Add parallel Print Page Options

Jakobs dood en begrafenis (vervolg)

50 Jozef boog zich huilend over zijn vader heen en kuste hem. Hij gaf de dokters de opdracht om zijn vader te balsemen.[a] Dat duurde 40 dagen. Want zo lang duurt het om iemand te balsemen. De Egyptenaren treurden 70 dagen over hem. Na die 70 dagen zei Jozef tegen de dienaren van het paleis van de farao: "Wilt u voor mij naar de farao gaan en zeggen: 'Mijn vader heeft gezegd: 'Ik zal niet lang meer leven. Zweer dat je me zal begraven in het graf dat ik in Kanaän heb uitgehakt.' Wilt u mij nu toestemming geven om mijn vader daar te gaan begraven. Daarna zal ik terugkomen.' " De farao antwoordde: "Ga en begraaf je vader. Doe wat je hebt gezworen."

Toen ging Jozef op reis om zijn vader te begraven. Alle belangrijke dienaren van het paleis van de farao gingen mee, en alle leiders van Egypte. Ook iedereen die bij Jozef, zijn broers en zijn vader hoorde, ging mee. Alleen de kleine kinderen en het vee lieten ze in Gosen achter. Er ging een groot aantal wagens en ruiters mee. Het was een geweldig grote stoet.

10 Ze kwamen bij de dorsvloer bij Atad, aan de overkant van de Jordaan. Daar hielden ze een grote, plechtige bijeenkomst. Ze treurden er zeven dagen over zijn vader. 11 Toen de Kanaänieten, de bewoners van het land, dat zagen, zeiden ze: "De Egyptenaren moeten wel heel erg verdrietig zijn." Daarom noemden ze die plaats Abel-Mizraïm (= 'verdriet van Egypte'). Het ligt aan de overkant van de Jordaan.

12 Jakobs zonen deden wat hij hun had gevraagd. 13 Ze brachten hem naar Kanaän en begroeven hem in de grot bij het veld van Machpela. Die akker ligt tegenover Mamré. Abraham had het van de Hetiet Efron gekocht om een eigen graf te hebben.

14 Zo begroef Jozef zijn vader. Daarna ging hij naar Egypte terug, met zijn broers en alle andere mensen die waren meegegaan voor de begrafenis.

Jozef en zijn broers

15 Toen hun vader was gestorven, werden Jozefs broers bang. Ze zeiden tegen elkaar: "Als Jozef nu maar geen wraak op ons zal nemen voor wat we hem hebben aangedaan!" 16 Daarom stuurden ze Jozef deze boodschap: "Je vader heeft voordat hij stierf tegen ons gezegd: 17 'Zeg straks tegen Jozef: Vergeef alsjeblieft wat we je hebben aangedaan. Vergeef ons onze misdaad. Wij zijn toch ook dienaren van de God van je vader?' " Jozef huilde toen hij dat bericht kreeg. 18 Daarna kwamen zijn broers zelf. Ze knielden voor hem neer, bogen zich diep en zeiden: "We zullen je slaven zijn." 19 Maar Jozef zei tegen hen: "Wees niet bang. Ik ben God toch niet? 20 Jullie zijn wel slecht voor mij geweest, maar God heeft dat gebruikt voor iets goeds. Want Hij had daar een plan mee. Hij wilde zo een groot volk redden van de dood. 21 Wees dus niet bang. Ik zal voor jullie zorgen en ook voor jullie kinderen." Zo troostte hij hen en stelde hij hen gerust.

De dood van Jozef

22 Jozef bleef in Egypte wonen, met de familie van zijn vader. Hij werd 110 jaar. 23 Hij zag nog de kleinkinderen van zijn zoon Efraïm. Ook zag hij de kinderen opgroeien van Machir, de zoon van Manasse.

24 Jozef zei tegen zijn familie: "Binnenkort zal ik sterven. Ik weet zeker dat God voor jullie zal zorgen. Hij zal jullie uit dit land halen. Dan zal Hij jullie naar het land brengen dat Hij aan Abraham, Izaäk en Jakob heeft beloofd. 25 Zweer dat jullie mijn lichaam hier vandaan meenemen als Hij jullie hier vandaan haalt." 26 Jozef stierf toen hij 110 jaar was. De mensen balsemden hem en legden hem in een kist in Egypte.

Read full chapter

Footnotes

  1. Genesis 50:2 Het lichaam werd met speciale olie en stoffen behandeld, zodat het minder snel verging.

Israël als slaven in Egypte

Dit zijn de namen van de zonen van Jakob die met hem naar Egypte kwamen. Ze brachten allemaal hun gezin mee. Het waren: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar, Zebulon en Benjamin, Dan en Naftali, Gad en Aser. De familie die uit Jakob was ontstaan, bestond in totaal uit 70 mensen. Maar Jozef was al in Egypte.

Jozef en zijn broers stierven. De Israëlieten kregen veel kinderen, zodat ze al gauw een heel volk werden. Overal in het land woonden Israëlieten. Toen kwam er een koning in Egypte die nooit van Jozef had gehoord. Hij zei tegen zijn volk: "Het volk van de Israëlieten is groot en het is machtiger dan wij. 10 We moeten ervoor zorgen dat hun volk niet nóg groter wordt. Want stel dat er een oorlog komt, dan zouden ze zich wel eens bij onze vijanden kunnen aansluiten. Dan zouden ze tégen ons strijden en daarna uit ons land vertrekken." 11 Daarom stelde hij opzichters over de Israëlieten aan, die hen dwongen om voor hem te werken. Hij gaf hen zwaar werk te doen. Ze moesten voor hem voorraadsteden bouwen: Pitom en Raämses. 12 Maar hoe meer de Israëlieten werden onderdrukt, hoe meer kinderen er werden geboren. Zo werd het volk steeds groter. De Egyptenaren werden bang voor hen. 13 Toen maakten de Egyptenaren de Israëlieten tot slaven. 14 Ze mishandelden hen en lieten hen zwaar slavenwerk doen. Van klei moesten ze bouwstenen maken[a] en ze moesten allerlei zwaar werk op het veld doen.

Sifra en Pua

15 In Egypte waren twee vrouwen die de Hebreeuwse vrouwen hielpen als hun kind geboren werd. Ze heetten Sifra en Pua. De farao had hen bevolen: 16 "Als jullie de Hebreeuwse vrouwen helpen als hun kind wordt geboren, moet je opletten of het kind een jongetje of een meisje is. De jongetjes moet je doden. Maar de meisjes mogen blijven leven." 17 Maar de twee vrouwen hadden diep ontzag voor God en deden niet wat de koning zei. Ze lieten de jongetjes leven. 18 Toen liet de koning de vrouwen komen en zei tegen hen: "Waarom hebben jullie dat gedaan? Waarom hebben jullie de jongetjes in leven gelaten?" 19 De vrouwen zeiden tegen de farao: "De Hebreeuwse vrouwen zijn anders dan de Egyptische vrouwen. Ze zijn sterk. Voordat één van ons is gekomen, is het kind al geboren." 20+21 God beloonde de twee vrouwen. Omdat ze diep ontzag voor God hadden, gaf Hij hun allebei een gezin. En het volk werd steeds groter en machtiger. 22 Toen gaf de farao aan zijn hele volk het bevel: "Gooi alle Hebreeuwse jongetjes die geboren worden in de rivier. Maar de meisjes mogen jullie laten leven."

De geboorte van Mozes en zijn opvoeding

Er was een man (Amram) uit de stam van Levi die trouwde met een vrouw (Jochebed)[b] die ook uit de stam van Levi was. Ze raakte in verwachting en kreeg een zoon. Toen ze zag dat het een mooi kind was, verborg ze hem drie maanden lang. Maar langer kon ze hem niet verbergen. Daarom maakte ze een rieten mandje met een deksel. Ze smeerde het in met teer om het waterdicht te maken en legde het kind er in. Daarna zette ze het mandje tussen het riet langs de rivier. De zus (Mirjam) van het kind ging op een afstand staan kijken wat er met hem zou gebeuren.

Toen kwam de dochter van de farao langs. Ze kwam in de rivier een bad nemen. Intussen wandelden haar slavinnen langs de oever. Opeens zag ze het mandje tussen het riet. Ze stuurde een slavin om het te halen. Toen ze het opendeed, zag ze het kind. Het jongetje huilde. Daardoor kreeg ze medelijden met hem. Ze zei: "Dit is vast een Hebreeuws jongetje."

Toen zei het zusje tegen de dochter van de farao: "Zal ik voor u bij de Hebreeuwse vrouwen een vrouw gaan zoeken die het kind de borst kan geven? Dan kan zij het kind voor u voeden." De dochter van de farao zei: "Ja, dat is goed." Toen ging het meisje haar moeder halen. De dochter van de farao zei tegen de moeder: "Neem dit jongetje mee en voed hem. Ik zal je ervoor betalen." Toen nam de vrouw het kind mee en zorgde voor hem en voedde hem. 10 Toen het jongetje geen borstvoeding meer nodig had, bracht ze het naar de dochter van de farao. Zij nam hem aan als haar zoon. Ze noemde hem Mozes (= 'uitgetrokken'). "Want," zei ze, "ik heb hem uit het water getrokken."

Footnotes

  1. Exodus 1:14 Om deze bouwstenen te maken werd er stro door klei getrapt. Daarna werden er een soort van bakstenen van gevormd. Die werden gedroogd in de zon. Ze werden dus niet in een oven gebakken.
  2. Exodus 2:1 Hun namen worden genoemd in Exodus 6:19.

Petrus begrijpt wie Jezus is

13 Ze kwamen in de buurt van de stad Cesarea Filippi. Daar vroeg Hij aan zijn leerlingen: "Wat zeggen de mensen over de Mensenzoon? Wie ben Ik volgens hen?" 14 Ze antwoordden: "Sommige mensen zeggen dat U Johannes de Doper bent. Andere mensen zeggen de profeet Elia.[a] Weer andere mensen zeggen Jeremia, of één van de andere profeten." 15 Maar Jezus zei tegen hen: "Maar Wie ben Ik volgens júllie?" 16 Simon Petrus antwoordde: "U bent de Messias, de Zoon van de levende God." 17 Jezus antwoordde: "Simon, zoon van Jona, wat heerlijk voor je dat je dit begrijpt! Want je weet dat niet doordat een mens je dat heeft laten zien. Maar mijn hemelse Vader heeft jou dat laten zien. 18 Ik zeg je dat jij Petrus (= 'steen') bent. En op deze rots[b] zal Ik mijn gemeente bouwen. De machten van het dodenrijk zullen de gemeente niet kunnen tegenhouden. 19 Ik zal jullie de sleutels geven van het Koninkrijk van God.[c] Jullie kunnen op de aarde alles binden, wat al gebonden is in de hemel. En jullie kunnen op de aarde alles vrijlaten, wat al is vrijgelaten in de hemel." 20 En Hij verbood zijn leerlingen om ook maar tegen íemand te zeggen dat Hij de Messias was.

Jezus vertelt over zijn dood

21 Vanaf dat moment begon Jezus aan zijn leerlingen uit te leggen wat er zou gaan gebeuren. Dat Hij naar Jeruzalem moest gaan. Dat Hij daar mishandeld moest worden door de leiders van het volk, de leiders van de priesters, en de wetgeleerden. Dat Hij zelfs moest worden gedood. Maar ook dat Hij op de derde dag uit de dood zou opstaan.

22 Toen nam Petrus Hem apart. Hij begon Hem streng tegen te spreken. Hij zei: "Heer, God zal ervoor zorgen dat dat niet zal gebeuren!" 23 Maar Jezus draaide Zich om en zei tegen Petrus: "Ga weg, duivel! Je probeert Mij ongehoorzaam aan God te maken. Want jij wil niet wat God wil, maar wat mensen willen!"

Jezus volgen

24 Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: "Als je bij Mij wil horen, moet je stoppen met voor jezelf te leven. Je moet het kruis opnemen[d] en Mij volgen. 25 Want als je je leven voor jezelf wil houden, zul je het juist verliezen. Maar als je je leven opgeeft voor Mij, zul je het juist redden. 26 Wat heb je eraan als je alles hebt wat je hebben wil, maar het kost je je leven? En wat kun je geven in ruil voor je leven? 27 Want de Mensenzoon zal komen met de hemelse macht en majesteit van zijn Vader. Hij zal komen met zijn engelen. Dan zal Hij aan alle mensen geven wat ze hebben verdiend voor het goed of kwaad wat ze hebben gedaan. 28 Luister goed! Ik zeg jullie dat sommigen van jullie niet zullen sterven, vóórdat ze de Mensenzoon in zijn hemelse macht en majesteit hebben gezien."

Jezus op de berg

17 Zes dagen later nam Jezus alleen Petrus, Jakobus en Johannes (de broer van Jakobus) mee een hoge berg op. En ze zagen Hem plotseling veranderen. Zijn gezicht begon te stralen als de zon en zijn kleren werden zo wit als het licht. Plotseling zagen ze Mozes en Elia[e] met Jezus spreken. Petrus zei tegen Jezus: "Heer, het is goed dat wij hier zijn. Als U dat wil, zal ik hier drie tenten neerzetten. Eén voor U, één voor Mozes en één voor Elia." Op datzelfde moment kwam er een stralende wolk om hen heen. En een stem zei vanuit de wolk: "Dit is mijn Zoon, van wie Ik heel veel houd. Ik ben erg blij met Hem. Luister naar Hem." Toen de leerlingen dit hoorden, lieten ze zich op de grond vallen van angst. Maar Jezus kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: "Sta op, wees maar niet bang." Toen ze opkeken, zagen ze niemand meer. Alleen Jezus was er nog. Terwijl ze de berg afdaalden, zei Jezus tegen hen: "Vertel niemand wat jullie hebben gezien. Jullie mogen het pas vertellen als de Mensenzoon uit de dood is opgestaan."

Footnotes

  1. Mattheüs 16:14 Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór. De profeet Maleachi had ruim 300 jaar na Elia gezegd dat God 'de profeet Elia' op een gegeven moment naar de aarde zou sturen. Lees Maleachi 4:5. Hij zei dat dus ruim 400 jaar vóór Jezus' geboorte.
  2. Mattheüs 16:18 Dit is een woordspeling, want het Griekse woord voor rots is 'petra'.
  3. Mattheüs 16:19 Ergens de 'sleutels' van hebben betekent dat je daar de macht / het gezag over hebt.
  4. Mattheüs 16:24 De mensen die naar Jezus luisterden, kenden de Romeinse doodstraf door kruisiging. Iemand die gekruisigd ging worden, moest zelf zijn kruis dragen. Zij begrepen dus heel goed dat 'het kruis opnemen' verband hield met 'dood'. Het gaat hier over het opgeven van je eigen leven, om verder voor Jezus te leven. Lees ook Matteüs 10:38.
  5. Mattheüs 17:3 Mozes had ongeveer 1300 jaar hiervóór het volk Israël uit Egypte geleid en hun de wet van God gegeven. Elia was een profeet uit de tijd van koning Achab, ongeveer 850 jaar hiervóór.

Psalm 21

Een lied van David. Voor de leider van het koor.

Heer, de koning is blij over uw macht.
Hij juicht over al het goede dat U hem geeft.
U heeft hem alles gegeven wat hij wenste.
U heeft alles gegeven waar hij U om vroeg.
U bent goed voor hem,
nog vóórdat hij om iets heeft gevraagd.
U heeft een prachtige gouden kroon op zijn hoofd gezet.
Hij vroeg U om leven. U gaf wat hij vroeg.
U gaf hem een heel lang leven.
U bent altijd zó goed voor hem!
U heeft hem rijk, machtig en geëerd gemaakt.
U stort altijd uw goedheid over hem uit.
U bent dicht bij hem. Dat maakt hem vrolijk en blij.
Want de koning vertrouwt op U, Heer.
Hij wankelt niet dankzij de goedheid en liefde
van de Allerhoogste God.

Uw hand zal al uw vijanden treffen.
U zal al uw vijanden vernietigen.
10 Uw woede zal hen vernietigen,
zoals hout in de oven wordt verbrand door het vuur.
11 U zal hun kinderen van de aardbodem wegvegen.
Hun familie zal niet langer blijven bestaan.
12 Ze proberen wel kwaad te doen,
ze smeden wel allerlei plannen,
maar tegen U kunnen ze niet op.
13 Ze worden het doelwit van uw pijlen.
U legt een pijl op uw boog en schiet op hen.

Read full chapter

Waarschuwing om trouw te zijn aan je eigen vrouw

Mijn zoon, luister naar mijn wijsheid.
Houd je oren open voor mijn wijze woorden.
Dan kun je verstandig worden
en kun je ervoor zorgen dat je verstandige dingen zegt.
Luister: de lippen van een vrouw die de jouwe niet is,
zijn zo zoet als honing.
Haar woorden zijn gladder dan olie.
Maar uiteindelijk wordt die vrouw zo bitter als gal voor je,
zo scherp als een zwaard.
Ze sleept je de dood in.
Door haar kom je in het graf terecht.
Ze wil niet dat jij het goede kiest, zodat je zal leven.
Ze laat je verdwalen, zonder dat je het merkt.

Read full chapter