Add parallel Print Page Options

Jeremia blijft hopen op God

Ik heb de ellende gezien die het gevolg was van Gods toorn.
Hij heeft mij in de diepste duisternis gebracht en alle licht buitengesloten.
Hij heeft Zich tegen mij gekeerd. Dag en nacht rust zijn hand zwaar op mij.
Hij heeft mijn vlees en mijn huid oud gemaakt en mijn botten gebroken.
Met angst en vertwijfeling heeft Hij mij omringd.
Hij begroef mij in duistere plaatsen, net als de allang gestorvenen.
Hij heeft mij ingesloten en ik kan niet ontsnappen, met zware ketens heeft Hij mij vastgebonden.
Ook al schreeuw en huil ik uit alle macht, Hij wil niet naar mijn gebeden luisteren!
Hij heeft mij ingesloten met rondom hoge en gladde muren en mijn paden heeft Hij onbegaanbaar gemaakt.
10 Hij loert als een beer, als een leeuw, wachtend op een gelegenheid om aan te vallen.
11 Hij heeft mij in de val gelokt en met zijn klauwen verscheurd. Bloedend en eenzaam liet Hij mij achter.
12 Hij heeft zijn boog gespannen en mij als doel uitgekozen,
13 de pijlen die Hij afschoot, drongen diep in mijn hart.
14 Mijn eigen landgenoten lachen mij uit, de hele dag door zingen zij hun spotliedjes.
15 Hij heeft mij met bitterheid gevuld en een beker met de grootste ellende te drinken gegeven.
16 Hij liet mij mijn tanden stukbijten op stenen, in de as en het vuil rolde Hij mij.
17 Och Here, alle vrede en voorspoed zijn lang geleden verdwenen, want U hebt ze weggenomen. Ik weet niet meer wat geluk is.
18 Er is geen hoop meer, mijn kracht is als sneeuw voor de zon verdwenen omdat de Here mij heeft verlaten.
19 Vaak denk ik aan die bitterheid en het lijden dat U mij hebt toebedeeld!
20 Ik zal deze vreselijke jaren nooit meer vergeten, mijn ziel zal altijd in de diepste droefheid blijven leven.

21 Toch blijf ik hopen, want ik denk:
22,23 dankzij de goedheid van de Here zijn wij niet omgekomen. Hij blijft voor ons zorgen en zijn trouw is elke dag weer nieuw.
24 Mijn ziel beschouwt de Here als mijn erfdeel, daarom verwacht ik alles van Hem.
25 De Here is wonderbaarlijk goed voor hen die op Hem wachten, voor wie naar Hem zoeken.
26 Het is goed rustig te vertrouwen en te wachten op de hulp van de Here.
27 Het is goed dat een jonge man discipline wordt bijgebracht.
28 Hij kan rustig in eenzaamheid zitten en zwijgen als God dat van hem vraagt.
29 Dan kan hij zich ook in het stof neerwerpen, misschien is er toch nog hoop.
30 Laat hij zijn andere wang toekeren naar hen die hem slaan en hun vreselijke beledigingen slikken,
31 want de Here zal hem niet voor altijd verstoten.
32 Ook al geeft God hem verdriet, toch zal Hij hem ook met medelijden behandelen als teken van zijn liefdevolle zorg.
33 Want slechts met tegenzin drijft Hij mensen in het nauw en bezorgt Hij hen verdriet.
34 Als de vernederden worden vertrapt,
35 men het recht dat God de mens heeft gegeven, niet in acht neemt
36 en de rechtszaak van de mensen wordt verdraaid, zou de Here dat dan niet zien?
37 Als iemand ergens over spreekt en het gebeurt dan ook, heeft de Here dat dan niet bevolen?
38 Van de Allerhoogste komt immers zowel het kwade als het goede?
39 Waarom zouden wij dan mopperen en klagen als wij worden gestraft voor onze zonden?
40 Laten wij in plaats daarvan onszelf maar eens goed onderzoeken, onze schuld bekennen en terugkeren naar de Here.
41 Laten we onze harten en handen opheffen naar God in de hemel.
42 En laten wij toegeven dat we hebben gezondigd. Wij zijn in opstand gekomen tegen de Here en dat heeft Hij ons niet vergeven.
43 U bent vervuld van toorn, Here, en U hebt ons meedogenloos geslagen.
44 U hebt Uzelf met een wolk afgesloten, zodat onze gebeden U niet kunnen bereiken.
45 U hebt ons gemaakt als pariaʼs en uitschot onder de volken.
46 Onze vijanden hebben dreigende taal tegen ons gesproken.
47 Wij zijn bang, want wij zitten in de val, verlaten en vernietigd zijn wij.
48 Dag en nacht moet ik huilen, omdat de meisjes van mijn volk vernederd zijn.
49 Ik huil onophoudelijk,
50 wanneer zal de Here vanuit de hemel weer naar ons omzien?
51 Mijn hart breekt als ik zie wat er met de vrouwen uit Jeruzalem gebeurt.
52 Mijn vijanden heb ik nooit kwaad gedaan, toch joegen ze achter mij aan alsof ik een vogel was.
53 Zij gooiden mij in een waterput en bekogelden mij daarna met stenen.
54 Het water reikte tot boven mijn hoofd en ik dacht dat mijn laatste uur had geslagen.
55 Maar vanuit die diepe waterput riep ik uw naam aan, Here,
56 en U luisterde naar mij! U hoorde mijn smeekbeden en zag mijn tranen!
57 Ja, U kwam toen ik vertwijfeld schreeuwde en U zei mij dat ik niet bang hoefde te zijn.
58 Here, U bent mijn raadsman! Verdedig mijn zaak! Want U hebt mijn leven verlost.
59 U hebt gezien wat een onrecht zij mij aandeden, wees mijn rechter om mijn gelijk te bewijzen.
60 U hebt gezien welke valse plannen mijn vijanden tegen mij smeedden.
61 U hebt gehoord hoe zij mij beledigden, Here,
62 hoe zij over mij roddelden en fluisterend hun plannen beraamden.
63 Kijk eens hoe zij lachen en zingen en mij in hun lied belachelijk maken.
64 Och Here, vergeld toch al het kwaad dat zij mij hebben aangedaan.
65 Vervloek hen en maak hen wanhopig, Here.
66 Zet een felle achtervolging op hen in en vaag hen weg onder de hemel van de Here.

De zonde van het volk en de toorn van God

Ach, hoe heeft het goud zijn glans verloren, hoe dof is het geworden, de edelstenen van de tempel liggen verstrooid in de straten!
De jongeren van Jeruzalem, ieder hun gewicht in goud waard, zijn behandeld als aardewerken potten, als het werk van mensenhanden!
Zelfs de jakhalzen voeden hun jongen, maar mijn volk Israël doet dat niet. Zij lijken op wrede struisvogels uit de woestijn, die geen acht slaan op de kreten van hun jongen.
De tongen van de babyʼs plakken aan hun gehemelte, want er is geen druppel water overgebleven. Kinderen schreeuwen om brood, maar niemand kan hun iets geven.
Mensen die vroeger lekkernijen aten, zitten nu op straat te bedelen om maar iets te kunnen eten. Zij die in paleizen werden grootgebracht, grabbelen nu in de vuilnis op zoek naar voedsel.
Want de zonde van mijn volk is groter dan die van Sodom, waar zich in één ogenblik een vreselijke ramp voltrok, waaraan geen mensenhand te pas kwam.
Onze prinsen waren smetteloos en witter dan melk, de mooiste mannen die er waren.
Maar nu zijn hun gezichten zo zwart als roet. Niemand herkent hen nog. Hun huid kleeft aan hun botten: hard, droog en verweerd.
Die met het zwaard werden gedood, zijn beter af dan zij die een langzame hongerdood moeten sterven.
10 Gevoelige vrouwen hebben zelfs hun eigen kinderen gekookt en opgegeten, op die manier overleefden zij het beleg.
11 Met volle kracht heeft de Here zijn toorn laten woeden, al zijn toorn kwam tot ontlading. Hij stak een vuur aan in Jeruzalem dat de stad tot op haar fundamenten in de as legde.
12 Geen koning ter wereld, geen enkel volk op aarde, zou hebben geloofd dat een vijand door de poorten van Jeruzalem naar binnen kon marcheren!
13 Maar toch stond God dit toe vanwege de zonden van haar profeten en priesters die de stad ontheiligden door onschuldig bloed te vergieten.
14 Nu wankelen deze zelfde mannen als blinden door de straten, besmeurd met bloed zodat niemand hen durft aan te raken.
15 ‘Maak dat je wegkomt,’ roepen de mensen hen toe. ‘Jullie zijn onrein! Ga weg. Raak ons niet aan!’ Zij vluchten naar andere landen en dwalen daar tussen de buitenlanders, maar niemand zal hun toestaan te blijven.
16 De Here heeft hen zover verspreid, Hij helpt hen niet langer, want zij onderdrukten de priesters en leiders die trouw bleven aan God.
17 Wij kijken uit of onze bondgenoten al in aantocht zijn om ons te helpen, maar tevergeefs. Het volk waarop wij het meest rekenden voor hulp, doet helemaal niets.
18 Als wij op straat komen, begeven wij ons in levensgevaar. Ons einde is nabij, onze dagen zijn geteld.
19 Onze achtervolgers zijn sneller dan arenden, ook al vluchten wij de bergen in, dan vinden zij ons nog. Als wij ons in de wildernis willen verbergen, staan zij ons daar op te wachten.
20 Onze koning—de adem van ons volksleven, de gezalfde van de Here—werd in hun valstrikken gevangen. Ja, zelfs onze machtige koning, van wie wij dachten dat wij onder zijn leiding rustig te midden van de volken zouden kunnen leven!
21 Volk van Edom, vier uw feest in het land van Uz. Ook ú zult kennismaken met de vreselijke toorn van de Here.
22 Eens zal een einde komen aan de ballingschap, de straf die Israël om haar zonden kreeg opgelegd, maar de zonden van Edom zullen worden blootgelegd en de Here zal dit volk oordelen.

Jeremia pleit voor het volk

Och Here, denk aan alles wat ons is overkomen, kijk eens naar de ellende waaronder wij gebukt gaan!
Onze huizen en ons land zijn in bezit genomen door buitenlanders.
Wij zijn wezen, onze vaders zijn dood en onze moeders zijn weduwen.
Wij moeten zelfs betalen voor ons drinkwater, hout wordt ons tegen de hoogst mogelijke prijzen verkocht.
Wij buigen onze nek onder de voet van de overwinnaar, zonder ons rust te gunnen, laten zij ons zwoegen.
Wij smeken Egypte en Assyrië om brood.
Onze voorouders zondigden, maar stierven voordat de oordelende hand zijn werk begon. Wij dragen nu de straf die zij verdienden!
Onze vroegere dienaars zijn ons nu de baas geworden, er is niemand overgebleven die ons kan redden.
Wij gaan de woestijn in om voedsel te zoeken, maar daarbij lopen wij het risico door de vijand te worden gedood.
10 Onze huid voelt heet aan, we hebben koorts door de honger.
11 Zij verkrachten de vrouwen van Jeruzalem en de meisjes in de steden van Juda.
12 Onze prinsen hebben zij opgehangen en zelfs bejaarde mannen worden met minachting behandeld.
13 Zij nemen jonge mannen mee om hun koren te malen en de kleine kinderen wankelen onder de zware lasten die zij moeten dragen.
14 De oude mannen zitten niet meer in de stadspoorten, de jongeren dansen en zingen niet meer.
15 De vreugde in onze harten is gedoofd, ons dansen is veranderd in rouwen.
16 Onze glorie is vergaan. De kroon is van ons hoofd gevallen. Dat overkomt ons allemaal vanwege onze zonden.
17 Onze harten zijn zwak en droevig, de schittering is uit onze ogen verdwenen.
18 Jeruzalem en de tempel van de Here zijn verwoest en liggen er verlaten bij. Alleen de vossen dwalen er in rond.
19 Och Here, U blijft voor altijd dezelfde! Uw troon staat vast van generatie op generatie.
20 Waarom vergeet U ons nog steeds? Waarom keert U ons zo lang de rug toe?
21 Bewerk in ons hart een ommekeer en breng ons weer bij U terug! Dat is onze enige hoop! Geef ons onze vroegere vreugde weer terug!
22 Of hebt U ons voorgoed afgewezen? Komt er ooit een einde aan uw toorn tegen ons?

19 Omdat Jezus zijn leven en zijn bloed voor ons heeft gegeven, broeders en zusters, mogen wij bij God komen. 20 Omdat Hij Zich voor ons heeft opgeofferd, is er voor ons een nieuwe weg naar het leven gekomen, dwars door het gordijn heen dat het Allerheiligste van het Heilige scheidde, en dat gordijn is zijn lichaam. 21 Jezus is de grote priester die in het huis van God is aangesteld. 22 Laten wij daarom naar God gaan met een oprecht hart en het vaste vertrouwen dat Hij ons zal ontvangen. Want ons hart is met het bloed van Christus besprenkeld, waardoor wij een zuiver geweten hebben gekregen, en ons lichaam is met schoon water gewassen. 23 Wij moeten blijven vasthouden aan wat God ons heeft beloofd en andere mensen erover vertellen. Omdat God Zich aan zijn woord houdt, zullen wij krijgen wat wij van Hem verwachten.

24 Laten wij op elkaar letten en elkaar aansporen God en de mensen lief te hebben en altijd goed te doen. 25 Wij moeten ook niet uit onze samenkomsten wegblijven. Sommigen maken daar een gewoonte van, maar dat is niet goed. Wij moeten elkaar bemoedigen en waarschuwen, vooral nu wij zien dat het niet lang meer zal duren, voor de Here Jezus terugkomt. 26 Wij hebben de waarheid leren kennen en weten dat Jezus Christus voor onze zonden gestorven is. Maar als wij willens en wetens blijven zondigen, is er geen offer meer over om onze zonden weg te doen. 27 Het enige wat ons dan te wachten staat, is een vreselijk oordeel, want God zal al zijn tegenstanders in een laaiend vuur verbranden. 28 Vroeger werd iemand die zich niets van de wet van Mozes aantrok, zonder medelijden gedood als twee of drie mensen tegen hem getuigden. 29 Wel, hoeveel zwaarder zal dan de straf zijn voor mensen die de Zoon van God hebben vertrapt. Die voorbijgingen aan de heiligheid van zijn bloed, waarmee Gods verbond is bezegeld en waardoor zij voor God waren afgezonderd en die de Heilige Geest die hun genade heeft gegeven, hebben beledigd. 30 Wij weten dat God gezegd heeft: ‘Ik zal wraak nemen, Ik zal het kwaad vergelden.’ En Hij heeft ook gezegd: ‘Ik zal rechtspreken over mijn volk.’ 31 Het is verschrikkelijk om in de handen te vallen van de levende God.

32 Vergeet nooit die heerlijke tijd toen u Christus pas had leren kennen. Al had u het zwaar te verduren, u liet de Here niet los. 33 Nu eens werd u uitgelachen en geslagen, dan weer waren anderen het slachtoffer en leefde u intens met hen mee. 34 Als er mensen gevangen werden gezet, had u net zoveel verdriet als zij. Als uw bezittingen werden afgenomen, bleef u opgewekt. U wist dat u iets beters had, wat nooit meer kon worden afgenomen.

35 Laat de moed niet zakken, want als u de Here trouw blijft, krijgt u een grote beloning. 36 U moet volhouden om de wil van God te doen. Als u dat doet, krijgt u wat Hij heeft beloofd. 37 In de Boeken staat immers: ‘Het zal niet lang meer duren voordat Hij die komen zal, terugkomt. Hij kan elk ogenblik komen. 38 De mensen die rechtvaardig zijn, zullen door hun geloof echt leven. Maar als iemand God de rug toekeert, heeft God geen vreugde meer in hem.’ 39 Wij horen niet bij de mensen die God de rug hebben toegekeerd en de ondergang tegemoet gaan. Nee, wij horen bij de mensen die op God vertrouwen en gered worden.

Read full chapter