij zich. 16 Zij moesten alle pasgeboren jongens doden en de meisjes in leven te laten. 17 Maar Sifra en Pua waren godvrezende vrouwen en weigerden de koning te gehoorzamen. Zij lieten alle babyʼs leven. 18 De koning liet hen bij zich komen en riep hen ter verantwoording: ‘Waarom hebben jullie mijn bevelen niet uitgevoerd en toch de pasgeboren jongens in leven gelaten?’ 19 ‘Koning,’ antwoordden zij, ‘die Hebreeuwse vrouwen hebben zulke snelle bevallingen dat wij het niet kunnen bijhouden. Ze doen er niet zo lang over als de Egyptische vrouwen!’ 20 God zegende het werk van deze vroedvrouwen, zodat het volk Israël steeds talrijker werd. 21 Omdat de vroedvrouwen goed hadden gehandeld in de ogen van de Here, gaf Hij hun zelf ook kinderen. 22 Toen gaf de farao zijn hele volk opdracht alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes in de Nijl te gooien. Alleen de kleine meisjes mochten blijven leven.

De geboorte van Mozes

In die tijd trouwden een man en een vrouw uit de stam van Levi en stichtten een gezin. Zij kregen een zoon. Zijn moeder zag dat het een mooie baby was en daarom verborg zij hem drie maanden lang in haar huis. Op een gegeven moment was het niet langer mogelijk het kind verborgen te houden. Zij pakte een mandje van biezen, bestreek het met pek en teer, legde de baby erin en zette het mandje in de rietkraag langs de rivier. Het zusje van de baby bleef van een afstand kijken wat er met het kind gebeurde. Zo zag zij hoe de dochter van de farao zich in de rivier kwam baden. Deze liep met haar dienaressen langs de waterkant en kreeg het mandje in het oog. Een dienares haalde het naar de kant en toen de prinses het deksel opende, lag daar een baby! Hij huilde. Vol medelijden zei ze: ‘Dit moet een Hebreeuws kind zijn.’ Toen stapte het zusje van de baby er op af en zei tegen de prinses: ‘Zal ik een Hebreeuwse vrouw zoeken die het kind voor u verzorgt en het de borst kan geven?’ ‘Ja, doe dat maar,’ antwoordde de prinses. Het meisje rende naar huis om haar moeder te gaan halen! ‘Neem dit kind mee naar huis en verzorg het voor mij,’ droeg de prinses de moeder van de baby op. ‘Ik zal u er goed voor betalen.’ De moeder nam het kind in haar armen mee naar huis en verzorgde het.

10 Toen de jongen wat ouder was, bracht zijn moeder hem naar de prinses, die hem aannam als haar zoon. Zij noemde hem Mozes (dat ‘Uitgetrokken’ betekent) omdat zij hem uit het water had gehaald.

Israël als slaven in Egypte

Dit zijn de namen van de zonen van Jakob die met hem naar Egypte kwamen. Ze brachten allemaal hun gezin mee. Het waren: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar, Zebulon en Benjamin, Dan en Naftali, Gad en Aser. De familie die uit Jakob was ontstaan, bestond in totaal uit 70 mensen. Maar Jozef was al in Egypte.

Jozef en zijn broers stierven. De Israëlieten kregen veel kinderen, zodat ze al gauw een heel volk werden. Overal in het land woonden Israëlieten. Toen kwam er een koning in Egypte die nooit van Jozef had gehoord. Hij zei tegen zijn volk: "Het volk van de Israëlieten is groot en het is machtiger dan wij. 10 We moeten ervoor zorgen dat hun volk niet nóg groter wordt. Want stel dat er een oorlog komt, dan zouden ze zich wel eens bij onze vijanden kunnen aansluiten. Dan zouden ze tégen ons strijden en daarna uit ons land vertrekken." 11 Daarom stelde hij opzichters over de Israëlieten aan, die hen dwongen om voor hem te werken. Hij gaf hen zwaar werk te doen. Ze moesten voor hem voorraadsteden bouwen: Pitom en Raämses. 12 Maar hoe meer de Israëlieten werden onderdrukt, hoe meer kinderen er werden geboren. Zo werd het volk steeds groter. De Egyptenaren werden bang voor hen. 13 Toen maakten de Egyptenaren de Israëlieten tot slaven. 14 Ze mishandelden hen en lieten hen zwaar slavenwerk doen. Van klei moesten ze bouwstenen maken[a] en ze moesten allerlei zwaar werk op het veld doen.

Sifra en Pua

15 In Egypte waren twee vrouwen die de Hebreeuwse vrouwen hielpen als hun kind geboren werd. Ze heetten Sifra en Pua. De farao had hen bevolen: 16 "Als jullie de Hebreeuwse vrouwen helpen als hun kind wordt geboren, moet je opletten of het kind een jongetje of een meisje is. De jongetjes moet je doden. Maar de meisjes mogen blijven leven." 17 Maar de twee vrouwen hadden diep ontzag voor God en deden niet wat de koning zei. Ze lieten de jongetjes leven. 18 Toen liet de koning de vrouwen komen en zei tegen hen: "Waarom hebben jullie dat gedaan? Waarom hebben jullie de jongetjes in leven gelaten?" 19 De vrouwen zeiden tegen de farao: "De Hebreeuwse vrouwen zijn anders dan de Egyptische vrouwen. Ze zijn sterk. Voordat één van ons is gekomen, is het kind al geboren." 20+21 God beloonde de twee vrouwen. Omdat ze diep ontzag voor God hadden, gaf Hij hun allebei een gezin. En het volk werd steeds groter en machtiger. 22 Toen gaf de farao aan zijn hele volk het bevel: "Gooi alle Hebreeuwse jongetjes die geboren worden in de rivier. Maar de meisjes mogen jullie laten leven."

De geboorte van Mozes en zijn opvoeding

Er was een man (Amram) uit de stam van Levi die trouwde met een vrouw (Jochebed)[b] die ook uit de stam van Levi was. Ze raakte in verwachting en kreeg een zoon. Toen ze zag dat het een mooi kind was, verborg ze hem drie maanden lang. Maar langer kon ze hem niet verbergen. Daarom maakte ze een rieten mandje met een deksel. Ze smeerde het in met teer om het waterdicht te maken en legde het kind er in. Daarna zette ze het mandje tussen het riet langs de rivier. De zus (Mirjam) van het kind ging op een afstand staan kijken wat er met hem zou gebeuren.

Toen kwam de dochter van de farao langs. Ze kwam in de rivier een bad nemen. Intussen wandelden haar slavinnen langs de oever. Opeens zag ze het mandje tussen het riet. Ze stuurde een slavin om het te halen. Toen ze het opendeed, zag ze het kind. Het jongetje huilde. Daardoor kreeg ze medelijden met hem. Ze zei: "Dit is vast een Hebreeuws jongetje."

Toen zei het zusje tegen de dochter van de farao: "Zal ik voor u bij de Hebreeuwse vrouwen een vrouw gaan zoeken die het kind de borst kan geven? Dan kan zij het kind voor u voeden." De dochter van de farao zei: "Ja, dat is goed." Toen ging het meisje haar moeder halen. De dochter van de farao zei tegen de moeder: "Neem dit jongetje mee en voed hem. Ik zal je ervoor betalen." Toen nam de vrouw het kind mee en zorgde voor hem en voedde hem. 10 Toen het jongetje geen borstvoeding meer nodig had, bracht ze het naar de dochter van de farao. Zij nam hem aan als haar zoon. Ze noemde hem Mozes (= 'uitgetrokken'). "Want," zei ze, "ik heb hem uit het water getrokken."

Footnotes

  1. Exodus 1:14 Om deze bouwstenen te maken werd er stro door klei getrapt. Daarna werden er een soort van bakstenen van gevormd. Die werden gedroogd in de zon. Ze werden dus niet in een oven gebakken.
  2. Exodus 2:1 Hun namen worden genoemd in Exodus 6:19.

The Israelites Oppressed

These are the names of the sons of Israel(A) who went to Egypt with Jacob, each with his family: Reuben, Simeon, Levi and Judah; Issachar, Zebulun and Benjamin; Dan and Naphtali; Gad and Asher.(B) The descendants of Jacob numbered seventy[a] in all;(C) Joseph was already in Egypt.

Now Joseph and all his brothers and all that generation died,(D) but the Israelites were exceedingly fruitful; they multiplied greatly, increased in numbers(E) and became so numerous that the land was filled with them.

Then a new king, to whom Joseph meant nothing, came to power in Egypt.(F) “Look,” he said to his people, “the Israelites have become far too numerous(G) for us.(H) 10 Come, we must deal shrewdly(I) with them or they will become even more numerous and, if war breaks out, will join our enemies, fight against us and leave the country.”(J)

11 So they put slave masters(K) over them to oppress them with forced labor,(L) and they built Pithom and Rameses(M) as store cities(N) for Pharaoh. 12 But the more they were oppressed, the more they multiplied and spread; so the Egyptians came to dread the Israelites 13 and worked them ruthlessly.(O) 14 They made their lives bitter with harsh labor(P) in brick(Q) and mortar and with all kinds of work in the fields; in all their harsh labor the Egyptians worked them ruthlessly.(R)

15 The king of Egypt said to the Hebrew midwives,(S) whose names were Shiphrah and Puah, 16 “When you are helping the Hebrew women during childbirth on the delivery stool, if you see that the baby is a boy, kill him; but if it is a girl, let her live.”(T) 17 The midwives, however, feared(U) God and did not do what the king of Egypt had told them to do;(V) they let the boys live. 18 Then the king of Egypt summoned the midwives and asked them, “Why have you done this? Why have you let the boys live?”

19 The midwives answered Pharaoh, “Hebrew women are not like Egyptian women; they are vigorous and give birth before the midwives arrive.”(W)

20 So God was kind to the midwives(X) and the people increased and became even more numerous. 21 And because the midwives feared(Y) God, he gave them families(Z) of their own.

22 Then Pharaoh gave this order to all his people: “Every Hebrew boy that is born you must throw into the Nile,(AA) but let every girl live.”(AB)

The Birth of Moses

Now a man of the tribe of Levi(AC) married a Levite woman,(AD) and she became pregnant and gave birth to a son. When she saw that he was a fine(AE) child, she hid him for three months.(AF) But when she could hide him no longer, she got a papyrus(AG) basket[b] for him and coated it with tar and pitch.(AH) Then she placed the child in it and put it among the reeds(AI) along the bank of the Nile. His sister(AJ) stood at a distance to see what would happen to him.

Then Pharaoh’s daughter went down to the Nile to bathe, and her attendants were walking along the riverbank.(AK) She saw the basket among the reeds and sent her female slave to get it. She opened it and saw the baby. He was crying, and she felt sorry for him. “This is one of the Hebrew babies,” she said.

Then his sister asked Pharaoh’s daughter, “Shall I go and get one of the Hebrew women to nurse the baby for you?”

“Yes, go,” she answered. So the girl went and got the baby’s mother. Pharaoh’s daughter said to her, “Take this baby and nurse him for me, and I will pay you.” So the woman took the baby and nursed him. 10 When the child grew older, she took him to Pharaoh’s daughter and he became her son. She named(AL) him Moses,[c] saying, “I drew(AM) him out of the water.”

Footnotes

  1. Exodus 1:5 Masoretic Text (see also Gen. 46:27); Dead Sea Scrolls and Septuagint (see also Acts 7:14 and note at Gen. 46:27) seventy-five
  2. Exodus 2:3 The Hebrew can also mean ark, as in Gen. 6:14.
  3. Exodus 2:10 Moses sounds like the Hebrew for draw out.

13 Toen Jezus in Caesarea Filippi kwam, vroeg Hij zijn leerlingen: ‘Wie ben Ik, de Mensenzoon, volgens de mensen?’ 14 ‘Sommigen zeggen dat U Johannes de Doper bent,’ antwoordden zij. ‘Anderen denken dat U Elia bent. Of Jeremia of een van de andere profeten.’ 15 ‘En jullie dan?’ vroeg Hij. ‘Wat denken jullie over Mij? Wie ben Ik?’ 16 Simon Petrus zei: ‘U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’ 17 ‘Gelukkig ben jij, Simon, zoon van Jona! Mijn hemelse Vader heeft je dit persoonlijk duidelijk gemaakt. Je hebt dit niet van een mens van vlees en bloed. 18 Jij bent Petrus, de rots waarop Ik mijn Gemeente zal bouwen. De poorten van het dodenrijk zullen nooit macht over haar krijgen. 19 Ik zal je de sleutels geven van het Koninkrijk van de hemelen. Alles wat je op aarde bindend verklaart, zal ook in de hemel bindend zijn. En alles wat je op aarde ontbindt, zal ook in de hemel ontbonden worden.’ 20 Hij verbood zijn leerlingen ten strengste iemand te vertellen dat Hij de Christus was.

21 Van toen af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en daar verschrikkelijke dingen zou meemaken. Hij zou in de handen van de verantwoordelijke oudsten, priesters en bijbelgeleerden vallen en gedood worden. Maar op de derde dag zou Hij weer levend worden. 22 Petrus nam Hem apart om Hem terecht te wijzen. ‘Dat mag niet, Here,’ zei hij. ‘God zal ervoor zorgen dat U zoiets niet overkomt.’ 23 Jezus keerde hem de rug toe en zei: ‘Maak dat je wegkomt, Satan! Je bent een valstrik voor Mij. Jij bent niet gericht op wat God wil, maar op wat mensen willen.’ 24 Daarna zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Wie bij Mij wil horen, moet zichzelf niet belangrijk vinden. Hij moet zijn kruis opnemen en Mij volgen. 25 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven vanwege Mij verliest, zal het behouden. 26 Wat hebt u eraan de hele wereld te winnen en uw leven te verspelen? En wat zou u kunnen geven in ruil voor uw leven? 27 Ik, de Mensenzoon, zal samen met mijn engelen komen in de schitterende heerlijkheid van mijn Vader om iedereen te oordelen naar zijn daden.

28 Luister, Ik zeg dat sommigen van jullie die hier bij Mij staan, Mij, de Mensenzoon, nog tijdens hun leven zullen zien komen in koninklijke waardigheid.’

Jezus, Gods geliefde Zoon

17 Zes dagen later nam Hij Petrus, Jakobus en Johannes mee en ging met hen een hoge berg op. Daar waren zij alleen. Zijn uiterlijk veranderde voor hun ogen. Zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden verblindend wit. Ineens zagen zij Mozes en Elia met Hem staan praten. Petrus zei tegen Jezus: ‘Here, het is maar goed dat wij hier zijn! Zal ik drie tenten maken? Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia?’ Maar voordat hij was uitgesproken, kwam er een lichtende wolk boven hen. Een stem uit die wolk zei: ‘Dit is mijn geliefde Zoon. Hij verheugt mijn hart. Luister naar Hem.’ Bij het horen hiervan werden de leerlingen zo bang dat zij zich plat op de grond lieten vallen. Jezus kwam naar hen toe en raakte hen aan. ‘Sta op,’ zei Hij. ‘Jullie hoeven niet bang te zijn.’ Toen zij opkeken, zagen ze alleen Jezus nog. Bij het afdalen van de berg zei Jezus dat zij niemand iets mochten vertellen van wat zij hadden gezien totdat Hij, de Mensenzoon, zou zijn opgewekt uit de dood.

Petrus begrijpt wie Jezus is

13 Ze kwamen in de buurt van de stad Cesarea Filippi. Daar vroeg Hij aan zijn leerlingen: "Wat zeggen de mensen over de Mensenzoon? Wie ben Ik volgens hen?" 14 Ze antwoordden: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Andere mensen zeggen de profeet Elia.[a] Weer andere mensen zeggen Jeremia, of één van de andere profeten." 15 Maar Jezus zei tegen hen: "Maar Wie ben Ik volgens júllie?" 16 Simon Petrus antwoordde: "U bent de Messias, de Zoon van de levende God." 17 Jezus antwoordde: "Simon, zoon van Jona, wat heerlijk voor je dat je dit begrijpt! Want je weet dat niet doordat een mens je dat heeft laten zien. Maar mijn hemelse Vader heeft jou dat laten zien. 18 Ik zeg je dat jij Petrus (= 'steen') bent. En op deze rots[b] zal Ik mijn gemeente bouwen. De machten van het dodenrijk zullen de gemeente niet kunnen tegenhouden. 19 Ik zal jullie de sleutels geven van het Koninkrijk van God.[c] Jullie kunnen op de aarde alles binden, wat al gebonden is in de hemel. En jullie kunnen op de aarde alles vrijlaten, wat al is vrijgelaten in de hemel." 20 En Hij verbood zijn leerlingen om ook maar tegen íemand te zeggen dat Hij de Messias was.

Jezus vertelt over zijn dood

21 Vanaf dat moment begon Jezus aan zijn leerlingen uit te leggen wat er zou gaan gebeuren. Dat Hij naar Jeruzalem moest gaan. Dat Hij daar mishandeld moest worden door de leiders van het volk, de leiders van de priesters, en de wetgeleerden. Dat Hij zelfs moest worden gedood. Maar ook dat Hij op de derde dag uit de dood zou opstaan.

22 Toen nam Petrus Hem apart. Hij begon Hem streng tegen te spreken. Hij zei: "Heer, God zal ervoor zorgen dat dat niet zal gebeuren!" 23 Maar Jezus draaide Zich om en zei tegen Petrus: "Ga weg, duivel! Je probeert Mij ongehoorzaam aan God te maken. Want jij wil niet wat God wil, maar wat mensen willen!"

Jezus volgen

24 Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet het kruis opnemen[d] en Mij volgen. 25 Want als je je leven voor jezelf wil houden, zul je het juist verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij, zul je het juist redden. 26 Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven? En wat kun je geven in ruil voor je leven? 27 Want de Mensenzoon zal komen met de hemelse macht en majesteit van zijn Vader. Hij zal komen met zijn engelen. Dan zal Hij aan alle mensen geven wat ze hebben verdiend voor het goed of kwaad wat ze hebben gedaan. 28 Luister goed! Ik zeg jullie dat sommigen van jullie niet zullen sterven, vóórdat ze de Mensenzoon in zijn hemelse macht en majesteit hebben gezien."

Jezus op de berg

17 Zes dagen later nam Jezus alleen Petrus, Jakobus en Johannes (de broer van Jakobus) mee een hoge berg op. En ze zagen Hem plotseling veranderen. Zijn gezicht begon te stralen als de zon en zijn kleren werden zo wit als het licht. Plotseling zagen ze Mozes en Elia[e] met Jezus spreken. Petrus zei tegen Jezus: "Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als U dat wil, zal ik hier drie tenten neerzetten. Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Op datzelfde moment kwam er een stralende wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Ik ben erg blij met Hem. Luister naar Hem." Toen de leerlingen dit hoorden, lieten ze zich op de grond vallen van angst. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: "Sta op, wees maar niet bang." Toen ze opkeken, zagen ze niemand meer. Alleen Jezus was er nog. Terwijl ze de berg afdaalden, zei Jezus tegen hen: "Vertel niemand wat jullie hebben gezien. Jullie mogen het pas vertellen als de Mensenzoon uit de dood is opgestaan."

Footnotes

  1. Mattheüs 16:14 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór. De profeet Maleachi had ruim 300 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
  2. Mattheüs 16:18 Dit is een woordspeling, want het Griekse woord voor rots is 'petra'.
  3. Mattheüs 16:19 Ergens de 'sleutels' van hebben betekent dat je daar de macht / het gezag over hebt.
  4. Mattheüs 16:24 De mensen die naar Jezus luisterden, kenden de Romeinse doodstraf door kruisiging. Iemand die gekruisigd ging worden, moest zelf zijn kruis dragen. Zij begrepen dus heel goed dat 'het kruis opnemen' verband hield met 'dood'. Het gaat hier over het opgeven van je eigen leven, om verder voor Jezus te leven. Lees ook Matteüs 10:38.
  5. Mattheüs 17:3 Mozes had ongeveer 1300 jaar hiervóór het volk Israël uit Egypte geleid en hun de wet van God gegeven. Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór.

Peter Declares That Jesus Is the Messiah(A)

13 When Jesus came to the region of Caesarea Philippi, he asked his disciples, “Who do people say the Son of Man is?”

14 They replied, “Some say John the Baptist;(B) others say Elijah; and still others, Jeremiah or one of the prophets.”(C)

15 “But what about you?” he asked. “Who do you say I am?”

16 Simon Peter answered, “You are the Messiah, the Son of the living God.”(D)

17 Jesus replied, “Blessed are you, Simon son of Jonah, for this was not revealed to you by flesh and blood,(E) but by my Father in heaven.(F) 18 And I tell you that you are Peter,[a](G) and on this rock I will build my church,(H) and the gates of Hades[b] will not overcome it. 19 I will give you the keys(I) of the kingdom of heaven; whatever you bind on earth will be[c] bound in heaven, and whatever you loose on earth will be[d] loosed in heaven.”(J) 20 Then he ordered his disciples not to tell anyone(K) that he was the Messiah.

Jesus Predicts His Death(L)

21 From that time on Jesus began to explain to his disciples that he must go to Jerusalem(M) and suffer many things(N) at the hands of the elders, the chief priests and the teachers of the law,(O) and that he must be killed(P) and on the third day(Q) be raised to life.(R)

22 Peter took him aside and began to rebuke him. “Never, Lord!” he said. “This shall never happen to you!”

23 Jesus turned and said to Peter, “Get behind me, Satan!(S) You are a stumbling block to me; you do not have in mind the concerns of God, but merely human concerns.”

24 Then Jesus said to his disciples, “Whoever wants to be my disciple must deny themselves and take up their cross and follow me.(T) 25 For whoever wants to save their life[e] will lose it, but whoever loses their life for me will find it.(U) 26 What good will it be for someone to gain the whole world, yet forfeit their soul? Or what can anyone give in exchange for their soul? 27 For the Son of Man(V) is going to come(W) in his Father’s glory with his angels, and then he will reward each person according to what they have done.(X)

28 “Truly I tell you, some who are standing here will not taste death before they see the Son of Man coming in his kingdom.”

The Transfiguration(Y)(Z)

17 After six days Jesus took with him Peter, James and John(AA) the brother of James, and led them up a high mountain by themselves. There he was transfigured before them. His face shone like the sun, and his clothes became as white as the light. Just then there appeared before them Moses and Elijah, talking with Jesus.

Peter said to Jesus, “Lord, it is good for us to be here. If you wish, I will put up three shelters—one for you, one for Moses and one for Elijah.”

While he was still speaking, a bright cloud covered them, and a voice from the cloud said, “This is my Son, whom I love; with him I am well pleased.(AB) Listen to him!”(AC)

When the disciples heard this, they fell facedown to the ground, terrified. But Jesus came and touched them. “Get up,” he said. “Don’t be afraid.”(AD) When they looked up, they saw no one except Jesus.

As they were coming down the mountain, Jesus instructed them, “Don’t tell anyone(AE) what you have seen, until the Son of Man(AF) has been raised from the dead.”(AG)

Footnotes

  1. Matthew 16:18 The Greek word for Peter means rock.
  2. Matthew 16:18 That is, the realm of the dead
  3. Matthew 16:19 Or will have been
  4. Matthew 16:19 Or will have been
  5. Matthew 16:25 The Greek word means either life or soul; also in verse 26.

21 Een psalm van David voor de koordirigent.

Here, de koning verheugt zich
over uw macht,
met vreugde spreekt hij
over het heil dat U geeft.
U vervulde
zijn grootste wens.
Wat hij U vroeg,
hebt U hem niet geweigerd.
U komt hem tegemoet
met overvloed
en geeft hem
een prachtige gouden kroon.
Hij vroeg U
te mogen leven,
dat stond U hem toe
tot in hoge ouderdom.
Dankzij U
is hij beroemd en geëerd.
U gaf hem
aanzien en majesteit.
U zegent hem rijk
en geeft hem
een hart vol blijdschap.
Allemaal omdat de koning
op de Here vertrouwt,
door de goedheid en de liefde
van God, de Allerhoogste,
faalt hij niet.
Here, U weet uw vijanden te vinden.
Wie U haten,
zullen niet aan U ontkomen.
10 Wanneer U komt, Here,
zullen zij door uw toorn verbranden,
U zult hen vernietigen.
In het vuur zullen zij omkomen.
11 Zelfs hun kinderen
zult U wegdoen van deze aarde
en hun nageslacht zal niet bestaan.
12 Als zij proberen U kwaad te doen
en slechte plannen maken,
zal dat hun niet lukken.
13 U laat hen vluchten,
U richt uw pijlen op hun gezicht.

Read full chapter

Psalm 21

Een lied van David. Voor de leider van het koor.

Heer, de koning is blij over uw macht.
Hij juicht over al het goede dat U hem geeft.
U heeft hem alles gegeven wat hij wenste.
U heeft alles gegeven waar hij U om vroeg.
U bent goed voor hem,
nog vóórdat hij om iets heeft gevraagd.
U heeft een prachtige gouden kroon op zijn hoofd gezet.
Hij vroeg U om leven. U gaf wat hij vroeg.
U gaf hem een heel lang leven.
U bent altijd zó goed voor hem!
U heeft hem rijk, machtig en geëerd gemaakt.
U stort altijd uw goedheid over hem uit.
U bent dicht bij hem. Dat maakt hem vrolijk en blij.
Want de koning vertrouwt op U, Heer.
Hij wankelt niet dankzij de goedheid en liefde
van de Allerhoogste God.

Uw hand zal al uw vijanden treffen.
U zal al uw vijanden vernietigen.
10 Uw woede zal hen vernietigen,
zoals hout in de oven wordt verbrand door het vuur.
11 U zal hun kinderen van de aardbodem wegvegen.
Hun familie zal niet langer blijven bestaan.
12 Ze proberen wel kwaad te doen,
ze smeden wel allerlei plannen,
maar tegen U kunnen ze niet op.
13 Ze worden het doelwit van uw pijlen.
U legt een pijl op uw boog en schiet op hen.

Read full chapter

Psalm 21[a]

For the director of music. A psalm of David.

The king rejoices in your strength, Lord.(A)
    How great is his joy in the victories you give!(B)

You have granted him his heart’s desire(C)
    and have not withheld the request of his lips.[b]
You came to greet him with rich blessings
    and placed a crown of pure gold(D) on his head.(E)
He asked you for life, and you gave it to him—
    length of days, for ever and ever.(F)
Through the victories(G) you gave, his glory is great;
    you have bestowed on him splendor and majesty.(H)
Surely you have granted him unending blessings
    and made him glad with the joy(I) of your presence.(J)
For the king trusts in the Lord;(K)
    through the unfailing love(L) of the Most High(M)
    he will not be shaken.(N)

Your hand will lay hold(O) on all your enemies;
    your right hand will seize your foes.
When you appear for battle,
    you will burn them up as in a blazing furnace.
The Lord will swallow them up in his wrath,
    and his fire will consume them.(P)
10 You will destroy their descendants from the earth,
    their posterity from mankind.(Q)
11 Though they plot evil(R) against you
    and devise wicked schemes,(S) they cannot succeed.
12 You will make them turn their backs(T)
    when you aim at them with drawn bow.

13 Be exalted(U) in your strength, Lord;(V)
    we will sing and praise your might.

Read full chapter

Footnotes

  1. Psalm 21:1 In Hebrew texts 21:1-13 is numbered 21:2-14.
  2. Psalm 21:2 The Hebrew has Selah (a word of uncertain meaning) here.

Mijn woorden getuigen van wijsheid, mijn zoon, dus luister goed naar mijn verstandige lessen.
Dan leer je bedachtzaam te leven en kun je mijn wijsheid met anderen delen.
Want de vrouw die niet de jouwe is, fluistert lieve woordjes met haar gladde tong.
Maar trap je erin, dan leer je dat schijn bedriegt, want wat ten slotte overblijft, is bitterheid.
Zij volgt een weg die naar de dood leidt, haar voeten brengen haar rechtstreeks naar de hel.
Haar woorden en daden draaien je een rad voor de ogen, zodat je haast ongemerkt de levensweg verlaat.

Read full chapter

Waarschuwing om trouw te zijn aan je eigen vrouw

Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid.
Houd je oren open voor mijn wijze woorden.
Dan kun je verstandig worden
en kun je ervoor zorgen dat je verstandige dingen zegt.
Luister: de lippen van een vrouw die de jouwe niet is,
zijn zo zoet als honing.
Haar woorden zijn gladder dan olie.
Maar uiteindelijk wordt die vrouw zo bitter als gal voor je,
zo scherp als een zwaard.
Ze sleept je de dood in.
Door haar kom je in het graf terecht.
Ze wil niet dat jij het goede kiest, zodat je zal leven.
Ze laat je verdwalen, zonder dat je het merkt.

Read full chapter

Warning Against Adultery

My son,(A) pay attention to my wisdom,
    turn your ear to my words(B) of insight,
that you may maintain discretion
    and your lips may preserve knowledge.
For the lips of the adulterous woman drip honey,
    and her speech is smoother than oil;(C)
but in the end she is bitter as gall,(D)
    sharp as a double-edged sword.
Her feet go down to death;
    her steps lead straight to the grave.(E)
She gives no thought to the way of life;
    her paths wander aimlessly, but she does not know it.(F)

Read full chapter