Add parallel Print Page Options

De zonen van Jakob

30 Toen Rachel merkte dat zij onvruchtbaar was, werd zij jaloers op Lea. ‘Geef mij kinderen, anders ga ik dood!’ riep zij tegen Jakob. Maar toen werd Jakob boos. ‘Ben ik God soms?’ vroeg hij. ‘Hij is ervoor verantwoordelijk dat jij onvruchtbaar bent!’ Toen zei Rachel tegen hem: ‘Slaap met mijn dienares Bilha, haar kinderen zullen de mijne zijn.’

4,5 Zo gaf Rachel hem Bilha als vrouw en hij sliep met haar, zodat zij zwanger werd en een zoon ter wereld bracht. Rachel noemde hem Dan (Gerechtigheid) en zei: ‘God heeft mij recht gedaan. Hij hoorde mijn verzoek en heeft mij een zoon gegeven.’ Toen werd Bilha, Rachels dienares, opnieuw zwanger en gaf Jakob een tweede zoon. Rachel noemde hem Naftali (Mijn worsteling) en zei: ‘Ik ben in gevecht met mijn zuster en ik win!’

Ook voor Lea werd het duidelijk dat zij niet meer zwanger werd en zij gaf op haar beurt haar dienares Zilpa aan Jakob als vrouw 10 en die gaf hem een zoon. 11 Lea noemde het kind Gad (Mijn geluk is weer terug). 12,13 Daarna kreeg Zilpa een tweede zoon en Lea noemde hem Aser (Hij die gelukkig maakt) en zei: ‘Wat ben ik blij! Alle andere vrouwen zullen blij zijn vanwege mijn zegeningen!’

14 Op een dag, tijdens de tarweoogst, vond Ruben ergens op het veld liefdesappels en bracht ze naar zijn moeder Lea. Rachel vroeg Lea of zij ook wat liefdesappels mocht hebben. 15 Maar Lea antwoordde: ‘Was het niet genoeg dat je mijn man hebt afgepakt? Nu wil je zeker de liefdesappels van mijn zoon ook nog hebben!’ Rachel zei: ‘Nu zal hij vannacht met jou slapen, vanwege die liefdesappels.’

16 Die avond kwam Jakob thuis van het land en Lea ging hem tegemoet. ‘Je moet vannacht met mij slapen,’ zei ze, ‘want ik heb je eerlijk gehuurd voor de liefdesappels van mijn zoon.’ En Jakob sliep die nacht met haar. 17 God verhoorde Leaʼs gebeden en zij raakte weer in verwachting. 18 Zo kreeg zij haar vijfde zoon, die ze Issachar (Loon) noemde, want zij zei: ‘God heeft mij terugbetaald voor de dienares die ik aan mijn man heb gegeven.’ 19 Daarna raakte zij in verwachting van haar zesde zoon. 20 Zij noemde hem Zebulon (Bijwoning), want zij vond: ‘God heeft mij goede gaven gegeven voor mijn man. Hij zal nu zeker bij mij willen wonen, want ik heb hem al zes zonen gegeven.’ 21 Later kreeg Lea nog een dochter, die zij Dina noemde.

22 Toen besloot God naar Rachel te luisteren en Hij verhoorde haar gebeden. 23 Zij werd zwanger en kreeg een zoon. ‘God heeft de smaad van de onvruchtbaarheid van mij weggenomen!’ juichte zij. 24 En zij noemde haar zoon Jozef en zei: ‘Ik hoop dat de Here mij nog een zoon wil geven.’

25 Kort na Jozefs geboorte wendde Jakob zich tot Laban en zei: ‘Ik wil naar huis terug. 26 Laat mij mijn vrouwen en kinderen nemen—want ik heb ze eerlijk verdiend—en vertrekken, want u weet wat een werk ik voor u heb verzet.’ 27 ‘Ga toch niet weg,’ protesteerde Laban. ‘Alle zegeningen die ik heb gekregen, zijn veroorzaakt door jouw aanwezigheid hier. 28 Wat wil je hebben om te blijven? Zeg het maar, ik betaal het.’ 29 Jakob antwoordde: ‘U weet dat ik u trouw heb gediend in de afgelopen jaren en dat uw kudden flink zijn gegroeid. 30 Want toen ik hier kwam, was uw bezit niet zo groot, maar het is enorm gegroeid! De Here heeft u gezegend ter wille van mij. Dat is wel mooi, maar wat heb ik eraan? Ik moet ook een keer aan mijn eigen gezin denken.’ 31 ‘Wat wil je van mij hebben?’ vroeg Laban. 32 ‘Ik heb een voorstel. Als u het daarmee eens bent, zal ik bij u blijven,’ antwoordde Jakob. ‘Ik ga naar de kudden en haal overal de gevlekte, gespikkelde en gestreepte schapen en geiten weg. Dat zal mijn beloning zijn. 33 Als u morgen komt kijken en er zit een wit dier tussen, weet u dat ik dat heb gestolen.’ 34 ‘Goed,’ stemde Laban in. ‘Daarmee kan ik akkoord gaan.’

35 Nog diezelfde dag scheidde Laban de gestreepte en gevlekte bokken, de gespikkelde en gevlekte geiten, alles waar maar een wit plekje op zat en alle zwarte schapen van zijn eigen dieren en maakte zo een kudde voor Jakob. 36 Hij liet Jakobs zonen de kudde wegleiden tot op een afstand van drie dagreizen. Jakob bleef in de tussentijd de kudde van Laban hoeden. 37 Daarna verzamelde Jakob verse takken van populieren, amandelbomen en platanen en schilde ze zo, dat er witte strepen op kwamen. 38 Die geschilde takken verspreidde hij over de drinkplaats van zijn kudde, zodat de dieren bronstig werden en paarden. 39 De jongen die daaruit voortkwamen, waren gestreept en gevlekt en Jakob voegde ze bij zijn kudde. 40 Hij scheidde de ooien van Labans kudde van diens bokken en liet die paren met diens zwarte bokken. Zo bouwde hij zijn kudde op met behulp van Labans kudde. 41 Jakob ging zelfs nóg verder! Hij lette erop dat alleen de sterke en gezonde dieren met behulp van de geschilde takken paarden. 42 Bij de zwakkere dieren gebruikte hij de takken niet. Zo waren de zwakke jonge dieren voor Laban en de sterkere voor Jakob. 43 Dankzij die tactiek groeide Jakobs kudde snel en werd hij steeds rijker, met veel dienaren, kamelen en ezels.

Terug naar het vaderland

31 1,2 Maar Jakob kwam er achter dat Labans zonen zeiden: ‘Alles wat hij bezit, heeft hij aan onze vader te danken. Zijn rijkdom is ten koste van onze vader ontstaan.’ Jakob merkte ook dat Labans vriendschap voor hem bekoelde. Toen sprak de Here met Jakob en zei: ‘Ga terug naar uw vaderland en uw familie. Ik zal bij u zijn.’

Daarom liet Jakob Rachel en Lea op een dag bij zich op het land komen, waar hij de kudde hoedde, om met hen te overleggen. ‘Jullie vader heeft zich tegen mij gekeerd,’ vertelde hij hun, ‘en nu heeft de God van mijn vaderen met mij gesproken. Jullie weten hoe hard ik voor jullie vader heb gewerkt, maar hij heeft mij bedrogen en is de afspraken over mijn loon herhaalde malen niet nagekomen. God heeft echter niet toegestaan dat hij mij benadeelde, want toen hij beloofde dat alle gespikkelde dieren voor mij zouden zijn, werden alleen nog gespikkelde dieren geboren. En toen hij van mening veranderde en zei dat ik alle gestreepte dieren mocht hebben, waren alle jonge dieren gestreept! Op die manier heeft God mij rijk gemaakt ten koste van jullie vader.

10 En in de bronsttijd had ik een droom en zag dat de parende bokken in de kudde allemaal gespikkeld, gestreept en gevlekt waren. 11 Toen, in mijn droom, riep de Engel van God: “Jakob!” En ik antwoordde: “Ja.” 12 Hij zei dat ik de witte ooien met de gespikkelde, gevlekte en gestreepte bokken moest laten paren. “Want Ik heb gezien wat Laban u heeft aangedaan,” zei de Engel. 13 “Ik ben de God die u heeft gezien bij Betel, waar u een gedenksteen hebt opgericht en Mij een belofte hebt gedaan. Verlaat dit land en keer terug naar uw geboorteland.” ’ 14 Rachel en Lea zeiden: ‘Wij gaan met je mee. Wij hebben hier niets meer te zoeken en wij zullen ook niets erven van onze vader. 15 Hij heeft ons behandeld als vreemden en ons verkocht. Van dat geld is al niets meer over. 16 De rijkdommen die God jou heeft gegeven van onze vader, waren eigenlijk van ons en onze kinderen! Doe maar wat God je heeft gezegd, wij staan achter je.’

De kinderen van Rachel en Lea (vervolg)

30 Toen Rachel merkte dat ze geen kinderen kon krijgen, werd ze jaloers op haar zus. En ze zei tegen Jakob: "Geef mij kinderen! Ik ga dood als je dat niet doet!" Toen werd Jakob kwaad op Rachel en hij zei: "Ben ik God soms? Híj heeft jou geen kinderen gegeven! Maar ík kan er toch niets aan doen?" Maar ze zei: "Neem mijn slavin Bilha maar als bijvrouw. Als ze in verwachting raakt, moet ze haar kind op mijn knieën krijgen. Dan zal haar kind mijn kind zijn." En ze gaf haar slavin Bilha als bijvrouw aan Jakob. Bilha raakte in verwachting en kreeg een zoon. Toen zei Rachel: "God is voor mij opgekomen. Hij heeft mij gehoord en mij een zoon gegeven." Daarom noemde ze hem Dan (= 'geoordeeld'). Bilha, de slavin van Rachel, raakte weer in verwachting en kreeg een tweede zoon. Toen zei Rachel: "Op bovenmenselijke manier heb ik met mijn zus geworsteld en ik heb gewonnen." Daarom noemde ze hem Naftali (= 'geworsteld').

Toen Lea zag dat ze geen kinderen meer kreeg, gaf ze haar slavin Zilpa als bijvrouw aan Jakob. 10 En Zilpa, de slavin van Lea, kreeg een zoon. 11 Toen zei Lea: "Nu zal ik gelukkig zijn." Daarom noemde ze hem Gad (= 'geluk'). 12 Zilpa, de slavin van Lea, kreeg een tweede zoon. 13 Toen zei Lea: "Wat ben ik gelukkig! De vrouwen zullen jaloers zijn op mijn geluk." Daarom noemde ze hem Aser (= 'gelukkig').

14 Op een keer, in de tijd van de graanoogst, vond Ruben buiten op het veld liefdesappelen. Hij bracht ze naar zijn moeder Lea. Rachel zei tegen Lea: "Mag ik een paar van de liefdesappelen die je van je zoon hebt gekregen?" 15 Maar Lea zei: "Jij hebt mij mijn man al afgepakt. En alsof dat nog niet erg genoeg is, wil je ook nog eens de liefdesappelen van mijn zoon hebben?"[a] Rachel zei: "Als ik de liefdesappelen van je zoon mag hebben, mag jij vannacht met Jakob slapen."

16 Toen Jakob 's avonds uit het veld terugkwam, liep Lea hem tegemoet. Ze zei tegen hem: "Jij slaapt vannacht bij mij. Ik heb eerlijk voor je betaald met de liefdesappelen die ik van mijn zoon had gekregen." Daarom ging Jakob die nacht met haar naar bed. 17 En God luisterde naar Lea. Ze raakte in verwachting en kreeg een vijfde zoon. 18 Toen zei Lea: "God heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin als vrouw aan mijn man heb gegeven." Daarom noemde ze hem Issaschar (= 'beloning'). 19 Lea raakte weer in verwachting en kreeg een zesde zoon. 20 Toen zei Lea: "God heeft mij een prachtig geschenk gegeven. Voortaan zal mijn man bij mij willen wonen, omdat ik hem al zes zonen heb gegeven." Daarom noemde ze hem Zebulon (= 'woonplaats'). 21 Daarna kreeg ze een dochter, die ze Dina noemde.

22 Maar God was Rachel niet vergeten en Hij luisterde naar haar. 23 Hij zorgde ervoor dat ze kinderen kon krijgen en ze raakte in verwachting. Ze kreeg een zoon. Toen zei ze: "God heeft ervoor gezorgd dat ik mij niet meer hoef te schamen." 24 En ze zei: "Ik hoop dat de Heer mij nóg een zoon zal geven." Daarom noemde ze hem Jozef (= 'hij zal méér worden').

Jakobs vee

25 Nadat Jozef was geboren, zei Jakob tegen Laban: "Ik wil graag teruggaan naar mijn geboorteplaats en mijn land. 26 Geef me mijn vrouwen en kinderen, voor wie ik bij je heb gewerkt, en laat me vertrekken. Want je weet dat ik hard voor je heb gewerkt." 27 Maar Laban antwoordde: "Ga alsjeblieft nog niet weg! Ik heb gemerkt dat de Heer mij heel erg heeft gezegend omdat jij hier bent. 28 Zeg maar wat je bij mij wil verdienen. Dan zal ik je dat geven." 29 Toen antwoordde Jakob: "Je weet zelf dat ik hard voor je heb gewerkt. Ik heb goed voor je kudden gezorgd. 30 Want vóórdat ik kwam, had je niet veel vee. Maar de Heer is aldoor goed voor je geweest sinds ik bij je ben. Daardoor zijn je kudden erg groot geworden. Maar nu zou ik ook wel eens voor mijn eigen familie willen gaan werken." 31 Toen vroeg Laban: "Wat moet ik je geven?" Jakob zei: "Je hoeft me niets te geven. Ik zal weer je vee hoeden. Maar dan wil ik het volgende met je afspreken. 32 Ik zal vandaag alle dieren die gespikkeld of gevlekt zijn tussen je schapen en geiten weghalen. Elk bruin schaap en elke geit met spikkels of vlekken is voor mij. Dat is het loon dat ik van je vraag. 33 Als je er morgen naar komt kijken, kun je zelf zien of ik eerlijk ben geweest. Van elke geit die niet gespikkeld of gevlekt is en elk schaap dat niet bruin is, mag je zeggen dat ik het van je heb gestolen." 34 Laban antwoordde: "Ik vind het best!"

35 Maar diezelfde dag haalde Laban alle gestreepte en gevlekte geiten tussen zijn vee uit, alles waar iets wits aan was. Ook alle bruine schapen haalde hij uit de kudde weg. Hij liet zijn zonen voor die dieren zorgen. 36 En hij zorgde ervoor dat er een afstand van drie dagen reizen was tussen dat vee en de rest van Labans vee waar Jakob voor moest zorgen.

37 Toen nam Jakob takken van populieren, amandelbomen en kastanjes. Daarop maakte hij witte strepen door de schors af te schillen, zodat het witte hout zichtbaar werd. 38 Hij legde de geschilde takken in de drinkbakken waar de schapen en de geiten kwamen drinken. Hij legde ze vlak bij de dieren. Als de dieren daar kwamen drinken, paarden ze met elkaar. 39 Als ze gepaard hadden bij de bakken met de takken, kregen ze gestreepte, gespikkelde en gevlekte jongen. 40 Die jonge dieren hield hij apart en liet ze niet bij de andere dieren van Laban komen. Zo ontstond er een kudde voor hemzelf van gespikkelde en gevlekte geiten en bruine schapen. 41 Elke keer als de sterkste dieren paarden, legde Jakob de gestreepte takken in de drinkbakken, zodat ze bij de takken zouden paren. 42 Maar als de zwakke dieren paarden, legde hij de takken er niet in. Zo werden de zwakke dieren voor Laban en de sterke voor Jakob. 43 Zo werd Jakob heel erg rijk. Hij kreeg veel schapen en geiten, slaven en slavinnen, kamelen en ezels.

Jakob vlucht voor Laban

31 Maar Jakob hoorde de zonen van Laban mopperen: "Jakob heeft onze vader alles afgenomen. Hij is rijk geworden van alles wat eerst van onze vader was." Ook merkte hij dat Laban niet meer zo vriendelijk naar hem keek als eerst. Toen zei de Heer tegen Jakob: "Ga terug naar je geboorteland en naar je familie. Ik zal met je zijn."

Jakob liet Rachel en Lea naar het veld komen waar hij met zijn kudden was. Hij zei tegen hen: "Ik heb gemerkt dat jullie vader niet meer zo vriendelijk naar me kijkt als eerst. Maar de God van mijn vader is met mij geweest. Ook weten jullie zelf dat ik heel erg hard voor jullie vader heb gewerkt. Maar hij heeft mij bedrogen en mijn loon wel tien keer veranderd. Maar God heeft ervoor gezorgd dat ik daar geen last van had. Als Laban zei: 'Jij mag de gespikkelde dieren als beloning hebben,' dan kregen alle dieren gespikkelde jongen. En als hij zei: 'Jij mag de gestreepte dieren als beloning hebben,' dan kregen alle dieren gestreepte jongen. Zo heeft God het vee van jullie vader afgenomen en aan mij gegeven. 10 Op een keer liet God mij iets zien, in de paartijd van het vee. Ik zag het vóór me als in een droom. Ik zag dat de mannetjes-geiten die aan het paren waren, allemaal gestreept, gespikkeld en gevlekt waren. 11 En de Engel van God zei tegen mij in die droom: 'Jakob!' En ik zei: 'Ja, Heer.' 12 Toen zei Hij: 'Kijk om je heen. Dan zie je dat alle mannetjes-geiten die paren, gestreept, gespikkeld en gevlekt zijn. Want Ik heb alles gezien wat Laban je aandoet. 13 Ik ben de God van Bet-El, de plaats waar je als teken een steen rechtop hebt gezet en overgoten hebt met olijf-olie. Daar heb je Mij een eed gezworen. Maak je nu klaar om op reis te gaan en vertrek uit dit land. Ga terug naar het land van je familie.' "

14 Toen antwoordden Rachel en Lea: "Hebben we nog iets met onze vader te maken? Er is ook niets meer van de erfenis over. 15 Hij heeft ons verhandeld alsof we vreemdelingen waren. Ook heeft hij al ons geld opgemaakt. 16 Maar alle rijkdom die God van onze vader heeft afgepakt, is nu van ons en onze kinderen. Doe dus wat God tegen je heeft gezegd."

Footnotes

  1. Genesis 30:15 In die tijd dacht men dat 'liefdesappelen' hielpen om zwanger te worden. Het is niet helemaal duidelijk welke plant bedoeld wordt.

30 When Rachel saw that she was not bearing Jacob any children,(A) she became jealous of her sister.(B) So she said to Jacob, “Give me children, or I’ll die!”

Jacob became angry with her and said, “Am I in the place of God,(C) who has kept you from having children?”(D)

Then she said, “Here is Bilhah,(E) my servant.(F) Sleep with her so that she can bear children for me and I too can build a family through her.”(G)

So she gave him her servant Bilhah as a wife.(H) Jacob slept with her,(I) and she became pregnant and bore him a son. Then Rachel said, “God has vindicated me;(J) he has listened to my plea and given me a son.”(K) Because of this she named him Dan.[a](L)

Rachel’s servant Bilhah(M) conceived again and bore Jacob a second son. Then Rachel said, “I have had a great struggle with my sister, and I have won.”(N) So she named him Naphtali.[b](O)

When Leah(P) saw that she had stopped having children,(Q) she took her servant Zilpah(R) and gave her to Jacob as a wife.(S) 10 Leah’s servant Zilpah(T) bore Jacob a son. 11 Then Leah said, “What good fortune!”[c] So she named him Gad.[d](U)

12 Leah’s servant Zilpah bore Jacob a second son. 13 Then Leah said, “How happy I am! The women will call me(V) happy.”(W) So she named him Asher.[e](X)

14 During wheat harvest,(Y) Reuben went out into the fields and found some mandrake plants,(Z) which he brought to his mother Leah. Rachel said to Leah, “Please give me some of your son’s mandrakes.”

15 But she said to her, “Wasn’t it enough(AA) that you took away my husband? Will you take my son’s mandrakes too?”

“Very well,” Rachel said, “he can sleep with you tonight in return for your son’s mandrakes.”(AB)

16 So when Jacob came in from the fields that evening, Leah went out to meet him. “You must sleep with me,” she said. “I have hired you with my son’s mandrakes.”(AC) So he slept with her that night.

17 God listened to Leah,(AD) and she became pregnant and bore Jacob a fifth son. 18 Then Leah said, “God has rewarded me for giving my servant to my husband.”(AE) So she named him Issachar.[f](AF)

19 Leah conceived again and bore Jacob a sixth son. 20 Then Leah said, “God has presented me with a precious gift. This time my husband will treat me with honor,(AG) because I have borne him six sons.” So she named him Zebulun.[g](AH)

21 Some time later she gave birth to a daughter and named her Dinah.(AI)

22 Then God remembered Rachel;(AJ) he listened to her(AK) and enabled her to conceive.(AL) 23 She became pregnant and gave birth to a son(AM) and said, “God has taken away my disgrace.”(AN) 24 She named him Joseph,[h](AO) and said, “May the Lord add to me another son.”(AP)

Jacob’s Flocks Increase

25 After Rachel gave birth to Joseph, Jacob said to Laban, “Send me on my way(AQ) so I can go back to my own homeland.(AR) 26 Give me my wives and children, for whom I have served you,(AS) and I will be on my way. You know how much work I’ve done for you.”

27 But Laban said to him, “If I have found favor in your eyes,(AT) please stay. I have learned by divination(AU) that the Lord has blessed me because of you.”(AV) 28 He added, “Name your wages,(AW) and I will pay them.”

29 Jacob said to him, “You know how I have worked for you(AX) and how your livestock has fared under my care.(AY) 30 The little you had before I came has increased greatly, and the Lord has blessed you wherever I have been.(AZ) But now, when may I do something for my own household?(BA)

31 “What shall I give you?” he asked.

“Don’t give me anything,” Jacob replied. “But if you will do this one thing for me, I will go on tending your flocks and watching over them: 32 Let me go through all your flocks today and remove from them every speckled or spotted sheep, every dark-colored lamb and every spotted or speckled goat.(BB) They will be my wages.(BC) 33 And my honesty will testify for me in the future, whenever you check on the wages you have paid me. Any goat in my possession that is not speckled or spotted, or any lamb that is not dark-colored,(BD) will be considered stolen.(BE)

34 “Agreed,” said Laban. “Let it be as you have said.” 35 That same day he removed all the male goats that were streaked or spotted, and all the speckled or spotted female goats (all that had white on them) and all the dark-colored lambs,(BF) and he placed them in the care of his sons.(BG) 36 Then he put a three-day journey(BH) between himself and Jacob, while Jacob continued to tend the rest of Laban’s flocks.

37 Jacob, however, took fresh-cut branches from poplar, almond(BI) and plane trees(BJ) and made white stripes on them by peeling the bark and exposing the white inner wood of the branches.(BK) 38 Then he placed the peeled branches(BL) in all the watering troughs,(BM) so that they would be directly in front of the flocks when they came to drink. When the flocks were in heat(BN) and came to drink, 39 they mated in front of the branches.(BO) And they bore young that were streaked or speckled or spotted.(BP) 40 Jacob set apart the young of the flock by themselves, but made the rest face the streaked and dark-colored animals(BQ) that belonged to Laban. Thus he made separate flocks for himself and did not put them with Laban’s animals. 41 Whenever the stronger females were in heat,(BR) Jacob would place the branches in the troughs in front of the animals so they would mate near the branches,(BS) 42 but if the animals were weak, he would not place them there. So the weak animals went to Laban and the strong ones to Jacob.(BT) 43 In this way the man grew exceedingly prosperous and came to own large flocks, and female and male servants, and camels and donkeys.(BU)

Jacob Flees From Laban

31 Jacob heard that Laban’s sons(BV) were saying, “Jacob has taken everything our father owned and has gained all this wealth from what belonged to our father.”(BW) And Jacob noticed that Laban’s attitude toward him was not what it had been.(BX)

Then the Lord said to Jacob, “Go back(BY) to the land of your fathers and to your relatives, and I will be with you.”(BZ)

So Jacob sent word to Rachel and Leah to come out to the fields where his flocks were. He said to them, “I see that your father’s(CA) attitude toward me is not what it was before,(CB) but the God of my father has been with me.(CC) You know that I’ve worked for your father with all my strength,(CD) yet your father has cheated(CE) me by changing my wages(CF) ten times.(CG) However, God has not allowed him to harm me.(CH) If he said, ‘The speckled ones will be your wages,’ then all the flocks gave birth to speckled young; and if he said, ‘The streaked ones will be your wages,’(CI) then all the flocks bore streaked young. So God has taken away your father’s livestock(CJ) and has given them to me.(CK)

10 “In breeding season I once had a dream(CL) in which I looked up and saw that the male goats mating with the flock were streaked, speckled or spotted. 11 The angel of God(CM) said to me in the dream,(CN) ‘Jacob.’ I answered, ‘Here I am.’(CO) 12 And he said, ‘Look up and see that all the male goats mating with the flock are streaked, speckled or spotted,(CP) for I have seen all that Laban has been doing to you.(CQ) 13 I am the God of Bethel,(CR) where you anointed a pillar(CS) and where you made a vow(CT) to me. Now leave this land at once and go back to your native land.(CU)’”

14 Then Rachel and Leah replied, “Do we still have any share(CV) in the inheritance of our father’s estate? 15 Does he not regard us as foreigners?(CW) Not only has he sold us, but he has used up what was paid for us.(CX) 16 Surely all the wealth that God took away from our father belongs to us and our children.(CY) So do whatever God has told you.”

Footnotes

  1. Genesis 30:6 Dan here means he has vindicated.
  2. Genesis 30:8 Naphtali means my struggle.
  3. Genesis 30:11 Or “A troop is coming!”
  4. Genesis 30:11 Gad can mean good fortune or a troop.
  5. Genesis 30:13 Asher means happy.
  6. Genesis 30:18 Issachar sounds like the Hebrew for reward.
  7. Genesis 30:20 Zebulun probably means honor.
  8. Genesis 30:24 Joseph means may he add.

Jezusʼ opdracht aan zijn leerlingen

10 Jezus riep zijn twaalf leerlingen en gaf hun macht om boze geesten te verjagen en alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van zijn twaalf apostelen: Simon (ook wel Petrus genoemd) en diens broer Andreas, Jakobus (de zoon van Zebedeüs) en zijn broer Johannes, Filippus en Bartholomeüs, Thomas en Mattheüs (de tolontvanger), Jakobus (de zoon van Alfeüs) en Thaddeüs, Simon de Zeloot en Judas Iskariot (door wie Jezus is verraden).

Jezus stuurde deze twaalf erop uit met de opdracht: ‘Ga niet naar de ongelovigen of de Samaritanen, maar alleen naar de verloren schapen van het volk van Israël. Vertel hun dat het Koninkrijk van de hemelen vlakbij is. Maak zieken gezond. Laat doden weer levend worden. Genees melaatsen. Verdrijf boze geesten. Jullie mogen er niets voor vragen, omdat je het zelf ook voor niets hebt gekregen. Neem geen geld mee, 10 geen reistas met extra kleren en sandalen. Zelfs geen wandelstok. Want je zult krijgen wat je nodig hebt. 11 Wanneer jullie in een stad of dorp komen, zoek dan iemand die het waard is om bij te logeren. Blijf daar tot je weer verder gaat. 12 Groet degenen die jullie onderdak verlenen. 13 Wens zijn gezin vrede toe, als je er goed wordt ontvangen, maar niet als je er slecht wordt ontvangen. 14 Als er huizen of steden zijn waar ze niets van je willen weten, ga dan meteen verder en schud het stof van je voeten af. 15 Werkelijk, zoʼn stad zal er op de dag van het grote oordeel erger aan toe zijn dan de beruchte steden Sodom en Gomorra.

16 Ik stuur jullie erop uit als schapen onder wolven. Wees zo slim als slangen, en zo onschuldig als duiven. 17 Maar pas op! Men zal jullie voor de rechtbanken brengen en afranselen in de synagogen. 18 Jullie moeten terechtstaan voor gouverneurs en koningen, omdat jullie bij Mij horen. Dat zijn kansen om hun over Mij te vertellen en de wereld te laten weten wie Ik ben. 19 Als je wordt gearresteerd, hoef je je geen zorgen te maken over wat je moet zeggen. De juiste woorden zullen je op het juiste moment worden ingegeven. 20 Dan zijn jullie het niet die spreken. Dan is het de Geest van je hemelse Vader die door je spreekt. 21 De ene broer zal de andere ter dood laten brengen. Vaders zullen dat zelfs doen met hun eigen kinderen. Kinderen zullen de hand tegen hun ouders opheffen en hen vermoorden. 22 Iedereen zal jullie haten omdat jullie bij Mij horen. Maar wie standhoudt tot het allerlaatst, zal worden gered. 23 Wanneer je in de ene stad wordt vervolgd, vlucht dan naar de andere. Want Ik, de Mensenzoon, zal terugkomen voordat jullie alle steden van Israël hebben bereikt.

Read full chapter

Jezus stuurt zijn twaalf leerlingen op pad

10 Daarna riep Jezus zijn twaalf leerlingen bij Zich. Hij gaf hun de macht om duivelse geesten uit de mensen weg te jagen en om alle ziekten en kwalen te genezen. Dit zijn de namen van die twaalf leerlingen, die Hij ook apostelen[a] noemde: allereerst Simon, die ook Petrus wordt genoemd, en zijn broer Andreas. Jakobus de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes. Verder Filippus, Bartolomeüs (= Natanaël), Tomas en de belasting-ontvanger Matteüs. Verder Jakobus de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs die ook Taddeüs wordt genoemd. Verder Simon de Zeloot en Judas Iskariot, die Hem later heeft verraden.

Dit zijn de twaalf leerlingen die Jezus op pad stuurde. Hij beval hun: "Ga niet naar niet-Joodse mensen. Ga ook niet naar de steden in Samaria.[b] Ga alleen naar de verdwaalde schapen van het volk Israël. Vertel overal dat het Koninkrijk van God eraan komt. Genees de zieken, maak doden weer levend, verjaag duivelse geesten. Jullie hebben niets voor deze macht hoeven betalen. Vraag er dus ook nooit een beloning voor. Neem geen geld mee. 10 Ook geen reistas voor onderweg. Neem geen extra hemd, extra sandalen of een staf mee. Want een arbeider wordt altijd beloond voor zijn werk. Je zal krijgen wat je nodig hebt.

11 Als je een stad of een dorp binnenkomt, bekijk dan wie het daar waard is dat je bij hem logeert. Blijf bij hem tot je weer uit die stad vertrekt. 12 Als je zijn huis binnengaat, wens de mensen die er wonen dan vrede toe. 13 Als die mensen het waard zijn, zal je vrede over hen komen. Maar als ze die vrede niet waard zijn, zal je vrede bij je terugkomen. 14 Als mensen niet naar je willen luisteren, ga dan weg uit dat huis of die stad. Klop het stof van je voeten af om hen te waarschuwen. 15 Luister goed! Ik zeg jullie dat het voor de streek van Sodom en Gomorra[c] minder erg zal zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad.

16 Ik stuur jullie als schapen onder de wolven. Wees daarom net zo voorzichtig en slim als slangen, en net zo onschuldig als duiven. 17 Maar pas op voor de mensen. Want ze zullen jullie gevangen nemen en voor de rechter slepen. En ze zullen jullie zweepslagen geven in hun synagogen. 18 Jullie zullen ook voor bestuurders van provincies en voor koningen en keizers terecht staan omdat jullie in Mij geloven. Jullie zullen hun en de volken over Mij vertellen. 19 Als ze jullie gevangen nemen, maak je dan geen zorgen wat jullie moeten zeggen. Want jullie zullen de woorden krijgen op het moment dat jullie ze nodig hebben. 20 Want jullie zullen niet zelf spreken. Maar de Geest van jullie Vader zal door jullie heen spreken.

21 En een man zal zijn eigen broer laten doden. Een vader zal zijn eigen zoon laten doden. Kinderen zullen hun ouders laten doden. 22 Iedereen zal jullie haten omdat jullie in Mij geloven. Maar jullie moeten tot het einde volhouden. Dan zullen jullie worden gered. 23 Als de mensen jullie in de ene stad vervolgen, vlucht dan naar een andere stad. Want luister goed! Jullie zullen niet in alle steden van Israël zijn geweest, voordat de Mensenzoon komt.

Read full chapter

Footnotes

  1. Mattheüs 10:2 'Apostelen' zou je ook kunnen vertalen met 'zendelingen'. Ze worden 'uitgezonden' om het goede nieuws aan de mensen bekend te gaan maken. In de BasisBijbel zijn zij vaak 'boodschappers van God' genoemd. Want ze brengen Gods boodschap naar de mensen. Lees Lukas 6:13-16.
  2. Mattheüs 10:6 In de tijd dat de bevolking van het koninkrijk Israël door de koning van Assur gevangen was meegenomen, waren er mensen van een ander volk in de streek Samaria komen wonen. Voor een deel hadden ze het Joodse geloof overgenomen en dat vermengd met hun eigen godsdiensten. Lees 2 Koningen 17:24-34.
  3. Mattheüs 10:15 Sodom en Gomorra waren twee steden die honderden jaren eerder door God verwoest waren omdat de bewoners zo slecht waren. Lees Genesis 13:13 en Genesis 19:15, 24 en 25.

Jesus Sends Out the Twelve(A)(B)(C)(D)(E)

10 Jesus called his twelve disciples to him and gave them authority to drive out impure spirits(F) and to heal every disease and sickness.(G)

These are the names of the twelve apostles: first, Simon (who is called Peter) and his brother Andrew; James son of Zebedee, and his brother John; Philip and Bartholomew; Thomas and Matthew the tax collector; James son of Alphaeus, and Thaddaeus; Simon the Zealot and Judas Iscariot, who betrayed him.(H)

These twelve Jesus sent out with the following instructions: “Do not go among the Gentiles or enter any town of the Samaritans.(I) Go rather to the lost sheep of Israel.(J) As you go, proclaim this message: ‘The kingdom of heaven(K) has come near.’ Heal the sick, raise the dead, cleanse those who have leprosy,[a] drive out demons. Freely you have received; freely give.

“Do not get any gold or silver or copper to take with you in your belts(L) 10 no bag for the journey or extra shirt or sandals or a staff, for the worker is worth his keep.(M) 11 Whatever town or village you enter, search there for some worthy person and stay at their house until you leave. 12 As you enter the home, give it your greeting.(N) 13 If the home is deserving, let your peace rest on it; if it is not, let your peace return to you. 14 If anyone will not welcome you or listen to your words, leave that home or town and shake the dust off your feet.(O) 15 Truly I tell you, it will be more bearable for Sodom and Gomorrah(P) on the day of judgment(Q) than for that town.(R)

16 “I am sending you out like sheep among wolves.(S) Therefore be as shrewd as snakes and as innocent as doves.(T) 17 Be on your guard; you will be handed over to the local councils(U) and be flogged in the synagogues.(V) 18 On my account you will be brought before governors and kings(W) as witnesses to them and to the Gentiles. 19 But when they arrest you, do not worry about what to say or how to say it.(X) At that time you will be given what to say, 20 for it will not be you speaking, but the Spirit of your Father(Y) speaking through you.

21 “Brother will betray brother to death, and a father his child; children will rebel against their parents(Z) and have them put to death.(AA) 22 You will be hated by everyone because of me,(AB) but the one who stands firm to the end will be saved.(AC) 23 When you are persecuted in one place, flee to another. Truly I tell you, you will not finish going through the towns of Israel before the Son of Man comes.(AD)

Read full chapter

Footnotes

  1. Matthew 10:8 The Greek word traditionally translated leprosy was used for various diseases affecting the skin.

12 Een psalm van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van ‘De Achtste.’

Here, help ons!
Gelovigen
zijn er niet meer te vinden.
Het begrip trouw
zegt de mensen niets meer.
Men is oneerlijk tegen elkaar,
spreekt met dubbele tong
en bedriegt de ander.
Vernietig dat soort mensen maar, Here,
ieder die zo handelt,
al die mensen die zeggen:
‘Ik praat me overal uit,
laat mij het maar zeggen—
wie doet me wat?’
De Here zegt:
‘Ter wille van de onderdrukten
en het hulpgeroep van de armen
ga Ik nu optreden.
Ieder die naar Mij uitziet,
zal Ik in veiligheid brengen.’
Het woord van de Here
is betrouwbaar,
zo puur als zevenmaal gezuiverd zilver.
Ik weet, Here,
dat U uw woord altijd nakomt
en dat U ons zult beschermen
tegen deze onbetrouwbare mensen.

Read full chapter

Psalm 12

Een lied van David, op de wijs van: 'De achtste'. Voor de leider van het koor.

Help ons, Heer!
Want er zijn geen goede mensen meer.
Er zijn nog maar heel weinig mensen trouw aan U.

De mensen bedriegen elkaar.
Ze zeggen het één, maar bedoelen iets anders.
Ze spreken gladde woorden.
Heer, leg die bedriegers het zwijgen op!
Ook alle mensen die trots denken dat ze U niet nodig hebben.
Maak een einde aan mensen die zeggen:
"Met onze tong zijn we machtig. Ónze lippen geven de bevelen.
Wie doet ons wat?"

De Heer zegt: "De mensen kreunen,
want ze worden verdrukt.
Daarom kom Ik hen helpen.
Ik breng hen in veiligheid."
Wat de Heer zegt, is altijd waar.
Zijn woorden zijn zo zuiver als zilver
dat in een smelt-oven zeven keer is gezuiverd.

Heer, U zal ons altijd beschermen
tegen slechte mensen.

Read full chapter

Psalm 12[a]

For the director of music. According to sheminith.[b] A psalm of David.

Help, Lord, for no one is faithful anymore;(A)
    those who are loyal have vanished from the human race.
Everyone lies(B) to their neighbor;
    they flatter with their lips
    but harbor deception in their hearts.(C)

May the Lord silence all flattering lips(D)
    and every boastful tongue—(E)
those who say,
    “By our tongues we will prevail;(F)
    our own lips will defend us—who is lord over us?”

“Because the poor are plundered(G) and the needy groan,(H)
    I will now arise,(I)” says the Lord.
    “I will protect them(J) from those who malign them.”
And the words of the Lord are flawless,(K)
    like silver purified(L) in a crucible,(M)
    like gold[c] refined seven times.

You, Lord, will keep the needy safe(N)
    and will protect us forever from the wicked,(O)
who freely strut(P) about
    when what is vile is honored by the human race.

Read full chapter

Footnotes

  1. Psalm 12:1 In Hebrew texts 12:1-8 is numbered 12:2-9.
  2. Psalm 12:1 Title: Probably a musical term
  3. Psalm 12:6 Probable reading of the original Hebrew text; Masoretic Text earth

13 Gelukkig is de mens die de wijsheid zoekt en haar vindt, en die met verstand leert leven.
14 Want wijsheid brengt meer op dan handel in zilver, meer dan het delven van goud.
15 Zij is meer en beter dan edelstenen, meer waard dan alles waarvan je ooit droomt.

Read full chapter

Niets is méér waard dan wijsheid

13 Het is heerlijk als je wijsheid vindt.
Het is heerlijk als je verstandig wordt.
14 Want dat levert méér op dan zilver.
Wat je ermee krijgt, is beter dan goud.
15 Wijsheid is meer waard dan edelstenen.
Je kan je niets beters wensen dan wijsheid.

Read full chapter

13 Blessed are those who find wisdom,
    those who gain understanding,
14 for she is more profitable than silver
    and yields better returns than gold.(A)
15 She is more precious than rubies;(B)
    nothing you desire can compare with her.(C)

Read full chapter