Add parallel Print Page Options

Het dal met beenderen

37 1,2 De kracht van de Here rustte op mij en de Geest van de Here nam mij mee naar een dal vol beenderen. Hij leidde mij er tussendoor. Toen zei Hij: ‘Mensenzoon, kunnen deze beenderen weer mensen worden?’ Ik antwoordde: ‘Och Here, alleen U kent het antwoord op die vraag.’ Toen droeg Hij mij op te profeteren en tegen de beenderen te zeggen: ‘Verbleekte beenderen, luister naar de woorden van de Here. Want de Oppermachtige Here zegt: “Kijk, Ik ga u weer levend maken. Ik zal u weer vlees en pezen geven en u bedekken met huid. Ik zal u adem geven en u zult tot leven komen en weten dat Ik de Here ben.”’

Ik sprak deze woorden van de Here uit, precies zoals Hij mij had opgedragen. En plotseling klonk een luid geklepper door het dal. De beenderen van de lichamen kwamen bij elkaar en voegden zich aaneen zoals zij vroeger hadden gezeten. Met mijn eigen ogen zag ik dat daarna vlees en pezen op de beenderen verschenen en er huid overheen kwam. Maar leven was erin nog niet zichtbaar.

Toen gaf Hij mij opdracht de wind te roepen en te zeggen: ‘De Oppermachtige Here zegt: “Kom vanuit de vier windstreken, geest, en laat uw adem over deze dode lichamen gaan, zodat zij weer tot leven komen.”’ 10 Zo sprak ik tegen de windrichtingen, zoals Hij mij had opgedragen en de lichamen begonnen te ademen, zij kwamen tot leven en stonden op: een onafzienbare menigte. 11 Toen vertelde Hij mij wat dit visioen betekende. ‘Deze beenderen,’ zei Hij, ‘stellen alle inwoners van Israël voor. Zij zeggen: “Onze beenderen zijn uitgedroogd, er is geen hoop meer, het is met ons gedaan.” 12 Maar vertel hun dat de Oppermachtige Here zegt: “Mijn volk, Ik zal uw graven van ballingschap openen en u weer laten opstaan, zodat u kunt terugkeren naar het land Israël. 13 Uiteindelijk zult u, mijn volk, dan weten dat Ik de Here ben. 14 Ik zal mijn Geest in u laten wonen en u zult leven en terugkeren naar uw vaderland. Dan zult u erkennen dat Ik, de Here, precies heb gedaan wat Ik u had beloofd.”’

15 Opnieuw kwam er een boodschap van de Here voor mij: 16 ‘Neem een stok en kerf er de volgende woorden in: “Deze stok vertegenwoordigt Juda en de bij haar aangesloten stammen.” Neem vervolgens een andere stok en kerf daarin de woorden: “Deze stok vertegenwoordigt Jozef en alle overige stammen van Israël.” 17 Houd die stokken nu bij elkaar in één hand, zodat zij één stok vormen. 18-20 Vertel deze mensen (houd de stokken zo vast dat zij kunnen zien wat u doet) dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal de stokken van Jozef en Juda samenvoegen en hen maken tot één stok in mijn hand.” 21 Want de Oppermachtige Here zegt verder: “Ik verzamel de Israëlieten vanuit de volken en breng hen van overal ter wereld terug naar hun vaderland, 22 om hen op de bergen van Israël tot één volk te verenigen. Er zal één koning over hen allen zijn en zij zullen niet langer verdeeld zijn in twee volken of twee koninkrijken. 23 Zij zullen zichzelf niet langer verontreinigen met afgoden en al hun andere zonden, want Ik zal hen redden van al hun ontrouw, waarmee zij zich bezoedeld hebben en Ik zal hen zuiver maken. Dan zullen zij werkelijk mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn. 24 En David, mijn dienaar, zal hun koning zijn, hun enige herder, zij zullen mijn wetten gehoorzamen en al mijn wensen vervullen. 25 Zij zullen wonen in het land Israël, waar ook hun voorouders woonden, het land dat Ik mijn dienaar Jakob gaf. Zij en hun kinderen zullen daar wonen, evenals hun kleinkinderen, generatie op generatie. En mijn dienaar David zal voor eeuwig hun vorst zijn. 26 Ik zal een vredesverbond met hen sluiten, een eeuwigdurend verdrag. Ik zal hen zegenen en vermenigvuldigen en mijn tempel zal Ik voor altijd in hun midden plaatsen. 27 Ik zal te midden van hen gaan wonen. Ja, Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 28 Wanneer mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden blijft, zullen de volken weten dat Ik, de Here, Israël heb afgezonderd om mijn volk te zijn.”’

Profetie tegen Gog

38 Dit is een andere boodschap die de Here mij stuurde: 2,3 ‘Mensenzoon, kijk in noordelijke richting naar het land Magog en profeteer tegen Gog, de koning van Mesech en Tubal. Vertel hem dat de Oppermachtige Here zegt: “Ik zal u straffen, Gog. Ik zal haken in uw kaken slaan en u naar uw veroordeling sleuren. En niet alleen u, ook uw troepen en gewapende cavalerie, een machtig leger met grote en kleine schilden, tot de tanden gewapend. Perzië, Ethiopië en Put zullen daar met al hun wapentuig ook bij zijn, evenals Gomer met zijn horden en de legers van Togarma uit het verre noorden. Nog vele anderen zullen daarna hun voorbeeld volgen. Let op! Houd uw legers op de been. U bent hun leider, Gog! Na verloop van vele jaren zult u voor de strijd worden opgeroepen, u zult ten strijde trekken tegen Israël, dat vrede heeft gekend sinds de terugkeer van haar inwoners vanuit vele landen. U en al uw bondgenoten, een enorm en angstaanjagend leger, zullen als een naderend onweer op hen afkomen en het land als een wolk bedekken.”

10 De Oppermachtige Here zegt: “In die tijd zult u op een kwaadaardig idee komen. 11 U zegt: ‘Israël is een onbeschermd land met veel dorpen zonder muren. Ik zal ten strijde trekken en deze goedgelovige mensen, die in rust en zekerheid leven, vernietigen. 12 Ik zal optrekken naar die eens verlaten steden die nu weer worden bewoond—door hen die uit alle volken zijn teruggekeerd—en ik zal een grote buit veroveren. Want dit volk is rijk aan vee en andere schatten en de hele wereld draait om hen!’ 13 Maar Seba en Dedan en de kooplieden van Tarsis met wie zij handel drijven zullen vragen: ‘Wie bent u dat u hen berooft van zilver en goud, hun vee meeneemt en hun goederen steelt, zodat zij arm achterblijven?’” 14 De Oppermachtige Here zegt tegen Gog: “Als mijn volk in vrede leeft in zijn land, zullen uw ogen opengaan. 15,16 Overal uit het noorden zullen uw cavalerie-eenheden optrekken en het land bedekken als een wolk. Dit zal in de verre toekomst gebeuren, in de laatste dagen van de geschiedenis. Ik zal u tegen mijn land laten optrekken en door de vreselijke verwoestingen die u voor hun ogen aanricht, zal Ik mijn heiligheid laten zien zodat u, Gog, zult beseffen dat Ik de heilige God ben.”

17 De Oppermachtige Here zegt: “U bent degene over wie Ik de Israëlitische profeten lang geleden liet vertellen dat Ik u na verloop van vele jaren zou laten optrekken tegen mijn volk. 18 Maar als u dan eindelijk komt om het land Israël te verwoesten, zal Mij dat ziedend maken! 19 Want in mijn jaloezie en grote toorn beloof Ik dat Israël die dag door een grote aardbeving zal worden getroffen. 20 Alle levende wezens zullen huiveren van angst voor mijn aanwezigheid, bergen zullen worden omvergeworpen, rotsen zullen ineenstorten en muren omvallen. 21 Het zwaard zal Ik tegen u in de strijd roepen,” zegt de Oppermachtige Here, “en in een dodelijke strijd zult u elkaar bevechten! 22 Ik zal u bestrijden met het zwaard, ziekten, grote regenbuien, enorme hagelstenen, vuur en zwavel! 23 Op die manier zal Ik mijn grootheid en heiligheid tonen en mijn naam eer aandoen en alle volken ter wereld zullen horen wat Ik heb gedaan en weten dat Ik de Here ben.”’

Gods heilige naam bekendgemaakt

39 ‘Mensenzoon, profeteer ook het volgende tegen Gog: “Ik sta tegenover u, koning Gog van Mesech en Tubal. Ik zal u vanuit het verre noorden opdrijven naar de bergen van Israël. Ik zal u daar de wapens uit handen slaan en hulpeloos achterlaten. U en al uw grote legereenheden zullen in de bergen van Israël sterven. Ik zal u aan de gieren en de wilde dieren ten prooi geven, zodat zij u kunnen verscheuren. U zult de steden nooit bereiken, in het open veld zult u sneuvelen, want Ik heb gesproken,” zegt de Oppermachtige Here. “Ik zal vuur laten regenen op Magog en op al uw bondgenoten, die veilig langs de kust leven. Zij zullen ontdekken dat Ik de Here ben. Zo zal Ik mijn heilige naam bekendmaken onder mijn volk Israël. Ik zal niet langer toelaten dat het wordt beledigd. En ook de volken zullen weten dat Ik de Here ben, de Heilige van Israël. Die dag van het oordeel komt eraan, alles zal gebeuren zoals Ik heb aangekondigd.

De inwoners van de steden van Israël zullen naar buiten komen en uw schilden, pijlen, bogen en speren verzamelen om te verbranden. Het zal genoeg zijn om hun zeven jaar van brandstof te voorzien. 10 Zeven jaar lang zullen zij niets anders nodig hebben voor hun haardvuren. Zij zullen geen hout hoeven te verzamelen op het land of in het bos, want deze wapens leveren alles wat zij nodig hebben. Zij zullen de bezittingen gebruiken van degenen die hen aanvielen. 11 En Ik zal een enorme begraafplaats maken voor Gog en zijn legers in de Vallei van de Reizigers, ten oosten van de Dode Zee. Dat zal alle reizigers de weg versperren. Daar zullen Gog en al zijn strijders worden begraven. En die plaats zal daarna ‘Vallei van Gogs leger’ worden genoemd. 12 De Israëlieten zullen zeven maanden nodig hebben om alle lichamen te begraven en zo hun land te zuiveren. 13 Iedere Israëliet zal daarbij helpen, want het zal een belangrijke dag zijn voor Israël, wanneer Ik mijn heerlijkheid toon,” stelt de Here. 14 “Na die zeven maanden zullen zij mannen aanwijzen die in het hele land moeten zoeken naar achtergebleven beenderen om die alsnog te begraven, zodat het land helemaal wordt gereinigd. 15,16 Als iemand enkele beenderen ziet, moet hij er een teken bijzetten voor de doodgravers. Die kunnen de beenderen dan meenemen naar de ‘Vallei van Gogs leger’ en ze daar begraven. Daar ligt ook een stad met de naam Massa. Op die manier zal het land ten slotte weer helemaal zijn gereinigd.”

17 En roep nu, mensenzoon, de vogels en de andere dieren en zeg hun: “Kom bij elkaar voor een groot offerfeest. Kom van heinde en verre naar de bergen van Israël. Kom, eet het vlees en drink het bloed! 18 Eet het vlees van machtige mannen en drink het bloed van heersers, zij zijn als het ware de rammen, de lammeren, de geiten en de vette jonge stieren van Basan voor mijn feest! 19 Eet vlees totdat u verzadigd bent, drink bloed totdat u dronken bent, dit is het offerfeest dat Ik voor u heb klaargemaakt. 20 Vier feest aan mijn tafel, klink op de paarden, de ruiters en de moedige strijders,” zegt de Oppermachtige Here. 21 “Zo zal Ik mijn heerlijkheid aan de volken tonen: allen zullen zien hoe Ik Gog straf en zij zullen weten dat Ik het heb gedaan. 22 Vanaf die tijd zal het volk Israël weten dat Ik, de Here, zijn God ben.

23 En de volken zullen weten waarom de Israëlieten in ballingschap werden gestuurd! Het was een straf voor hun zonde, want zij waren ontrouw aan Mij, hun God. Daarom keerde Ik Mij van hen af en liet toe dat hun vijanden hen in het nauw dreven en hen doodden met het zwaard. 24 Ik keerde mijn gezicht af en gaf hun een straf die paste bij de schaamteloosheid van hun zonden.

25 Maar,” zegt de Oppermachtige Here, “nu zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van mijn volk en het genadig zijn. Ik zal het weer welvaart geven, want dat komt mijn naam ten goede! 26 Het verraad en de schande van de Israëlieten zullen verleden tijd zijn, zij zullen weer thuis zijn en in vrede en veiligheid in hun vaderland wonen, zonder dat iemand hen lastigvalt of angst aanjaagt. 27 Ik zal hen thuisbrengen vanuit de landen van hun vijanden en mijn heerlijkheid zal daardoor voor alle volken duidelijk te zien zijn. Door hen zal Ik mijn heiligheid in de ogen van de volken tot zijn recht laten komen. 28 Dan zal mijn volk weten dat Ik de Here, hun God, verantwoordelijk ben voor hun ballingschap en ook verantwoordelijk voor hun terugkeer uit die ballingschap. Geen van hen zal Ik in vreemde landen achterlaten. 29 En Ik zal mijn gezicht nooit meer voor hen verbergen, want Ik zal mijn Geest over hen uitstorten,” zegt de Oppermachtige Here.’

De botten in het dal

37 De Geest van God kwam over mij. Hij nam mijn geest mee en zette mij neer in een dal. Het dal lag vol met de botten van mensen. Hij liet mij in het hele dal rondlopen. Overal in het dal lagen botten op de grond. Ze waren helemaal kaal en verdroogd. De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, kunnen deze botten weer levend worden?" Ik zei: "Heer, alleen U weet dat." Toen zei Hij tegen mij: "Profeteer tegen deze botten: Luister, verdroogde botten, naar wat de Heer zegt. Dit zegt de Heer tegen jullie: Ik blaas weer leven in jullie. Ik maak jullie weer levend. Ik zal jullie weer bedekken met spieren, vlees en huid. En Ik zal weer leven in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben."

Ik profeteerde dit tegen de botten, zoals de Heer mij had gezegd. Terwijl ik tegen de botten sprak, hoorde ik een gerommel. Ik zag dat de botten begonnen te bewegen! Botten die bij elkaar hoorden, kwamen bij elkaar en vormden geraamten. Ik bleef kijken en zag dat er spieren, vlees en huid op kwamen. Maar er was nog geen leven in.

Toen zei de Heer tegen mij: "Profeteer tegen de levensgeest, mensenzoon. Zeg: Dit zegt de Heer: Kom uit de vier windrichtingen, levensgeest, en blaas in deze doden. Dan zullen ze weer levend worden." 10 Ik profeteerde dit, zoals Hij mij had bevolen. En de levensgeest kwam in hen. Ze werden weer levend en stonden op. Het was een geweldig grote menigte.

11 Daarna zei de Heer tegen mij: "Het volk Israël is als deze botten. Ze zeggen: 'We voelen ons dood en verdroogd. Al onze hoop is verdwenen. Het is afgelopen met ons.' 12 Profeteer nu tegen hen: Dit zegt de Heer: Let op! Ik open jullie graven en zal jullie uit je graf laten opstaan.[a] Mijn volk, Ik zal jullie terugbrengen naar het land Israël. 13 Mijn volk, Ik zal jullie graven openmaken en jullie eruit halen. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben. 14 Ik zal mijn Geest in jullie blazen, zodat jullie weer levend worden. En Ik zal jullie weer naar je land brengen. Jullie zullen beseffen dat Ik doe wat Ik heb gezegd."

De twee stukken hout

15 De Heer zei tegen mij: 16 "Mensenzoon, neem twee stukken hout. Schrijf op het ene stuk: 'Voor het koninkrijk Juda en de stammen van Israël die daarbij horen.'[b] En schrijf op het andere stuk: 'Voor het koninkrijk Israël en de stammen van Israël die daarbij horen.'[c] 17 Houd de stukken hout dan zó in je hand, dat ze één geheel worden. 18 De mensen zullen aan je vragen: 'Wil je ons uitleggen wat je daarmee bedoelt?' 19 Antwoord dan: Dit zegt de Heer: Ik neem het stuk hout van Efraïm[d] (de zoon van Jozef) en de stammen van Israël die daarbij horen, en Ik maak het één geheel met het stuk hout van Juda. Zo zullen ze samen één geheel in mijn hand zijn.[e]

20 Houd die twee stukken hout waarop je geschreven hebt, in je hand en laat de mensen ze zien. 21 Zeg dan tegen hen: Dit zegt de Heer: Ik haal de Israëlieten op uit de landen waar ze zijn gaan wonen. Ik zal hen van overal verzamelen en naar hun eigen land brengen. 22 Ik zal één volk van hen maken op de bergen van Israël. Ze zullen samen maar één koning hebben. Ze zullen nooit meer twee koninkrijken zijn, met twee koningen. 23 Ze zullen zichzelf niet langer bederven met hun walgelijke afgoden en met de vreselijke dingen die ze doen. Ik zal hen redden uit alle plaatsen waar ze vreselijke dingen hebben gedaan. Ik zal hen schoonwassen van al hun ongehoorzaamheid aan Mij. Dan zullen ze mijn volk zijn en zal Ik hun God zijn.

24 Mijn dienaar David zal hun Koning zijn.[f] Eén Koning zal hun Herder zijn. Ze zullen leven zoals Ik het wil. Ze zullen zich aan mijn wetten en leefregels houden. 25 Ze zullen wonen in het land dat Ik aan mijn dienaar Jakob heb gegeven, het land waar hun voorouders hebben gewoond. Ja, ze zullen daar voor altijd wonen: zij, hun kinderen, hun kleinkinderen en de kinderen van hun kleinkinderen. Mijn dienaar David zal voor altijd hun Koning zijn. 26 Ik zal met hen een verbond sluiten waardoor ze in vrede kunnen leven. Dat zal een eeuwig verbond zijn. Ik zal hun een eigen plaats op aarde geven. Ik zal hen tot een groot volk maken. En Ik zal voor eeuwig bij hen wonen. 27 Mijn heiligdom zal bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. 28 En doordat Ik voor eeuwig bij hen zal wonen, zullen de volken beseffen dat Ik de Heer ben en dat Israël mijn eigen volk is."

Op een dag zal Gog Israël aanvallen

38 De Heer zei tegen mij: "Mensenzoon, ga met je gezicht in de richting van koning Gog van het land Magog staan, de koning van de volken Mesech en Tubal.[g] Profeteer tegen hem: Dit zegt de Heer: Pas maar op, koning Gog van Mesech en Tubal! Ik kom u halen! Ik zal haken in uw kaken slaan. Zo zal Ik u en uw hele leger ophalen, met al uw paarden en ruiters, met al uw wapens, met al uw soldaten met hun schilden, helmen en zwaarden, met al uw krijgers uit Perzië, Ethiopië en Put met hun schilden en helmen, en met de legers uit Gomer, uit Togarma en uit het verre noorden, met al hun krijgers. Ik kom u halen, u en alle volken die zich bij u aangesloten hebben. Maak u klaar en bewapen u, met al uw legers die zich bij u verzameld hebben. U zal hun aanvoerder zijn. Over een poos zal Ik u roepen voor de strijd. Aan het eind van de tijd zult u strijden tegen een land dat zich net heeft hersteld van de oorlog. Dat volk is uit andere landen teruggekomen.[h] Het is op de bergen van Israël gaan wonen die een wildernis waren geworden. Daar wonen ze in vrede. U en uw legers zullen tegen hen optrekken als een verwoestende storm, als een grote, dreigende wolk die het land bedekt.

10 Want in die tijd, zegt de Heer, zal er een kwaadaardig plan in u opkomen. 11 U wil met uw legers dat land aanvallen waar alleen maar dorpen zijn. Ze hebben geen muren, grendels of poorten. De mensen leven er in vrede en verwachten geen gevaar. 12 U hoopt op een grote buit uit de plaatsen die verwoest waren maar nu weer bewoond worden. U wil het volk beroven dat is teruggekomen uit de landen er omheen. Want sinds dat volk weer in zijn eigen land woont, is het weer rijk geworden en heeft het veel vee gekregen. 13 Scheba, Dedan, de handelaars van Tarsis en alle machtige mensen zullen tegen u zeggen: 'Heeft u die legers verzameld om te gaan plunderen? Om zilver en goud, al het vee en spullen te gaan roven? Bent u op weg om een grote buit weg te slepen?' "

God straft Gog voor zijn aanval op Israël

14 De Heer zei verder tegen mij: "Mensenzoon, profeteer daarom tegen Gog: Dit zegt de Heer: Op een dag, als mijn volk Israël in vrede woont, zult u dat zien. 15 En u zal uit uw land in het noorden komen, samen met veel andere volken. Het zal een groot leger van ruiters zijn. 16 U zal naar mijn land oprukken als een grote, dreigende wolk die het land bedekt. Aan het eind van de tijd zal Ik u sturen om mijn land aan te vallen. Dan zal Ik u mijn macht laten zien. En de volken zullen het zien en beseffen dat Ik de heilige God ben.

17 Dit zegt de Heer: Vroeger hebben mijn profeten al over u gesproken, Gog. Zij hebben geprofeteerd dat er jaren zullen komen dat Ik u op mijn land zal afsturen. 18 Maar op de dag dat u inderdaad mijn land Israël aanvalt, zegt de Heer, zal Ik daar woedend over zijn. 19 Ik beloof u: het land Israël zal die dag getroffen worden door een zware aardbeving. 20 De vissen, de vogels, de wilde dieren en de kruipende dieren op de grond en alle mensen op aarde zullen beven. De bergen zullen instorten, de bergwanden zullen afbreken en alle muren zullen omvallen.

21 Dan zal Ik Gog in paniek brengen. In de verwarring zullen zijn mannen elkaar in het hele land doden. 22 Ik zal hen straffen met ziekte en geweld. Zware regenbuien, grote hagelstenen, vuur en zwavel zullen op uw leger neerregenen en op de legers van de volken die u kwamen helpen. 23 Ik zal laten zien hoe machtig Ik ben. Ik zal laten zien wie Ik ben. De volken zullen dat zien en ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben. (lees verder)

God straft Gog voor zijn aanval op Israël (vervolg)

39 Mensenzoon, profeteer tegen Gog: Dit zegt de Heer: Pas maar op! Ik zal u straffen, koning Gog van Magog, Mesech en Tubal! Ik zal een haak in uw kaken slaan. Zo zal Ik u uit uw land in het verre noorden ophalen en naar de bergen van Israël brengen. Maar daar zal Ik uw boog en uw pijlen uit uw handen slaan. U zal worden gedood op de bergen van Israël, samen met de legers van de volken die u kwamen helpen. U zal worden opgegeten door de roofvogels en de wilde dieren. U zal op het veld blijven liggen. En Ik doe wat Ik gezegd heb, zegt de Heer. Ik zal vuur zenden in Magog en in de landen die rustig langs de kust wonen. Ze zullen beseffen dat Ik de Heer ben. Ik zal aan mijn volk Israël laten zien wie Ik ben. Ik zal ervoor zorgen dat er geen dingen meer over Mij gezegd worden die niet waar zijn. De volken zullen weten dat Ik de heilige God van Israël ben. Het gaat gebeuren! De dag waarover Ik gesproken heb, komt eraan!

Dan zullen de Israëlieten uit hun steden komen. Ze zullen de wapens verzamelen die het leger van Gog heeft achtergelaten. Van de schilden, bogen, pijlen, knotsen en speren kunnen ze zeven jaar lang hun vuren stoken. 10 Ze zullen geen hout uit het bos hoeven te halen, want ze zullen hun vuren stoken met de wapens. Zo zullen zij hun berovers beroven en hun plunderaars plunderen, zegt de Heer."

Het graf van Gog

11 De Heer zei verder tegen mij: "Dan zal Ik Gog en zijn leger in Israël een graf geven. Ze zullen begraven worden in het dal waar de mensen op hun reis naar de oostkant van de Dode Zee doorheen trekken. Dat graf zal zó groot zijn, dat niemand nog door dat dal zal kunnen reizen. Reizigers worden tegengehouden omdat het leger van Gog er begraven wordt. En het dal zal voortaan 'Dal van Gogs Leger' (Hamon Gog) worden genoemd. 12 Het volk Israël zal hen begraven, om zo het land schoon te maken. Ze zullen er zeven maanden voor nodig hebben. 13 Het hele volk zal meehelpen. Die dag dat Ik hen heb laten zien hoe machtig Ik ben, zal voortaan een bijzondere dag voor hen zijn, zegt de Heer. 14 Na die zeven maanden zullen ze mannen aanwijzen die door het hele land moeten trekken. Samen met de reizigers moeten ze zoeken naar lijken die nog zijn blijven liggen. Zo zullen ze het land schoonmaken. 15 Als ze menselijke botten vinden, moeten ze er een stok bij in de grond steken. Zo kunnen de botten gemakkelijk gevonden worden door de mannen die de botten zullen begraven. Zij zullen ze begraven in het 'Dal van Gogs Leger'. 16 De stad die in de buurt ligt, zal 'Hamona' (= 'menigte') genoemd worden. Zo zal het land schoongemaakt worden.

17 Mensenzoon, roep van alle kanten de vogels en de wilde dieren. Roep ze om te komen eten van wat Ik voor hen heb geslacht op de bergen van Israël. Roep: 'Kom allemaal, want er is een groot offer voor jullie geslacht! Eet vlees en drink bloed! 18 Jullie zullen vlees eten van helden, bloed drinken van koningen. Ze zijn geslacht als vee, als wilde buffels. 19 Eet je maar vol van het vet en word maar dronken van het bloed van alles wat Ik voor jullie heb geslacht. 20 Aan de maaltijd die Ik jullie geef, is meer dan genoeg te eten voor jullie allemaal: paarden, ruiters, helden, krijgers.' 21 Zo zal Ik aan de volken laten zien wie Ik ben. Zo zullen alle volken zien hoe Ik Gog straf."

God zal weer goed zijn voor Israël

22 Verder zei de Heer tegen mij: "Nadat Ik Gog gestraft heb, zal het volk Israël beseffen dat Ik vanaf die dag hun God en Heer ben. 23 En de volken zullen begrijpen waarom de bewoners van Israël naar andere landen waren gejaagd. Ze zullen begrijpen dat Ik dat had gedaan omdat ze zich niets van Mij hadden aangetrokken. Dat Ik niets meer met hen te maken wilde hebben omdat ze Mij hadden verlaten. Dat Ik het was die hen in de macht van hun vijanden gaf, zodat ze werden gedood. 24 Het was hun straf voor de vreselijke dingen die ze deden. Daarom verliet Ik hen.

25 Maar dan zal Ik een einde maken aan de gevangenschap van het volk Israël. Ik zal medelijden met hen hebben. Ik zal hun laten zien wie Ik ben. 26 Eerst zullen ze hun straf moeten dragen. Want het is een rechtvaardige straf voor alles wat ze hebben gedaan, toen ze nog rustig in hun eigen land woonden en ze voor niemand bang waren. 27 Daarna zal Ik hen verzamelen uit de landen van hun vijanden. Ik zal aan de volken laten zien hoe machtig Ik ben. 28 En Israël zal beseffen dat Ik, de Heer, hun God ben. Want eerst heb Ik hen wel weggejaagd naar andere volken, maar daarna zal Ik hen weer verzamelen en terugbrengen naar hun eigen land. Ik zal niemand achterlaten. 29 Ik zal niet langer boos op hen zijn. En Ik zal mijn Geest over het volk Israël uitstorten, zegt de Heer."

Footnotes

  1. Ezechiël 37:12 De 'graven' zijn de landen waarheen de Israëlieten zijn verjaagd en waar ze nu wonen, zonder hoop dat het ooit nog goed zal komen.
  2. Ezechiël 37:16 Dat zijn de twee stammen Juda en Benjamin in het zuiden.
  3. Ezechiël 37:16 Dat zijn de tien andere stammen in het noorden.
  4. Ezechiël 37:19 De stam van Efraïm was de grootste en belangrijkste stam van de tien stammen die samen het koninkrijk Israël waren.
  5. Ezechiël 37:19 Je kan je dit op twee manieren voorstellen. Je kan twee latten zó in je hand houden, dat je niet kan zien dat het om twee stukken gaat. De 'naad' zit verborgen in je hand. De tekst op de latten blijft te lezen. Een andere mogelijkheid is, dat met de 'stukken hout' schrijfplankjes bedoeld worden. Het Hebreeuwse woord 'éts' kan vertaald worden met boom, stok, plank, of iets van hout. Een schrijfplank was een houten plankje dat met bijenwas werd bedekt. In de bijenwas kon worden geschreven. Door twee planken met de waskanten tegen elkaar te duwen, kleven de laagjes was aan elkaar en worden de twee planken als het ware één geheel. De tekst op de plankjes is niet langer te lezen. Dat zou symbolisch betekenen dat Juda en Israël als afzonderlijke koninkrijken ook niet meer zullen bestaan. (Bron van deze tweede mogelijkheid: G.A. van de Weerd, De Profeet Ezechiël, deel 2, pag. 356)
  6. Ezechiël 37:24 Bedoeld wordt een zoon uit de familie van David. Iemand die net zo'n goede koning zou zijn als David was. Het is een profetie over de tweede komst van Jezus.
  7. Ezechiël 38:2 De volken Magog, Mesech en Tubal stammen af van Jafet, één van de zonen van Noach. Lees Genesis 10:2. Met Gog worden ook de aardse heersers bedoeld die weigeren om zich aan God te onderwerpen. Lees Openbaring 20:8. Het is niet duidelijk over welke tijd deze profetie gaat.
  8. Ezechiël 38:8 Hiermee wordt het land Israël bedoeld, met de Joden die uit de andere landen zijn teruggekomen om weer in hun eigen land te wonen.

The Valley of Dry Bones

37 The hand of the Lord was on me,(A) and he brought me out by the Spirit(B) of the Lord and set me in the middle of a valley;(C) it was full of bones.(D) He led me back and forth among them, and I saw a great many bones on the floor of the valley, bones that were very dry. He asked me, “Son of man, can these bones live?”

I said, “Sovereign Lord, you alone know.(E)

Then he said to me, “Prophesy to these bones and say to them, ‘Dry bones, hear the word of the Lord!(F) This is what the Sovereign Lord says to these bones: I will make breath[a] enter you, and you will come to life.(G) I will attach tendons to you and make flesh come upon you and cover you with skin; I will put breath in you, and you will come to life. Then you will know that I am the Lord.(H)’”

So I prophesied as I was commanded. And as I was prophesying, there was a noise, a rattling sound, and the bones came together, bone to bone. I looked, and tendons and flesh appeared on them and skin covered them, but there was no breath in them.

Then he said to me, “Prophesy to the breath;(I) prophesy, son of man, and say to it, ‘This is what the Sovereign Lord says: Come, breath, from the four winds(J) and breathe into these slain, that they may live.’” 10 So I prophesied as he commanded(K) me, and breath entered them; they came to life and stood up on their feet—a vast army.(L)

11 Then he said to me: “Son of man, these bones are the people of Israel. They say, ‘Our bones are dried up and our hope is gone; we are cut off.’(M) 12 Therefore prophesy and say to them: ‘This is what the Sovereign Lord says: My people, I am going to open your graves and bring you up from them; I will bring you back to the land of Israel.(N) 13 Then you, my people, will know that I am the Lord,(O) when I open your graves and bring you up from them.(P) 14 I will put my Spirit(Q) in you and you will live, and I will settle(R) you in your own land. Then you will know that I the Lord have spoken, and I have done it, declares the Lord.(S)’”

One Nation Under One King

15 The word of the Lord came to me: 16 “Son of man, take a stick of wood and write on it, ‘Belonging to Judah and the Israelites(T) associated with him.(U)’ Then take another stick of wood, and write on it, ‘Belonging to Joseph (that is, to Ephraim) and all the Israelites associated with him.’ 17 Join them together into one stick so that they will become one in your hand.(V)

18 “When your people ask you, ‘Won’t you tell us what you mean by this?’(W) 19 say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: I am going to take the stick of Joseph—which is in Ephraim’s hand—and of the Israelite tribes associated with him, and join it to Judah’s stick. I will make them into a single stick of wood, and they will become one in my hand.’(X) 20 Hold before their eyes the sticks you have written on 21 and say to them, ‘This is what the Sovereign Lord says: I will take the Israelites out of the nations where they have gone. I will gather them from all around and bring them back into their own land.(Y) 22 I will make them one nation in the land, on the mountains of Israel.(Z) There will be one king over all of them and they will never again be two nations or be divided into two kingdoms.(AA) 23 They will no longer defile(AB) themselves with their idols and vile images or with any of their offenses, for I will save them from all their sinful backsliding,[b](AC) and I will cleanse them. They will be my people, and I will be their God.(AD)

24 “‘My servant David(AE) will be king(AF) over them, and they will all have one shepherd.(AG) They will follow my laws and be careful to keep my decrees.(AH) 25 They will live in the land I gave to my servant Jacob, the land where your ancestors lived.(AI) They and their children and their children’s children will live there forever,(AJ) and David my servant will be their prince forever.(AK) 26 I will make a covenant of peace(AL) with them; it will be an everlasting covenant.(AM) I will establish them and increase their numbers,(AN) and I will put my sanctuary among them(AO) forever.(AP) 27 My dwelling place(AQ) will be with them; I will be their God, and they will be my people.(AR) 28 Then the nations will know that I the Lord make Israel holy,(AS) when my sanctuary is among them forever.(AT)’”

The Lord’s Great Victory Over the Nations

38 The word of the Lord came to me: “Son of man, set your face against Gog,(AU) of the land of Magog,(AV) the chief prince of[c] Meshek and Tubal;(AW) prophesy against him and say: ‘This is what the Sovereign Lord says: I am against you, Gog, chief prince of[d] Meshek and Tubal.(AX) I will turn you around, put hooks(AY) in your jaws and bring you out with your whole army—your horses, your horsemen fully armed, and a great horde with large and small shields, all of them brandishing their swords.(AZ) Persia, Cush[e](BA) and Put(BB) will be with them, all with shields and helmets, also Gomer(BC) with all its troops, and Beth Togarmah(BD) from the far north(BE) with all its troops—the many nations with you.

“‘Get ready; be prepared,(BF) you and all the hordes gathered about you, and take command of them. After many days(BG) you will be called to arms. In future years you will invade a land that has recovered from war, whose people were gathered from many nations(BH) to the mountains of Israel, which had long been desolate. They had been brought out from the nations, and now all of them live in safety.(BI) You and all your troops and the many nations with you will go up, advancing like a storm;(BJ) you will be like a cloud(BK) covering the land.(BL)

10 “‘This is what the Sovereign Lord says: On that day thoughts will come into your mind(BM) and you will devise an evil scheme.(BN) 11 You will say, “I will invade a land of unwalled villages; I will attack a peaceful and unsuspecting people(BO)—all of them living without walls and without gates and bars.(BP) 12 I will plunder and loot and turn my hand against the resettled ruins and the people gathered from the nations, rich in livestock and goods, living at the center of the land.[f] 13 Sheba(BQ) and Dedan(BR) and the merchants of Tarshish(BS) and all her villages[g] will say to you, “Have you come to plunder? Have you gathered your hordes to loot, to carry off silver and gold, to take away livestock and goods and to seize much plunder?(BT)”’

14 “Therefore, son of man, prophesy and say to Gog: ‘This is what the Sovereign Lord says: In that day, when my people Israel are living in safety,(BU) will you not take notice of it? 15 You will come from your place in the far north,(BV) you and many nations with you, all of them riding on horses, a great horde, a mighty army.(BW) 16 You will advance against my people Israel like a cloud(BX) that covers the land.(BY) In days to come, Gog, I will bring you against my land, so that the nations may know me when I am proved holy(BZ) through you before their eyes.(CA)

17 “‘This is what the Sovereign Lord says: You are the one I spoke of in former days by my servants the prophets of Israel. At that time they prophesied for years that I would bring you against them. 18 This is what will happen in that day: When Gog attacks the land of Israel, my hot anger will be aroused, declares the Sovereign Lord. 19 In my zeal and fiery wrath I declare that at that time there shall be a great earthquake(CB) in the land of Israel.(CC) 20 The fish in the sea, the birds in the sky, the beasts of the field, every creature that moves along the ground, and all the people on the face of the earth will tremble(CD) at my presence. The mountains will be overturned,(CE) the cliffs will crumble(CF) and every wall will fall to the ground.(CG) 21 I will summon a sword(CH) against Gog on all my mountains, declares the Sovereign Lord. Every man’s sword will be against his brother.(CI) 22 I will execute judgment(CJ) on him with plague and bloodshed;(CK) I will pour down torrents of rain, hailstones(CL) and burning sulfur(CM) on him and on his troops and on the many nations with him.(CN) 23 And so I will show my greatness and my holiness, and I will make myself known in the sight of many nations. Then they will know that I am the Lord.(CO)

39 “Son of man, prophesy against Gog(CP) and say: ‘This is what the Sovereign Lord says: I am against you, Gog, chief prince of[h] Meshek(CQ) and Tubal.(CR) I will turn you around and drag you along. I will bring you from the far north(CS) and send you against the mountains of Israel.(CT) Then I will strike your bow(CU) from your left hand and make your arrows(CV) drop from your right hand. On the mountains of Israel you will fall, you and all your troops and the nations with you. I will give you as food to all kinds of carrion birds(CW) and to the wild animals.(CX) You will fall in the open field, for I have spoken, declares the Sovereign Lord.(CY) I will send fire(CZ) on Magog(DA) and on those who live in safety in the coastlands,(DB) and they will know(DC) that I am the Lord.

“‘I will make known my holy name among my people Israel. I will no longer let my holy name be profaned,(DD) and the nations will know(DE) that I the Lord am the Holy One in Israel.(DF) It is coming! It will surely take place, declares the Sovereign Lord. This is the day(DG) I have spoken of.

“‘Then those who live in the towns of Israel will go out and use the weapons for fuel and burn them up—the small and large shields, the bows and arrows,(DH) the war clubs and spears. For seven years they will use them for fuel.(DI) 10 They will not need to gather wood from the fields or cut it from the forests, because they will use the weapons for fuel. And they will plunder(DJ) those who plundered them and loot those who looted them, declares the Sovereign Lord.(DK)

11 “‘On that day I will give Gog a burial place in Israel, in the valley of those who travel east of the Sea. It will block the way of travelers, because Gog and all his hordes will be buried(DL) there. So it will be called the Valley of Hamon Gog.[i](DM)

12 “‘For seven months the Israelites will be burying them in order to cleanse the land.(DN) 13 All the people of the land will bury them, and the day I display my glory(DO) will be a memorable day for them, declares the Sovereign Lord. 14 People will be continually employed in cleansing the land. They will spread out across the land and, along with others, they will bury any bodies that are lying on the ground.

“‘After the seven months they will carry out a more detailed search. 15 As they go through the land, anyone who sees a human bone will leave a marker beside it until the gravediggers bury it in the Valley of Hamon Gog, 16 near a town called Hamonah.[j] And so they will cleanse the land.’

17 “Son of man, this is what the Sovereign Lord says: Call out to every kind of bird(DP) and all the wild animals: ‘Assemble and come together from all around to the sacrifice I am preparing for you, the great sacrifice on the mountains of Israel. There you will eat flesh and drink blood.(DQ) 18 You will eat the flesh of mighty men and drink the blood of the princes of the earth as if they were rams and lambs, goats and bulls—all of them fattened animals from Bashan.(DR) 19 At the sacrifice(DS) I am preparing for you, you will eat fat till you are glutted and drink blood till you are drunk. 20 At my table you will eat your fill of horses and riders, mighty men and soldiers of every kind,’ declares the Sovereign Lord.(DT)

21 “I will display my glory among the nations, and all the nations will see the punishment I inflict and the hand I lay on them.(DU) 22 From that day forward the people of Israel will know that I am the Lord their God. 23 And the nations will know that the people of Israel went into exile for their sin, because they were unfaithful to me. So I hid my face from them and handed them over to their enemies, and they all fell by the sword.(DV) 24 I dealt with them according to their uncleanness and their offenses, and I hid my face from them.(DW)

25 “Therefore this is what the Sovereign Lord says: I will now restore the fortunes of Jacob[k](DX) and will have compassion(DY) on all the people of Israel, and I will be zealous for my holy name.(DZ) 26 They will forget their shame and all the unfaithfulness they showed toward me when they lived in safety(EA) in their land with no one to make them afraid.(EB) 27 When I have brought them back from the nations and have gathered them from the countries of their enemies, I will be proved holy through them in the sight of many nations.(EC) 28 Then they will know that I am the Lord their God, for though I sent them into exile among the nations, I will gather them(ED) to their own land, not leaving any behind.(EE) 29 I will no longer hide my face(EF) from them, for I will pour out my Spirit(EG) on the people of Israel, declares the Sovereign Lord.(EH)

Footnotes

  1. Ezekiel 37:5 The Hebrew for this word can also mean wind or spirit (see verses 6-14).
  2. Ezekiel 37:23 Many Hebrew manuscripts (see also Septuagint); most Hebrew manuscripts all their dwelling places where they sinned
  3. Ezekiel 38:2 Or the prince of Rosh,
  4. Ezekiel 38:3 Or Gog, prince of Rosh,
  5. Ezekiel 38:5 That is, the upper Nile region
  6. Ezekiel 38:12 The Hebrew for this phrase means the navel of the earth.
  7. Ezekiel 38:13 Or her strong lions
  8. Ezekiel 39:1 Or Gog, prince of Rosh,
  9. Ezekiel 39:11 Hamon Gog means hordes of Gog.
  10. Ezekiel 39:16 Hamonah means horde.
  11. Ezekiel 39:25 Or now bring Jacob back from captivity