Add parallel Print Page Options

10 Wanneer u de stad waartegen u gaat vechten nadert, stuur dan eerst boodschappers vooruit om de inwoners vrede aan te bieden. 11 Als zij dat aanbod aannemen en de stadspoorten voor u openen, zullen alle inwoners uw dienaren worden en u belasting betalen. 12 Maar als zij de vrede weigeren, moet u de stad belegeren. 13 Als de Here, uw God, de stad aan u heeft gegeven, dood dan iedere mannelijke inwoner; 14 de vrouwen, kinderen, het vee en de buit mag u voor uzelf houden. 15 Deze aanwijzingen gelden alleen voor steden in het buitenland, niet voor de steden die in het beloofde land liggen. 16 Want in de steden van het beloofde land mag u niemand sparen, vernietig alle leven. 17 U moet de Hethieten, Amorieten, Kanaänieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten volledig vernietigen. Dit is het gebod van de Here, uw God. 18 Dit gebod moet voorkomen dat deze volken u verleiden tot het aanbidden van hun afgoden en het meedoen aan hun afschuwelijke gebruiken. Op die manier zou u zwaar zondigen tegen de Here, uw God.

19 Als u een stad belegert, verwoest dan niet de fruitbomen. Eet zoveel fruit als u wilt, maar hak de bomen niet om. Zij zijn immers geen vijanden die moeten worden gedood! 20 Alleen bomen die geen voedsel leveren, mag u omhakken. Gebruik deze voor ladders, torens en stormrammen voor de belegering.’

Read full chapter

10 Als jullie een stad willen veroveren, moeten jullie de bewoners van die stad eerst vrede aanbieden. 11 Als ze de stad in vrede aan jullie willen overgeven en de poorten voor jullie openzetten, moet de hele bevolking van die stad voortaan aan jullie belasting betalen en voor jullie werken. 12 Maar als ze geen vrede met jullie willen sluiten, maar tegen jullie willen strijden, moeten jullie de stad omsingelen. 13 Jullie Heer God zal jullie de overwinning geven. Dood dan alle mannen van de stad. 14 De vrouwen, de kinderen, het vee en alle spullen mogen jullie als buit meenemen. Jullie mogen de hele buit voor jezelf houden. 15 Dit moeten jullie doen met alle steden die buiten Kanaän liggen. Dus niet met de steden van de volken die nu hier in het land wonen.

16 Van de steden van de volken die ín Kanaän wonen en die de Heer God aan jullie gaat geven, mogen jullie niemand in leven laten. 17 Jullie moeten alle Hetieten, Amorieten, Kanaänieten, Perezieten, Hevieten en Jebusieten doden, zoals de Heer jullie heeft bevolen. 18 Als jullie hen in leven laten, zullen jullie door hen dezelfde verschrikkelijke dingen gaan doen die zij doen voor hun goden en die de Heer God jullie heeft verboden.

19 Als jullie lange tijd een stad omsingeld houden omdat jullie die stad willen veroveren, mogen jullie niet de fruitbomen rond die stad omhakken. Want die zijn om van te eten. Jullie mogen ze niet omhakken om er een belegeringswal mee te bouwen. 20 Alleen bomen waaraan geen eetbare vruchten groeien, mogen jullie omhakken om er een belegeringswal van te bouwen om die stad te veroveren.

Read full chapter