Add parallel Print Page Options

De ongehoorzaamheid van koning Ahazia

Na de dood van koning Achab verklaarde Moab zich onafhankelijk van Israël. Israëls nieuwe koning, Ahazia, viel door een rooster in het bovenvertrek van zijn paleis in Samaria en raakte daarbij ernstig gewond. Hij stuurde boodschappers naar de tempel van de god Baäl-Zebub in Ekron om te vragen of hij weer beter zou worden. Maar de Engel van de Here zei tegen de profeet Elia: ‘Ga de boodschappers tegemoet en vraag hun: “Is er dan geen God in Israël dat u naar Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat om te vragen of de koning weer beter zal worden? Omdat koning Ahazia dit heeft gedaan, zegt de Here dat hij niet meer van zijn ziekbed zal opstaan, hij zal sterven.” ’ Daarop vertrok Elia weer.

Nadat Elia de boodschappers dit had verteld, gingen zij meteen terug naar de koning. ‘Waarom zijn jullie al weer zo snel terug?’ vroeg Ahazia hun. ‘Een man kwam ons tegemoet,’ vertelden zij, ‘en zei ons terug te gaan en tegen u te zeggen: “De Here wil weten waarom u vragen stelt aan Baäl-Zebub, de god van Ekron. Heeft Israël soms geen eigen God? Omdat u dit hebt gedaan, zult u uw ziekbed niet meer verlaten, u zult sterven.” ’ ‘Wie was die man?’ wilde de koning weten. ‘Hoe zag hij er uit?’ ‘Hij had een harige mantel aan,’ beschreven zij hem, ‘met een leren riem om.’ ‘Dat was de profeet Elia,’ zei de koning.

Daarop stuurde hij een legerofficier met vijftig mannen eropuit om Elia gevangen te nemen. Zij vonden hem zittend op de top van een heuvel. De officier zei tegen hem: ‘Man van God, de koning heeft bevolen dat u met ons moet meekomen.’ 10 Maar Elia antwoordde: ‘Als ik werkelijk een man van God ben, laat dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te doden.’ Onmiddellijk schoot er vuur uit de hemel naar beneden dat hen allemaal doodde. 11 De koning zond echter opnieuw een officier met vijftig mannen met de boodschap: ‘Man van God, de koning zegt dat u onmiddellijk bij hem moet komen.’ 12 Elia antwoordde weer: ‘Als ik werkelijk een man van God ben, laat dan vuur uit de hemel komen om u en uw vijftig mannen te doden.’ Opnieuw sloeg het vuur van God toe en verbrandde de mannen. 13 En nog een keer stuurde de koning vijftig mannen, maar nu viel de betreffende officier op zijn knieën voor Elia en smeekte: ‘Man van God, spaar alstublieft de levens van mij en mijn vijftig mannen. 14 Want het vuur dat uit de hemel kwam, heeft de beide vorige officieren met hun mannen verteerd. Laat ons niet sterven zoals die anderen.’ 15 De Engel van de Here zei tegen Elia: ‘Wees niet bang. Ga met hem mee.’ En zo ging Elia mee naar de koning.

16 ‘Waarom hebt u boodschappers naar Baäl-Zebub, de god van Ekron gestuurd om vragen te stellen over uw ziekte?’ vroeg Elia. ‘Heeft Israël soms geen God aan wie u dat kunt vragen? Omdat u dit hebt gedaan, zult u dit bed niet meer verlaten, u zult sterven.’ 17 Ahazia stierf zoals de Here door Elia had voorspeld en zijn broer Joram werd de nieuwe koning. Ahazia had namelijk geen zoon om hem op te volgen. Dit alles gebeurde in het tweede regeringsjaar van koning Joram van Juda, de zoon van Josafat. 18 De rest van de geschiedenis van Ahaziaʼs regeringsperiode is beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël.

Elia wordt door God opgenomen

1,2 Het tijdstip naderde waarop de Here Elia met behulp van een wervelwind in de hemel zou opnemen. Bij hun vertrek uit Gilgal zei Elia tegen Elisa: ‘Blijf hier, want ik moet van de Here naar Betel gaan.’ Maar Elisa antwoordde: ‘Ik zweer bij God dat ik u niet zal verlaten!’ Dus gingen zij samen op weg naar Betel. Daar kwamen de jonge profeten uit Betel hen tegemoet en vroegen Elisa: ‘Weet u dat de Here Elia vandaag van u zal wegnemen?’ ‘Stil maar,’ zei Elisa, ‘ik weet het.’ Toen zei Elia tegen Elisa: ‘Blijf maar hier in Betel, want de Here stuurt mij nu naar Jericho.’ Maar opnieuw zei Elisa: ‘Ik zweer bij God dat ik u niet zal verlaten.’ En zo gingen zij samen naar Jericho. Ook in Jericho zeiden de jonge profeten tegen Elisa: ‘Weet u dat de Here Elia vandaag van u zal wegnemen?’ En Elisa antwoordde: ‘Stil maar, ik weet het.’ 6,7 Elia zei tegen Elisa: ‘Blijf nu maar hier, want de Here wil dat ik naar de Jordaan ga.’ Maar net als de vorige keren zei Elisa: ‘Ik zweer bij God dat ik u niet zal verlaten.’ Zij gingen samen op weg en stonden na enige tijd bij de Jordaan. Van een afstand keken vijftig jonge profeten naar wat ging gebeuren. Toen vouwde Elia zijn mantel op en sloeg daarmee op het water. De rivier spleet in tweeën en zij liepen over het droge naar de overkant.

Aan de overkant gekomen, zei Elia tegen Elisa: ‘Welke wens van je zal ik vervullen, voordat ik word weggenomen?’ Elisa antwoordde: ‘Laat mij twee keer zo wijs zijn als u.’ 10 ‘Je hebt iets heel moeilijks gevraagd,’ zei Elia. ‘Als je mij ziet wanneer ik word weggenomen, zal je wens worden vervuld. Zo niet, dan gebeurt het niet.’ 11 Terwijl zij al pratend verder liepen, verscheen opeens een vurige strijdwagen, getrokken door paarden van vuur, die tussen hen door reed en hen van elkaar scheidde. Tegelijkertijd werd Elia door een wervelwind in de strijdwagen naar de hemel gedragen. 12 Elisa zag het gebeuren en schreeuwde: ‘Mijn vader! Mijn vader! De Wagens en Ruiters van Israël!’ Toen Elia uit het zicht was verdwenen, scheurde Elisa zijn kleren in tweeën. 13,14 Daarna raapte hij Eliaʼs mantel op, ging terug naar de oever van de Jordaan en sloeg met de mantel op het water. ‘Waar is de Here, de God van Elia?’ riep hij luid. Toen week het water uiteen en Elisa liep naar de overkant.

15 Toen de jonge profeten uit Jericho zagen wat er was gebeurd, riepen zij: ‘De geest van Elia rust op Elisa!’ Zij gingen hem tegemoet en bogen voor hem neer.

16 ‘Heer,’ zeiden zij, ‘u hoeft maar één woord te zeggen en vijftig flinke mannen onder ons zullen dit hele gebied uitkammen om uw meester te vinden. Misschien heeft de Geest van de Here hem op een berg of in een van de dalen neergezet.’ ‘Nee,’ antwoordde Elisa, ‘doe geen moeite.’ 17 Maar zij bleven net zolang aandringen tot hij niet meer kon weigeren en zei: ‘Goed, ga dan maar zoeken.’ De vijftig mannen zochten drie dagen lang, maar konden hem niet vinden. 18 Elisa was nog steeds in Jericho toen zij terugkwamen. ‘Heb ik jullie niet gezegd dat het geen zin had?’ was het enige dat hij zei.

19 De burgers van de stad zeiden tegen Elisa: ‘Wij hebben een probleem: de stad ligt gunstig, zoals u wel zult hebben gezien. Het water is echter slecht en de grond veroorzaakt misgeboorten.’ 20 Daarop zei hij: ‘Breng mij een nieuwe schaal, gevuld met zout.’ Zij brachten hem het gevraagde. 21 Hij liep naar de bron van de stad, gooide het zout erin en zei: ‘Zo spreekt de Here: Ik maak dit water gezond. Het zal niet langer dood of onvruchtbaarheid veroorzaken.’ 22 Het water werd inderdaad gereinigd, precies zoals Elisa had gezegd.

23 Vanuit Jericho ging hij naar Betel. Terwijl hij over de weg liep, scholden enkele kleine jongens uit de stad hem uit en riepen: ‘Vlieg op, kaalkop! Vlieg op, kaalkop!’ 24 Hij draaide zich om en vervloekte hen in de naam van de Here. Onmiddellijk kwamen twee beren uit de bossen tevoorschijn en doodden tweeënveertig kinderen. 25 Elisa ging van daaruit naar de berg Karmel, waarna hij terugging naar Samaria.

Elisa voorspelt de overwinning op Moab

Achabs zoon Joram kwam in Israël aan de regering in het achttiende regeringsjaar van koning Josafat van Juda. Joram regeerde twaalf jaar vanuit de hoofdstad Samaria. Hij was een slecht man in de ogen van de Here, maar toch niet zo goddeloos als zijn vader en moeder, want hij verwijderde het beeld dat zijn vader had opgericht ter ere van Baäl. Desondanks maakte ook hij zich voortdurend schuldig aan de grote zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, die het volk van Israël had aangezet tot de verering van afgoden.

Koning Mesa van Moab en zijn onderdanen waren schapenfokkers. Jaarlijks betaalden zij Israël een belasting van honderdduizend lammeren en de wol van honderdduizend rammen. Maar na Achabs dood kwam de koning van Moab in opstand tegen de Israëlitische overheersing.

Daarom mobiliseerde koning Joram het Israëlitische leger en stuurde de volgende boodschap naar koning Josafat van Juda: ‘De koning van Moab is tegen mij in opstand gekomen. Wilt u met mij tegen hem ten strijde trekken?’ ‘Maar natuurlijk,’ antwoordde Josafat. ‘Mijn mensen en paarden staan u ter beschikking.’ ‘Via welke weg kunnen we het beste optrekken?’ vroeg Joram. ‘Wij zullen ze aanvallen vanuit de woestijn van Edom,’ liet Josafat weten. Zo maakten hun twee legers, nog extra versterkt met de troepen van de koning van Edom, een omtrekkende beweging door de woestijn die hun zeven dagen kostte. Het nadeel daarvan was echter dat er geen water was voor de manschappen en de lastdieren. 10 ‘Wat moeten we doen?’ vroeg de koning van Israël ten slotte vertwijfeld. ‘De Here heeft ons drieën hier gebracht om de koning van Moab de kans te geven ons te verslaan.’ 11 Maar koning Josafat van Juda vroeg: ‘Is er geen profeet van de Here bij ons? Als dat zo is, kunnen wij erachter komen wat wij moeten doen.’ ‘Elisa is hier,’ antwoordde een van de dienaren van de koning van Israël. ‘Hij was de helper van Elia.’ 12 ‘Prachtig,’ zei Josafat opgelucht, ‘dat is de man die het woord van de Here spreekt.’ Zo gingen de koningen van Israël, Juda en Edom naar Elisa om raad te vragen. 13 ‘Met u wil ik niets te maken hebben,’ viel Elisa uit tegen koning Joram van Israël. ‘Ga maar naar de profeten van uw ouders!’ Maar koning Joram zei: ‘Nee! De Here heeft ons hierheen geroepen om door de koning van Moab te worden verslagen.’ 14 ‘Ik zweer bij de Here van de hemelse legers, die ik dien, dat ik niets met u te maken zou willen hebben als koning Josafat van Juda er niet bij zou zijn,’ antwoordde Elisa. 15 ‘Laat iemand komen die voor mij op de harp speelt.’ En terwijl op de harp werd gespeeld, raakte Elisa in de ban van de Here en zei: 16 ‘De Here zegt dat in deze droge vallei greppels moeten worden gegraven om het water vast te houden dat Hij zal geven. 17 U zult geen wind of regen voelen, maar deze vallei zal met water worden gevuld, zodat u voldoende hebt voor uzelf en uw dieren. 18 Maar dit is slechts het begin, want de Here zal ook het leger van Moab aan u uitleveren. 19 U zult hun mooiste steden innemen—ook die versterkt zijn—alle goede bomen vellen, alle waterbronnen dichtgooien en hun goede land zult u met stenen onbruikbaar maken.’ 20 En inderdaad, de volgende dag, rond de tijd van het morgenoffer, kwam uit de richting van Edom het water de vallei binnenstromen. Al spoedig stond het water overal.

21 Intussen had men in Moab gehoord dat er drie legers naderden en alle mannen, van jong tot oud, werden onder de wapens geroepen. De Moabitische troepen betrokken stellingen langs de grens. 22 Maar toen de volgende morgen de zonnestralen over het water schenen, leek het wel bloed. 23 ‘Bloed,’ schreeuwden zij. ‘De drie legers zijn elkaar te lijf gegaan en hebben elkaar afgeslacht. Vooruit, laten we ons tegoed doen aan de buit!’ 24 Maar toen zij bij het Israëlitische kamp aankwamen, stormde het Israëlitische leger op hen af en begon een slachting aan te richten onder de Moabieten. Die sloegen meteen op de vlucht. De mannen van Israël trokken verder het land Moab in en doodden onderweg alle inwoners die zij tegenkwamen.

25 Zij verwoestten de steden, gooiden stenen op elke goede akker, dempten de bronnen en hakten de fruitbomen om. Ten slotte stonden alleen de muren van fort Kir-Hareseth nog overeind. Toen de slingeraars het fort omsingelden en beschoten, 26 zag de koning van Moab dat hij de strijd had verloren en trachtte hij aan het hoofd van zevenhonderd zwaardvechters nog een laatste vertwijfelde doorbraak te forceren om de koning van Edom aan te vallen. Maar ook dat plan slaagde niet. 27 Toen nam hij uit wanhoop zijn oudste zoon, die hem had moeten opvolgen, doodde hem en offerde hem als brandoffer op de muur. De Israëlieten zagen dat met afgrijzen gebeuren, vol afkeer lieten zij hem verder met rust en gingen terug naar hun land.

Elisa: profeet van God

Op een dag kwam de vrouw van een van de jonge profeten bij Elisa om te vertellen dat haar man was overleden. ‘Hij was een man die met God leefde,’ zei zij. ‘En nu eist een schuldeiser zijn geld op. Als ik niet betaal, zal hij mijn twee zonen als slaven meenemen.’ ‘Wat kan ik daaraan doen?’ vroeg Elisa. ‘Hoeveel voedsel hebt u in huis?’ ‘Helemaal niets, afgezien van een kruikje olijfolie,’ antwoordde zij. ‘Leen zoveel mogelijk kruiken van uw vrienden en buren,’ zei hij. ‘Ga dan met uw zonen het huis in en doe de deur achter u dicht. Giet daarna de olijfolie uit het kruikje in de andere kruiken en zet die opzij als ze vol zijn.’ Zij deed wat Elisa had gezegd. Haar zonen brachten haar kruiken en zij vulde de één na de ander met olie. Al gauw zat alles tot de rand toe vol. ‘Breng mij nog een kruik,’ zei zij tegen haar zonen. ‘Maar er zijn er geen meer,’ zeiden de jongens. Toen hield de olie op te stromen. Toen zij Elisa vertelde wat er was gebeurd, zei hij tegen haar: ‘Ga de olie nu verkopen en betaal uw schuld. Er zal dan nog genoeg overblijven om met uw zonen van te leven.’

Elisa vertrok op een goede dag naar Sunem. Een vooraanstaande vrouw uit de stad nodigde hem uit bij haar te komen eten en voortaan onderbrak hij, elke keer dat hij voorbijkwam, zijn reis om bij haar te eten. Zij zei tegen haar man: ‘Ik weet zeker dat de man die hier zo af en toe eens aankomt, een heilige man van God is. 10 Laten wij op zolder een klein kamertje voor hem maken. Wij kunnen er een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar zetten, dan heeft hij een plaats om te overnachten als hij weer komt.’

11,12 Op een keer rustte hij uit op de kamer en zei tegen zijn dienaar Gehazi: ‘Zeg tegen de vrouw dat ik haar wil spreken.’ Toen zij kwam, 13 zei hij tegen Gehazi: ‘Vertel haar dat wij haar vriendelijkheid erg op prijs stellen. Vraag haar of wij misschien iets voor haar kunnen doen. Wil zij dat ik een goed woordje voor haar doe bij de koning of de bevelhebber van het leger?’ ‘Nee,’ antwoordde zij, ‘ik leef hier onder de mensen en ben volkomen tevreden.’ 14 ‘Wat kunnen wij voor deze vrouw doen?’ vroeg hij naderhand aan Gehazi. Die opperde: ‘Zij heeft geen zoon en haar man is al behoorlijk oud.’

15,16 ‘Roep haar nog eens bij mij,’ droeg Elisa hem op. Zij kwam en bleef in de deuropening staan, terwijl hij tegen haar zei: ‘Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon hebben.’ ‘Och, man van God,’ riep zij, ‘maak mij toch niets wijs!’ 17 Maar het was waar: de vrouw werd al spoedig zwanger en bracht het volgende jaar een jongetje ter wereld, precies zoals Elisa had voorzegd. 18 Op een dag—de jongen was al wat ouder—zocht hij zijn vader op, die op het land aan het maaien was. 19 Plotseling riep hij: ‘Vader, mijn hoofd, mijn hoofd!’ Zijn vader zei tegen een van de knechten: ‘Breng hem naar huis, naar zijn moeder.’ 20 De jongen werd thuisgebracht en zijn moeder nam hem op schoot. Maar rond het middaguur stierf hij. 21 Zij legde hem op het bed van de profeet en deed de deur van de kamer op slot. 22 Daarna stuurde zij haar man de boodschap: ‘Stuur een van de knechten met een ezel hierheen. Ik moet zo snel mogelijk naar de profeet. Ik ben zo weer terug!’ 23 ‘Waarom vandaag?’ vroeg hij, ‘het is toch geen sabbat of feestdag?’ Maar zij zei: ‘Stil maar. Het is wel goed.’ 24 Zij zadelde de ezel en zei tegen de knecht: ‘Snel! Drijf hem zoveel mogelijk op. Als het langzamer moet, zeg ik het je wel.’ 25 Toen zij de berg Karmel naderde, zag Elisa haar in de verte en zei tegen Gehazi: ‘Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem aan. 26 Loop snel naar haar toe en vraag wat er aan de hand is. Overtuig je ervan dat alles goed is met haar man en kind.’ ‘Ja hoor,’ zei zij tegen Gehazi, ‘alles is goed.’ 27 Maar toen zij bij Elisa kwam, viel zij op de grond voor hem neer en greep zijn voeten. Gehazi probeerde haar weg te trekken, maar de profeet zei: ‘Laat haar maar begaan, ze is erg verdrietig en de Here heeft mij niet gezegd wat het is.’ 28 Toen zei zij: ‘U hebt gezegd dat ik een zoon zou krijgen. En ik heb u gesmeekt mij niets wijs te maken.’ 29 Elisa wendde zich tot Gehazi en zei: ‘Snel, pak mijn staf. Praat met niemand onderweg. Haast je en leg de staf op het gezicht van de jongen.’ 30 Maar de moeder van de jongen zei: ‘Ik zweer bij God dat ik niet zonder u naar huis terugga!’ Dus ging Elisa samen met haar op weg. 31 Gehazi ging vooruit en legde de staf op het gezicht van het kind, maar er gebeurde niets. Er was geen teken van leven te bespeuren. Hij ging terug Elisa tegemoet en zei hem: ‘Het kind is nog steeds dood.’ 32 Toen Elisa het huis binnenging, lag het kind inderdaad dood op het bed van de profeet.

33 Hij ging de slaapkamer binnen, sloot de deur achter zich en bad tot de Here. 34 Daarna ging hij op de jongen liggen, met zijn mond op de mond van het kind, zijn ogen op de ogen van het kind en zijn handen op diens handen. Het lichaam van het kind werd langzaam warm. 35 De profeet ging naar beneden, liep een paar keer door het huis heen en weer en ging weer naar boven. Opnieuw ging hij bovenop het kind liggen. Deze keer nieste de jongen zevenmaal en deed zijn ogen open. 36 De profeet riep Gehazi. ‘Roep de vrouw hier,’ zei hij. En toen zij binnenkwam, zei hij: ‘Hier is uw zoon.’ 37 Zij viel aan zijn voeten neer, pakte daarna haar zoon op en ging de kamer uit.

38 Elisa ging terug naar Gilgal, maar ondertussen heerste er hongersnood in het land. Op een dag, toen hij de jonge profeten les gaf, zei hij tegen Gehazi: ‘Maak wat moes klaar voor deze mannen in de grootste pot die er is.’ 39 Een van de jonge mannen ging het land op om wat groenten te halen en kwam terug met een aantal wilde, bittere pompoenen. Hij sneed ze in stukken en gooide ze in de pan zonder te weten dat ze giftig waren. 40 Nadat de mannen echter een paar happen van de moes hadden genomen, riepen zij: ‘Heer, er zit vergif in deze moes!’ En ze konden het niet eten. 41 ‘Breng mij eens wat meel,’ zei Elisa. Hij gooide het in de pan en zei: ‘Nu is het in orde. Eet het maar rustig op.’ En het eten bleek niet langer gevaarlijk.

42 Op zekere dag bracht een man uit Baäl-Salisa Elisa een zak met vers koren en twintig kleine gerstebroden, gebakken van het eerste graan van de nieuwe oogst. Elisa gaf het Gehazi als voedsel voor de jonge profeten. 43 ‘Wat?’ riep Gehazi, ‘moet ik honderd man te eten geven van dit kleine beetje voedsel?’ Maar Elisa zei: ‘Toe nu maar, want de Here zegt dat er genoeg is voor iedereen en dat er zelfs nog wat zal overblijven.’ 44 Inderdaad bleef er nog eten over, precies zoals de Here had gezegd.

Elia moet bij koning Ahazia komen

Na de dood van Achab kwam Moab in opstand tegen Israël. Ahazia, de zoon van Achab, was toen koning van Israël.

Op een dag viel Ahazia uit het raam van zijn bovenkamer. Daarbij raakte hij zwaar gewond. Toen stuurde hij boodschappers naar Ekron in Filistea. Zij moesten daar voor hem aan de god Baäl-Zebub gaan vragen of hij weer beter zou worden. Maar de Engel van de Heer zei tegen Elia uit Tisbe: "Ga de boodschappers van de koning van Samaria tegemoet. Zeg tegen hen: Is er dan geen God in Israël, dat jullie in Ekron aan Baäl-Zebub om raad gaan vragen? De Heer zegt tegen de koning: U zal niet meer uit uw bed komen. U zal sterven." Elia bracht de boodschap van de Heer over en vertrok weer.

Zo kwamen de boodschappers bij de koning terug. Hij vroeg hen: "Hoe kan het dat jullie zo snel terug zijn?" Ze antwoordden: "Onderweg kwam er een man naar ons toe. Hij zei tegen ons: 'Ga terug naar de koning en zeg tegen hem: Dit zegt de Heer: Is er dan geen God in Israël, dat u boodschappers naar Ekron stuurt om daar Baäl-Zebub om raad te vragen? Daarom zeg Ik: U zal niet meer uit uw bed komen. U zal sterven." De koning vroeg: "Hoe zag die man eruit, die dat tegen jullie zei?" Ze antwoordden hem: "Hij had een harige mantel aan en een leren riem om." De koning zei: "Dat is Elia uit Tisbe geweest!"

Toen stuurde hij een legeraanvoerder met 50 mannen naar Elia. De aanvoerder klom met zijn mannen naar Elia toe, want Elia zat op een bergtop. Hij zei tegen hem: "Profeet, de koning beveelt je te komen!" 10 Elia antwoordde: "Als ik dan een profeet ben, laat er dan vuur uit de hemel komen en jou en je 50 mannen verbranden!" Toen kwam er vuur uit de hemel dat hem en zijn 50 mannen verbrandde.

11 Toen stuurde de koning een andere aanvoerder met 50 mannen naar Elia. Hij zei tegen Elia: "Profeet, de koning beveelt je om snel te komen!" 12 Elia antwoordde: "Als ik dan een profeet ben, laat er dan vuur uit de hemel komen en jou en je 50 mannen verbranden!" Toen kwam er vuur uit de hemel dat hem en zijn 50 mannen verbrandde.

13 Toen stuurde de koning een derde aanvoerder met 50 mannen naar Elia. Deze derde aanvoerder klom naar hem toe, knielde voor Elia neer en smeekte hem: "Mijn heer profeet, spaar alstublieft het leven van mij en mijn 50 mannen! 14 Want de eerste en de tweede aanvoerder zijn samen met hun 50 mannen verbrand door vuur uit de hemel. Laat mij alstublieft in leven!"

15 Toen zei de Engel van de Heer tegen Elia: "Ga met hem mee. Voor hem hoef je niet bang te zijn." Elia stond op en ging met hem mee naar de koning. 16 En hij zei tegen de koning: "Dit zegt de Heer: U heeft boodschappers gestuurd naar Baäl-Zebub, de god van Ekron, om hem om raad te vragen. Is er dan geen God in Israël die u om raad kunt vragen? Omdat u dit heeft gedaan, zult u niet meer uit uw bed komen. U zal sterven." 17 En koning Ahazia stierf, zoals de Heer door Elia had gezegd. Na hem werd Joram[a] koning van Israël, want Ahazia had geen zoon. Joram,[b] de zoon van Josafat, was toen twee jaar koning van Juda. 18 De rest van wat Ahazia allemaal heeft gedaan, staat opgeschreven in de boeken met de geschiedenis van de koningen van Israël.

Elia wordt door de Heer meegenomen naar de hemel

Op een dag zou de Heer Elia in een storm meenemen naar de hemel. Die dag was Elia met Elisa uit Gilgal vertrokken. Elia zei tegen Elisa: "Blijf alsjeblieft hier, want de Heer stuurt me naar Bet-El." Maar Elisa zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik bij u zal blijven." Zo gingen ze naar Bet-El. De profeten van Bet-El kwamen naar Elisa toe en vroegen hem: "Weet je wel dat de Heer vandaag Elia zal ophalen?" Hij zei: "Ik weet het. Zeg er maar niets meer over."

Elia zei tegen hem: "Elisa, blijf alsjeblieft hier, want de Heer stuurt me naar Jericho." Maar Elisa zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik bij u zal blijven." Zo kwamen ze bij Jericho. De profeten van Jericho kwamen naar Elisa toe en vroegen hem: "Weet je wel dat de Heer vandaag Elia zal ophalen?" Hij zei: "Ik weet het. Zeg er maar niets meer over."

Elia zei tegen hem: "Elisa, blijf alsjeblieft hier, want de Heer stuurt me naar de Jordaan." Maar Elisa zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik bij u zal blijven." Zo gingen ze samen verder. Er waren ook 50 profeten bij hen. Maar toen ze bij de Jordaan kwamen, bleven zij op een afstand van Elia en Elisa staan. Zo stonden Elia en Elisa daar samen bij de Jordaan. Elia nam zijn mantel, rolde hem op en sloeg ermee op het water. Het water verdeelde zich in tweeën, zodat ze samen over het droge konden oversteken. Toen ze aan de overkant waren, zei Elia tegen Elisa: "Wat wil je dat ik voor je doe, voordat ik door de Heer word opgehaald?" Elisa zei: "Geef mij een dubbel deel van de Geest die op u is!"[c] 10 Elia zei: "Je hebt iets moeilijks gevraagd. Als je me zal zien op het moment dat ik word opgehaald, dan zal het gebeuren. Maar als je me niet ziet, dan niet."

11 Al pratend liepen ze samen verder. Plotseling was er een wagen van vuur, getrokken door paarden van vuur. Hij kwam tussen hen in rijden en nam Elia in een stormwind mee naar de hemel. 12 Elisa zag het gebeuren en riep: "Vader! Mijn vader! Israël kan niet zonder u!" Toen zag hij hem niet meer. Elisa greep zijn kleren en scheurde ze als teken van verdriet. 13 Toen raapte hij de mantel op die Elia had laten vallen. Hij liep ermee terug naar de Jordaan en ging bij het water staan. 14 Hij sloeg met Elia's mantel op het water en riep: "Waar is de Heer, de God van Elia? Waar is Hij?" En het water verdeelde zich in tweeën, zodat Elisa kon oversteken.

15 De profeten van Jericho stonden op een afstand te kijken en zagen het. Ze zeiden: "De Geest die op Elia was, is nu op Elisa!" Ze liepen naar hem toe en bogen diep voor hem. 16 Ze vroegen hem: "We zijn hier met 50 flinke mannen. Zullen we Elia voor u gaan zoeken? Misschien heeft de Geest van de Heer hem meegenomen en hem ergens op een berg of in een dal neergeworpen." 17 Maar hij zei: "Nee, dat hoeft niet." Maar ze bleven zó bij hem aandringen, dat hij niet langer kon weigeren. Toen zei hij: "Ga dan maar." Toen gingen de 50 mannen Elia zoeken. Ze zochten drie dagen lang, maar vonden hem niet. 18 Elisa was in Jericho gebleven. Toen ze bij hem terugkwamen, zei hij tegen hen: "Ik had jullie toch gezegd dat jullie niet moesten gaan zoeken?"

Elisa maakt het water gezond

19 De bewoners van Jericho zeiden tegen Elisa: "Heer, zoals u ziet ligt onze stad goed. Maar het water is slecht. De jonge dieren die geboren worden, zijn niet gezond en we hebben altijd slechte oogsten." 20 Toen zei Elisa: "Breng me een nieuw bord met zout er op." 21 Hij liep met het bord met zout naar de bron, gooide het zout er in en zei: "Dit zegt de Heer: Ik maak dit water gezond. Door dit water zullen er geen zieke of dode dieren meer geboren worden en de oogsten zullen goed zijn." 22 En het water werd gezond, en dat is het nu nog steeds. Dat kwam doordat Elisa het had bevolen.

Elisa en de jonge mannen

23 Daarna reisde Elisa van Jericho naar Bet-El. Onderweg kwam er een groep jonge mannen uit de stad achter hem aan. Ze begonnen hem belachelijk te maken. Ze riepen naar hem: "Hé, kaalkop, vlieg ook eens omhoog! Kom, kaalkop, toe dan!"[d] 24 Hij draaide zich om en vervloekte hen in de naam van de Heer. Toen kwamen er twee beren uit het bos. Ze vielen de jonge mannen aan en doodden 42 van hen.

25 Van Bet-El ging Elisa naar de berg Karmel en van daar ging hij terug naar Samaria.

Koning Joram en de strijd tegen de koning van Moab

Toen Josafat 18 jaar koning van Juda was, werd Joram, de zoon van Achab, koning van Israël. Hij regeerde 12 jaar in Samaria. Hij leefde niet zoals de Heer het wil. Maar hij was niet zo slecht als zijn vader en moeder. Hij liet het beeld van Baäl dat zijn vader had neergezet, weghalen. Maar verder deed hij dezelfde slechte dingen als Jerobeam, de zoon van Nebat, aan Israël had geleerd.[e]

Koning Mesa van Moab was schapenfokker. Hij betaalde aan de koning van Israël belasting. Die belasting bestond uit 100.000 lammetjes en 100.000 schapen plus de wol daarvan. Maar toen Achab was gestorven, kwam de koning van Moab in opstand tegen de koning van Israël. Daarom riep koning Joram zijn hele leger bij elkaar. En hij liet aan koning Josafat van Juda vragen: "De koning van Moab is tegen mij in opstand gekomen. Wilt u mij helpen in de oorlog tegen Moab?" Josafat antwoordde: "Ik zal meegaan. Ik, mijn leger en mijn paarden staan voor u klaar. Over welke weg wilt u tegen hem optrekken? Hij antwoordde: "Over de weg naar de woestijn van Edom."

Zo ging de koning van Israël met de koning van Juda op weg naar Moab. Ook de koning van Edom ging mee. Maar toen ze zeven dagen hadden gereisd, was er geen water voor het leger en de dieren. 10 Toen zei de koning van Israël: "De Heer wil ons drieën zeker in de macht van de koning van Moab geven!" 11 Maar Josafat vroeg: "Is hier niet een profeet van de Heer? Dan kan hij voor ons aan de Heer om raad vragen." Eén van de dienaren van de koning van Israël zei: "Elisa is hier, de zoon van Safat. Hij heeft vroeger Elia gediend." 12 Josafat zei: "De Heer spreekt door hem."

Toen gingen koning Joram, koning Josafat en de koning van Edom naar Elisa toe. 13 Maar Elisa zei tegen koning Joram van Israël: "Wat komt u bij mij doen? Ga maar naar de profeten van uw vader en moeder!" De koning van Israël antwoordde: "Nee, want de Heer wil ons in de macht van de koning van Moab geven!" 14 Toen zei Elisa: "Ik zweer bij de Heer van de hemelse legers, de God die ik dien: als koning Josafat van Juda niet bij u was geweest, zou ik u niet eens aankijken! 15 Maar goed, haal voor mij iemand die op de citer kan spelen." Toen de man op zijn citer speelde, kwam de Geest van de Heer over Elisa. 16 Hij zei: "Dit zegt de Heer: Laat in dit dal een groot aantal greppels graven. 17 U zal geen wind voelen en geen stortregen zien, maar toch zal dit dal vollopen met water. Dan kunnen u en uw dieren drinken. 18 Maar dat is maar een kleinigheid die de Heer voor u zal doen. Want Hij zal u bovendien de overwinning over de koning van Moab geven. 19 U zal alle steden met muren, de beste steden van Moab, veroveren. U zal alle fruitbomen omhakken, alle waterbronnen dichtgooien en alle akkers bederven met stenen."

20 De volgende morgen, op de tijd dat het ochtend-offer moest worden gebracht,[f] kwam er zoveel water uit de richting van Edom stromen, dat het dal onderliep.

21 De Moabieten hoorden dat de koningen er met hun legers aankwamen. Daarom riepen ze alle mannen op die konden strijden. Ook de oudere mannen. Ze stelden hun leger op aan de grens van hun land. 22 Toen de volgende morgen de opkomende zon op het water scheen, leek het water wel bloed. 23 De Moabieten zagen dat en zeiden: "Dat is bloed! De koningen hebben zeker ruzie gekregen en nu hebben hun legers elkaar gedood! Kom, we gaan ze beroven!" 24 Maar toen ze bij het leger van Israël aankwamen, sprongen de Israëlieten op hen af en versloegen de Moabieten. De Moabieten sloegen voor hen op de vlucht. 25 De Israëlieten verwoestten de steden, gooiden de akkers vol met stenen, gooiden alle waterbronnen dicht en hakten de fruitbomen om. Ze hadden zo veel stenen gebruikt, dat alleen de stad Kir-Hareset nog overeind stond. Toen slingeraars Kir-Hareset omsingelden en beschoten, 26 zag de koning van Moab dat hij de stad niet zou kunnen houden. Daarom probeerde hij met 700 mannen vanuit de stad een aanval te doen op het leger van de koning van Edom. Maar zijn plan mislukte. 27 Toen nam hij zijn oudste zoon, die na hem koning zou worden, en offerde hem als brand-offer op de muur. Daar waren de mannen van Israëls leger zó woedend over, dat ze wegtrokken van de stad en naar hun land teruggingen.

Elisa en de weduwe

De vrouw van één van de profeten kwam Elisa om hulp vragen. Ze zei: "Mijn man is gestorven. En u weet dat hij diep ontzag voor de Heer had. Nu is het zo, dat we nog schulden hebben bij iemand. Maar we kunnen hem niet betalen. Nu komt die man om mijn twee kinderen als slaaf mee te nemen." Elisa vroeg haar: "Wat kan ik voor je doen? Vertel me wat je in huis hebt." De vrouw antwoordde: "Ik heb niets in huis. Ik heb alleen een kruik olijf-olie." Toen zei Elisa: "Ga naar huis en vraag aan al je buren om zo veel mogelijk lege potten en kruiken. Ga dan met je zonen naar binnen en doe de deur achter je op slot. Giet dan olie in al die potten en kruiken. Wat vol is, moet je wegzetten."

Ze ging met haar zonen naar huis en deed de deur achter zich dicht. Haar zonen zetten steeds de kruiken en potten bij haar neer en zij goot er olie in. Toen alles vol was, zei ze tegen één van haar zonen: "Breng me nóg een kruik." Maar hij zei: "Er zijn geen kruiken meer." Toen was de olie in het kruikje op. Ze ging het aan Elisa vertellen. Hij zei: "Verkoop de olie. Dan zul je geld hebben om die man te betalen. Wat er overblijft is genoeg voor jou en je kinderen om van te leven."

Elisa en de vrouw uit Sunem

Op een dag ging Elisa naar Sunem. Daar woonde een rijke vrouw. Ze vroeg hem om bij haar en haar man te blijven eten. En elke keer als Elisa op reis in de buurt kwam, ging hij bij hen eten. De vrouw zei tegen haar man: "Ik weet dat de man die altijd bij ons komt een profeet is. 10 Laten we op ons huis een kleine kamer bouwen. Dan zetten we daar voor hem een bed, een tafel, een stoel en een olielamp neer. Als hij dan bij ons komt, kan hij die kamer gebruiken."

11 Op een dag kwam Elisa bij hen. Hij ging uitrusten in de kamer op het dak. 12 Toen zei hij tegen zijn dienaar Gehazi: "Ga de vrouw roepen." Ze kwam en bleef voor hem staan. 13 Elisa had tegen Gehazi gezegd: "Ga haar vragen of ik iets voor haar kan doen. Ik wil haar bedanken voor alles wat ze voor ons heeft gedaan. Vraag haar of er iets is wat ik voor haar aan de koning of aan de aanvoerder van het leger kan vragen." Maar de vrouw had Gehazi geantwoord: "Ik ben helemaal tevreden, zo bij mijn familie." 14 Toen had Elisa Gehazi gevraagd: "Maar wat kan ik dan voor haar doen?" Gehazi had geantwoord: "Ze heeft geen zoon, en haar man is al oud." 15 Toen had Elisa tegen Gehazi gezegd de vrouw te gaan roepen. Ze was gekomen en zo stond ze nu daar bij zijn deur. 16 Elisa zei tegen haar: "Over precies een jaar zul je een zoon hebben." Ze antwoordde: "Nee, heer, lieg alstublieft niet tegen me!" 17 Maar ze raakte in verwachting en kreeg een zoon, precies een jaar nadat Elisa het tegen haar had gezegd.

Elisa maakt een dode jongen weer levend

18 Toen de jongen groot was geworden, ging hij op een keer naar zijn vader, die aan het maaien was. 19 En hij zei tegen zijn vader: "Au, au, mijn hoofd! mijn hoofd!"[g] De vader zei tegen zijn knecht: "Draag hem naar zijn moeder." 20 De knecht droeg hem naar zijn moeder. Tot aan de middag zat de jongen bij haar op schoot. Toen stierf hij. 21 Ze ging naar boven, legde hem op het bed van de profeet en deed de deur op slot. Daarna ging ze naar buiten. 22 Ze riep haar man en zei tegen hem: "Laat één van de knechten mij op een ezel snel naar de profeet brengen. Ik kom gelijk weer terug." 23 Haar man vroeg: "Waarom wil je vandaag naar hem toe? Het is vandaag toch geen speciale dag?" Maar ze antwoordde: "Wees maar niet ongerust." 24 Ze zadelde de ezel en zei tegen haar knecht: "Zorg dat de ezel flink doorloopt. Stop alleen als ik het zeg."

25 Zo kwam ze bij de profeet op de berg Karmel. Zodra de profeet haar in de verte zag aankomen, zei hij tegen zijn dienaar Gehazi: "Kijk, daar komt de vrouw uit Sunem. 26 Ga snel naar haar toe. Vraag of alles goed is met haar, haar man en het kind." Ze antwoordde Gehazi: "Alles is goed." 27 Maar toen ze bij de profeet op de berg was gekomen, greep ze zijn voeten. Gehazi wilde haar wegduwen, maar de profeet zei: "Laat haar met rust, want ze is heel erg verdrietig. Maar de Heer heeft mij niet laten weten wat er is." 28 Toen zei ze: "Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Ik had toch gezegd dat u niet tegen me moest liegen?" 29 Elisa zei tegen Gehazi: "Neem mijn staf en loop zo snel je kan naar haar huis. Als je iemand tegenkomt, blijf dan niet staan praten. Als je aankomt moet je mijn staf op het gezicht van de jongen leggen." 30 Maar de moeder van de jongen zei: "Ik zweer bij de Heer en bij u dat ik niet zonder u terugga." Toen ging Elisa met haar mee.

31 Gehazi was hun vooruit gelopen en had de staf op het gezicht van de jongen gelegd. Maar de jongen gaf geen geluid en geen teken van leven. Gehazi liep terug, Elisa tegemoet, en zei tegen hem: "De jongen is niet wakker geworden." 32 Daarna kwam Elisa het huis binnen en zag de jongen dood op zijn bed liggen. 33 Hij ging de kamer in, deed de deur achter zich dicht en bad tot de Heer. 34 Daarna ging hij bovenop de jongen liggen. Hij legde zijn mond op de mond van de jongen, zijn ogen op de ogen van de jongen, zijn handen op de handen van de jongen. Zo boog hij zich over hem heen. Toen werd het lichaam van de jongen warm. 35 Daarna kwam Elisa naar beneden en liep in huis op en neer. Hij ging weer naar boven en boog zich opnieuw over het kind heen. Toen niesde de jongen zeven keer en deed zijn ogen open. 36 Elisa riep Gehazi en zei: "Roep de vrouw." Ze kwam en hij zei tegen haar: "Til je zoon op." 37 Ze kwam binnen en knielde voor Elisa neer. Toen tilde ze haar zoon op en ging naar beneden.

Elisa en de vruchtenmoes

38 Toen Elisa naar Gilgal terugging, was er hongersnood in het land. De profeten zaten bij hem. Hij zei tegen zijn dienaar: "Zet de grootste pot op het vuur en kook moes voor de profeten." 39 Eén van de profeten ging naar het veld om groenten te zoeken. Hij vond een wilde slingerplant en plukte daar vruchten af. Toen hij terugkwam, sneed hij de vruchten klein en kookte ze in de pot. Ze wisten niet wat het voor vruchten waren. 40 Daarna schepten de mannen op om te eten. Maar zodra ze van de moes hadden gegeten, schreeuwden ze het uit. "Dat eten is giftig, heer!" Het was oneetbaar. Maar Elisa zei: "Haal een beetje meel." 41 Hij gooide het meel in de pot en zei: "Schep op voor de mannen, dan kunnen ze eten." Toen was het eten niet giftig meer.

Elisa en het brood

42 Een man uit Baäl-Salisa kwam Elisa 20 broden brengen. Hij had die gebakken van het eerste deel van zijn oogst. Ook bracht hij vers graan mee. Elisa zei: "Geef het aan de mannen, zodat ze te eten hebben." 43 Maar zijn dienaar zei: "Dat is toch nooit genoeg voor 100 mensen?" Maar Elisa zei: "Geef het ze, zodat ze te eten hebben. Want dit zegt de Heer: ze zullen er zelfs van overhouden." 44 Toen gaf de dienaar het. Ze aten ervan en hielden over, zoals de Heer had gezegd.

Footnotes

  1. 2 Koningen 1:17 Joram was een broer van Ahazia, dus een zoon van Achab.
  2. 2 Koningen 1:17 Let op: het gaat hier dus om twee verschillende mannen die Joram heten. De eerste was een zoon van koning Achab van Israël. De tweede was een zoon van koning Josafat van Juda.
  3. 2 Koningen 2:9 De oudste zoon van een gezin kreeg altijd een 'dubbel deel' van de erfenis: twee keer zoveel als de andere broers. Elisa vroeg hier dus als het ware om een erfenis van Elia: hij wilde Elia's taak overnemen en net zo door God gebruikt worden als Elia.
  4. 2 Koningen 2:23 Ze bedoelden hiermee de manier waarop Elia naar de hemel was gegaan.
  5. 2 Koningen 3:3 Elke keer als dit er staat, wordt bedoeld dat de koning de gouden kalveren bleef aanbidden die koning Jerobeam had laten neerzetten, en dat hij het volk niet volgens Gods wetten leidde. Lees 1 Koningen 12:26-32.
  6. 2 Koningen 3:20 Hier wordt bedoeld: het tijdstip dat in de tempel van de Heer elke dag het ochtend-offer gebracht zou moeten worden. Het wordt hier alleen genoemd om de tijd aan te geven.
  7. 2 Koningen 4:19 Waarschijnlijk had de jongen een zonnesteek.