Add parallel Print Page Options

Het eten van voedsel dat aan de afgoden geofferd is

Als het gaat om voedsel dat aan afgoden geofferd is, weten wij precies wat wij daarmee moeten doen. Maar van weten alleen wordt u eigenwijs. De liefde van God maakt u wijs. Als iemand meent alles te weten, weet hij nog niet wat hij zou moeten weten. Maar als iemand God liefheeft, kent God hem. Wel, als het om dat eten gaat, weten wij dat er geen andere goden bestaan. Er is maar één God. Ook al zeggen de mensen dat er in de hemel en op aarde vele goden en vele heren zijn—en er zijn heel wat zogenaamde goden en heren—wij weten wel beter. Er is maar één God: de Vader, door wie alles is en voor wie wij leven. En er is ook maar één Heer: Jezus Christus, door wie alles is gemaakt en die ons het leven heeft gegeven.

Toch is dit niet voor alle gelovigen even duidelijk. Sommigen hebben nu nog de gewoonte deel te nemen aan maaltijden ter ere van afgoden. En als zij eraan meedoen, voelen zij zich onzeker en spreekt hun geweten. Nu is onze verhouding met God niet afhankelijk van wat wij eten. Als wij niet eten, zijn we voor Hem niet minder, en als wij wel eten, zijn we voor Hem niet meer. Pas er dus voor op dat uw recht om te eten niet een struikelblok wordt voor anderen, die niet zo sterk in hun schoenen staan. 10 Misschien denkt u dat het geen kwaad kan in de tempel van een zogenaamde god te eten, maar als iemand met een zwakker geweten dat ziet, kan hij daardoor in moeilijkheden komen. Misschien gaat hij dan ook dat voedsel eten, terwijl hij steeds het gevoel houdt te zondigen. 11 Waarom zou u zoʼn zwakke broeder door uw grotere kennis naar de ondergang helpen? Christus is voor hem gestorven! 12 Door uw broeder over te halen iets te doen wat hij eigenlijk niet wil, zondigt u tegen hem én tegen Christus. 13 Ik heb zelf besloten nooit meer vlees te eten als ik mijn broeder daarmee ten val breng. Ik wil niet dat hij in moeilijkheden komt door iets dat ik eet.

Het eten van vlees dat aan de afgoden is geofferd

Nu iets over de offers aan afgoden.[a]

We denken allemaal dat we veel weten. En van veel kennis worden we trots. Maar liefde doet andere mensen goed. Als je vindt dat je veel van het geloof weet, dan weet je eigenlijk nog niet wat je zou moeten weten. Maar als je van God houdt, dan ken je God en kent God jou.

Ik wil jullie het volgende zeggen over het eten van vlees dat aan de afgoden is geofferd. We weten dat er eigenlijk geen andere goden bestaan. Want er is maar één God. Er zijn in de hemel en op de aarde natuurlijk wel heel veel zogenaamde goden en heren. Maar voor ons is er maar één God. Dat is de Vader, die alle dingen heeft gemaakt, en voor wie wij gemaakt zijn. En voor ons is er maar één Heer: Jezus Christus. Door Hem heeft God alle dingen gemaakt. Door Hem bestaan ook wij.

Maar niet alle gelovigen weten dat. Ze denken nog steeds dat de afgoden echte goden zijn. Ze doen nog steeds mee met offerfeesten en eten mee van het offervlees. Ze zijn er wel onzeker over of het wel goed is. Hun geweten heeft er moeite mee. Maar omdat hun geweten nog zwak is, luisteren ze er niet naar. Nu is het zo, dat de dingen die we wel of niet eten, ons niet helpen om dichter bij God te komen. Als we iets niet eten, doet dat onze vriendschap met God geen kwaad. En als we iets wél eten, maakt dat onze vriendschap met God niet beter.

Maar let hierop: als jullie iets wél of juist níet eten, mag dat niet slecht zijn voor het geloof van de gelovigen die dit allemaal nog niet zo goed weten. 10 Stel dat jij weet hoe het zit met offervlees. En stel dat iemand jou in de tempel van een afgod offervlees ziet eten. Als hij nog niet zo goed weet hoe het zit, zal hij denken dat het goed is om mee te doen met de offerfeesten voor de afgoden. 11 Dan loopt zíjn geloof schade op, doordat jíj weet hoe het zit met het eten van offervlees. Dat is heel erg, want hij is een broeder. Christus is ook voor hém gestorven. 12 Op die manier doe je verkeerd tegen die broeder. Je beschadigt zijn geweten dat nog zwak is. En als je verkeerd doet tegen een broeder, doe je verkeerd tegen Christus. 13 Als wat ik eet slecht is voor het geloof van mijn broeder, wil ik liever voor eeuwig geen vlees meer eten. Want ik wil niet dat door iets wat ik eet, het geloof van mijn broeder beschadigd wordt.