Add parallel Print Page Options

De boodschap van Johannes de Doper

In dit boek wordt het goede nieuws van Jezus Christus verteld. Het is precies zoals geschreven staat in het boek van de profeet Jesaja: ‘Luister, Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.’ En: ‘Ik hoor de stem van iemand die roept in de woestijn: “Baan een weg voor de Here, maak zijn wegen recht.” ’ Deze boodschapper was Johannes de Doper. Hij leefde in de woestijn en vertelde de mensen dat zij zich moesten laten dopen als een openbaar getuigenis van hun besluit om de zonde de rug toe te keren, zodat God hen kon vergeven. Uit Jeruzalem en de provincie Judea kwamen vele mensen naar Johannes toe. Zij beleden hun zonden en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan. Johannes droeg kleren van kameelhaar en had een leren riem om. Hij at sprinkhanen en honing van wilde bijen. ‘Na mij,’ riep hij, ‘komt er Iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het niet eens waard de riem van zijn sandalen los te maken. Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de Heilige Geest.’

Het eerste optreden van Jezus

Op een dag kwam Jezus daar ook. Hij was uit Nazareth gekomen om Zich door Johannes in de Jordaan te laten dopen. 10 Direct toen Hij uit het water kwam, zag Jezus dat de hemel openscheurde en de Heilige Geest als een duif op Hem neerdaalde. 11 Een stem uit de hemel zei: ‘U bent mijn geliefde Zoon. U verheugt mijn hart.’ 12 Onmiddellijk daarna werd Jezus door de Heilige Geest naar de woestijn gestuurd. 13 Daar werd Hij veertig dagen lang door Satan op de proef gesteld. Hij was er alleen met de wilde dieren en de engelen zorgden voor Hem.

14 Later, toen Johannes de Doper door koning Herodes gevangen was genomen, ging Jezus terug naar Galilea om de mensen het goede nieuws van God te vertellen. 15 ‘Eindelijk is het zover!’ riep Hij. ‘Het Koninkrijk van God is vlakbij. Keer u af van de zonde en geloof het goede nieuws.’ 16 Toen Jezus op een dag langs het meer van Galilea liep, zag Hij twee vissers, Simon en zijn broer Andreas. Zij waren bezig hun netten uit te werpen in het meer. 17 Hij zei tegen hen: ‘Ga met Mij mee! Dan zal Ik van jullie vissers maken die mensen bij Mij brengen.’ 18 Zij lieten hun netten liggen en gingen onmiddellijk met Hem mee. 19 Iets verderop zag Hij nog twee vissers, Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Zij zaten in hun boot de netten te repareren. 20 Hij riep hen ook en zij lieten hun vader met de knechten in de boot achter en gingen met Jezus mee.

21 Jezus en zijn metgezellen kwamen in Kafarnaüm aan. Op de sabbat (zaterdag, de Joodse rustdag) ging Hij naar de synagoge en sprak de mensen toe. 22 Zij waren verbaasd over wat Hij hun leerde, want Hij sprak als iemand met gezag, die wist waarover Hij het had. Dit was iets heel anders dan zij gewend waren van hun bijbelgeleerden. 23 In die synagoge was een man met een boze geest. Hij begon te schreeuwen: 24 ‘Ik wil niets met U te maken hebben, Jezus van Nazareth. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: de heilige Zoon van God!’ 25 ‘Zwijg,’ zei Jezus tegen de boze geest. ‘Ga onmiddellijk uit die man weg!’

26 De boze geest rukte en trok aan de man, gilde vreselijk en verliet hem. 27 De mensen keken hun ogen uit en vroegen elkaar: ‘Wat is dit toch? Iemand die iets nieuws leert en die gezag heeft! Hij zegt zelfs tegen de boze geesten dat zij moeten gaan en ze gaan nog ook!’ 28 Dit nieuws ging als een lopend vuurtje door heel Galilea.

29 Uit de synagoge ging Jezus met Simon en Andreas mee naar huis. Jakobus en Johannes waren er ook bij. 30 Simons schoonmoeder was ziek en lag met koorts op bed. De mannen vertelden het aan Jezus. 31 Toen Hij binnenkwam, ging Hij naar haar toe, pakte haar bij de hand en hielp haar overeind. De koorts verdween meteen. Zij stond op en maakte eten voor hen klaar. 32 Die avond na zonsondergang bracht men alle zieken en bezetenen bij Hem. 33 Veel nieuwsgierigen waren te hoop gelopen en voor het huis was het een drukte van belang. 34 Jezus genas heel veel mensen, wat voor ziekte ze ook hadden. Uit vele anderen verjoeg Hij de boze geesten. Hij liet niet toe dat die boze geesten iets zeiden, want zij wisten wie Hij was.

35 Op een morgen stond Jezus voor dag en dauw op en ging alleen naar een stil plekje om te bidden. 36 Later gingen Simon en de anderen Hem achterna. 37 Toen zij Hem gevonden hadden, zeiden zij: ‘Iedereen is op zoek naar U.’ 38 Maar Hij antwoordde: ‘Kom, wij gaan naar andere dorpen en steden hier in de buurt. Dan kan Ik de mensen daar ook over het goede nieuws van God vertellen. Daarvoor ben Ik immers gekomen.’

39 Zo reisde Hij heel Galilea door en sprak overal in de synagogen. Uit vele mensen verjoeg Hij boze geesten.

40 Op een dag kwam er een melaatse man naar Hem toe. Hij viel voor Jezus op zijn knieën en smeekte: ‘Als U wilt, kunt U mij genezen.’ 41 Toen Jezus zag hoe erg die man eraan toe was, kreeg Hij medelijden met hem. 42 Hij raakte hem aan en zei: ‘Dat wil Ik, word gezond!’ De melaatsheid verdween onmiddellijk en de man was helemaal genezen! 43 Jezus vond het niet goed dat de man bij Hem bleef. 44 ‘Ga direct naar de priester,’ zei Hij streng, ‘en laat u onderzoeken. Pas op dat u niemand iets vertelt! Neem het offer mee dat volgens de wet van Mozes gebracht moet worden, als iemand van melaatsheid genezen is. Dan zal het voor iedereen duidelijk zijn dat u genezen bent.’ 45 Maar de man kon het toch niet voor zich houden. Overal vertelde hij dat Jezus hem had genezen. Jezus kwam zo in de belangstelling te staan dat Hij niet meer onopgemerkt een stad kon binnengaan. Daarom bleef Hij maar buiten op het platteland. Maar ook daar wisten de mensen Hem te vinden.

De genezing van een verlamde

Een tijd later kwam Jezus weer in Kafarnaüm. Het duurde niet lang of de hele stad wist dat Hij thuis was en al gauw was het huis overvol. Ook voor de deur stonden vele mensen te luisteren naar wat Jezus vertelde. Vier mannen kwamen met een verlamde op een draagbed. Zij wilden naar Jezus toe, maar omdat het er zwart zag van de mensen, konden ze niet bij Hem komen. Daarom gingen ze het platte dak op en maakten daarin een groot gat vlak boven de plaats waar Jezus stond. Daarna lieten ze de verlamde man door het gat zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde man: ‘Uw zonden zijn vergeven.’

Er zaten ook een paar Joodse bijbelgeleerden in dat huis. Toen die dit hoorden, dachten ze bij zichzelf: ‘Hoe durft Hij! Hij spot met God! Er is er maar één die de mensen hun zonden kan vergeven en dat is God!’ Jezus wist wel wat in hen omging en vroeg: ‘Wat gaat er in uw hart om? Wat is makkelijker om te zeggen tegen deze verlamde man: “Uw zonden zijn vergeven,” of: “Sta op en loop”? 10 God heeft Mij, de Mensenzoon, de bevoegdheid gegeven zonden te vergeven. Als iemand van Mij vergeving krijgt, hééft hij vergeving gekregen.’

11 Daarop zei Hij tegen de verlamde man: ‘Sta op, neem uw draagbed mee en ga naar huis.’ 12 De man sprong overeind, nam zijn bed onder de arm en liep tussen de verblufte omstanders door naar buiten. Er steeg een gejuich op tot eer van God. ‘Zoiets hebben wij nog nooit gezien!’ riepen ze.

Jezus op bezoek bij Levi, de tolontvanger

13 Jezus ging weer naar het meer. Grote groepen mensen kwamen naar Hem toe en luisterden naar wat Hij te zeggen had. 14 Hij kwam langs een tolhuis. De tolontvanger was Levi, de zoon van Alfeüs. Hij zat voor het huis. ‘Kom,’ zei Jezus tegen hem, ‘ga met Mij mee.’ Levi stond meteen op en ging met Hem mee.

15 Die avond aten Jezus en zijn leerlingen bij Levi thuis. Er waren ook veel collegaʼs van Levi uitgenodigd en nog anderen met een slechte naam. Want van dat soort mensen gingen er veel achter Jezus aan. 16 Toen enkele bijbelgeleerden zagen met wie Hij de maaltijd gebruikte, zeiden zij tegen zijn leerlingen: ‘Schaamt Hij Zich niet met dat soort mensen te eten?’ 17 Jezus hoorde het en zei tegen hen: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke en zwakke mensen wel. Ik ben gekomen om zondaars uit te nodigen, niet degenen die Gods wil al doen.’

Jezus over vasten en de sabbat

18 De leerlingen van Johannes de Doper en de Farizeeën hielden zich aan de gewoonte om te vasten. Op een dag kwamen zij naar Jezus toe en vroegen waarom zijn leerlingen dat niet deden. 19 Jezus antwoordde: ‘Waarom zouden de gasten van de bruidegom niet mogen eten? Zolang de bruidegom bij hen is, hebben zij geen reden om niet te eten. 20 Maar er komt een tijd dat Hij er niet meer is en dan zullen zij vasten. 21 Wie verstelt nu een oude jas met een lap nieuwe stof? Die lap zou immers krimpen en de jas stuktrekken. De scheur zou er alleen maar groter door worden! 22 En wie doet er nu jonge wijn in oude leren zakken? Het leer van oude wijnzakken is hard en stug. Door het gisten van de jonge wijn komen er barsten in. De wijn gaat verloren en de zakken zijn waardeloos. Nee, jonge wijn doet u in nieuwe, soepele wijnzakken.’

23 Op een sabbat (zaterdag, de Joodse rustdag) liep Jezus met zijn leerlingen door de graanvelden. De leerlingen plukten zo nu en dan wat aren en haalden de graankorrels eruit om op te eten. 24 Een paar Farizeeën zeiden tegen Jezus: ‘Waarom zegt U daar niets van? U weet toch dat het vandaag sabbat is? Het is een rustdag. Wat zij doen, is verboden.’ 25 Hij antwoordde: ‘Hebt u nooit gehoord wat David deed toen hij en zijn vrienden honger hadden? 26 Hij ging de tempel van God binnen, in de tijd dat Abjathar hogepriester was, en nam het heilige brood mee. Eigenlijk mochten alleen de priesters dat eten. Maar David en zijn vrienden aten het brood toch. 27 De sabbat is er voor de mensen, niet de mensen voor de sabbat. 28 Ik, de Mensenzoon, beslis wat op de sabbat wel en niet mag.’

Jezus kiest twaalf apostelen

Op een andere sabbat kwam Jezus weer in een synagoge. Er zat een man met een verschrompelde hand. De Farizeeën hielden Hem goed in het oog, om te zien of Hij de man zou genezen. Dan zouden ze een aanklacht tegen Hem kunnen indienen.

Jezus riep de man naar voren. ‘Mag men op de sabbat iemand helpen?’ vroeg Hij aan de Farizeeën. ‘Of moet je hem in de kou laten staan? Is het een dag om mensen te redden of een dag om te doden?’ Maar zij zeiden niets. Jezus keek boos om Zich heen, omdat zij zo hard en onverschillig waren, en het deed Hem pijn. Tegen de ongelukkige man zei Hij: ‘Steek uw hand uit.’ De man deed het en zijn hand werd op slag weer gezond. De Farizeeën liepen meteen de synagoge uit en gingen naar de leden van de partij van Herodes om met hen te overleggen hoe zij Jezus uit de weg konden ruimen.

Jezus week met zijn leerlingen uit naar het meer. Er liepen heel veel mensen achter hen aan. Die kwamen uit Galilea, Judea, Jeruzalem, Idumea, van de andere kant van de Jordaan, en ook uit de omgeving van Tyrus en Sidon. Want de dingen die Hij deed, waren wijd en zijd bekend geworden. Jezus zei tegen zijn leerlingen dat zij een boot in de buurt moesten houden voor het geval de menigte te veel zou opdringen. 10 Ieder die iets mankeerde, probeerde Hem aan te raken. Het was een grote volksoploop, want er werden die dag velen door Hem genezen. 11 Wanneer mensen met boze geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem op de grond en schreeuwden: ‘U bent de Zoon van God!’ 12 Maar Hij zei telkens weer dat zij niet mochten zeggen wie Hij was.

13 Later ging Hij het gebergte in en riep bij zich wie Hij zelf wilde. 14 Hij wees een vaste groep van twaalf leerlingen aan die hij apostelen, gezanten, noemde. Die zou Hij erop uitsturen om de mensen Gods plan bekend te maken.

15 Zij zouden macht krijgen boze geesten te verjagen. 16 Die mannen heetten Simon (Jezus gaf hem ook de naam Petrus), 17 Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs (Jezus gaf hun de bijnaam Boanerges, ‘zonen van de donder’), 18 Andreas, Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Thomas, Jakobus, de zoon van Alfeüs, Thaddeüs, 19 Simon de Zeloot en Judas Iskariot (de man door wie Jezus later werd uitgeleverd).

20 Jezus ging een huis binnen en weer stroomden de mensen van alle kanten toe. Het huis liep zo vol dat Hij en zijn leerlingen niet eens de kans kregen om te eten. 21 Zijn familie, die dit hoorde, ging er naar toe om Hem te halen. ‘Hij weet niet meer wat Hij doet,’ zeiden zij. 22 Enkele bijbelgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, merkten op: ‘Beëlzebul, de leider van de boze geesten, zit in Hem. Die geeft Hem macht om boze geesten te verjagen.’ 23 Jezus riep hen bij Zich en maakte de volgende vergelijkingen: 24 ‘Hoe kan de duivel zichzelf nu wegjagen? Een land waar verdeeldheid heerst, gaat ten onder. 25 Een gezin waar men elkaar niet kan verdragen, gaat stuk. 26 Als Satan, de duivel, tegen zichzelf vecht, blijft er niets van hem over. 27 Als u het huis van een sterke man wilt binnengaan om zijn spullen weg te halen, moet u hem eerst vastbinden. Dan pas kunt u zijn huis leeghalen. 28 Ik wil u dit zeggen: u kunt vergeving krijgen voor alle zonden die u hebt gedaan, zelfs voor elke vorm van belasteren. 29 Maar wie de Heilige Geest belastert, zal nooit vergeving krijgen. Die zonde blijft eeuwig bestaan.’ 30 Dit zei Hij omdat zij hadden gezegd dat Hij bezeten was door een boze geest.

31 Zijn moeder en zijn broers kwamen bij het overvolle huis en lieten Hem roepen. Zelf bleven zij buiten staan. 32 De mensen die om Hem heen zaten, zeiden: ‘Uw moeder en uw broers en zusters staan buiten. Zij willen U spreken.’ 33 Hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ 34 Hij keek de kring rond en zei: ‘Kijk, dat zijn mijn moeder en mijn broers. 35 Ieder die doet wat God wil, is mijn broer, mijn zuster, mijn moeder.’

Johannes de Doper

Dit is hoe het goede nieuws begon van Jezus Christus, de Zoon van God.

Vroeger had de profeet Jesaja al geschreven: 'Ik stuur mijn boodschapper voor U uit. Hij zal de weg voor U vrij maken. Hij roept in de woestijn: Maak de weg vrij voor de Heer! Maak zijn wegen recht!' En dat gebeurde nu: In de woestijn vertelde Johannes de mensen dat ze moesten gaan leven zoals God het wil. Ook zei hij dat ze zich moesten laten dopen. Zo zouden ze vergeving krijgen voor hun ongehoorzaamheid aan God. Uit het hele Joodse land en uit Jeruzalem kwamen de mensen naar hem toe. Ze gaven toe dat ze inderdaad ongehoorzaam aan God waren geweest. En ze lieten zich door Johannes dopen in de rivier de Jordaan. Johannes droeg kleren die van kameelhaar waren gemaakt, met een leren gordel om zijn middel. Hij leefde van sprinkhanen en honing van wilde bijen. Hij vertelde de mensen: "Na mij komt iemand die machtiger is dan ik. Ik ben het niet eens waard om op mijn knieën zijn sandalen voor Hem los te maken. Ik heb jullie met water gedoopt, maar Hij zal jullie dopen met de Heilige Geest."

In die tijd kwam ook Jezus uit Nazaret in Galilea naar Johannes toe. Hij liet Zich door hem dopen in de Jordaan. 10 Op het moment dat Hij uit het water opstond, zag Jezus de hemel opengaan. En de Geest daalde als een duif op Hem neer. 11 En een stem zei uit de hemel: "Jij bent mijn Zoon. Ik houd heel veel van jou. Ik geniet van jou."

Jezus wordt in de woestijn door de duivel uitgedaagd

12 Onmiddellijk daarna stuurde de Geest Jezus naar de woestijn. 13 Daar werd Hij 40 dagen lang door de duivel op de proef gesteld.[a] Hij leefde bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem.

Jezus' eerste leerlingen

14 Jezus ging naar Galilea om de mensen het goede nieuws van God te vertellen. Johannes was intussen gevangen genomen door koning Herodes.[b] 15 Jezus zei: "Het Koninkrijk van God komt bijna. Nu is het de tijd. Ga dus leven zoals God het wil en geloof het goede nieuws."

16 Op een keer liep Jezus langs het meer van Galilea. Daar zag Hij de broers Simon en Andreas. Ze gooiden een visnet uit in het water, want ze waren vissers. 17 Jezus zei tegen hen: "Volg Mij. Dan maak Ik van jullie vissers van mensen." 18 Ze lieten onmiddellijk hun netten liggen en gingen met Hem mee. 19 Verderop zag Hij de broers Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Ze waren in hun boot de visnetten aan het herstellen. 20 Jezus riep hen. Ze gingen meteen met Jezus mee en lieten hun vader en de knechten in de boot achter.

Genezing van een man met een duivelse geest

21 Ze kwamen in Kapernaüm. Op de heilige rustdag ging Jezus naar de synagoge om daar les te geven. 22 De mensen waren erg verbaasd over de manier waarop Hij les gaf. Want aan de manier waarop Hij les gaf, was duidelijk te horen dat Hij wist waar Hij het over had. Het was heel anders dan bij de wetgeleerden.[c]

23 Op dat moment was er in de synagoge een man in wie een duivelse geest zat. Hij schreeuwde: 24 "Laat ons met rust! Wat moet U van ons, Jezus van Nazaret? Bent U gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie U bent: de Heilige van God!" 25 Jezus zei streng tegen hem: "Houd je mond en ga uit hem weg!" 26 De duivelse geest maakte de man aan het stuiptrekken en schreeuwen. Toen ging hij uit hem weg. 27 Iedereen was heel erg verbaasd. De mensen zeiden tegen elkaar: "Wat is er toch aan de hand? Hij leert iets nieuws, en het is duidelijk dat Hij weet waar Hij het over heeft! En Hij heeft macht! Want ook de duivelse geesten geeft Hij bevelen, en ze gehoorzamen Hem." 28 En al gauw werd er in de hele omgeving van Galilea over Hem gepraat.

Genezingen in het huis van Simon Petrus

29 Van de synagoge gingen ze naar het huis van Simon en Andreas. Jakobus en Johannes gingen mee. 30 Daar lag de moeder van Simons vrouw met koorts in bed. Ze vertelden het aan Jezus. 31 Hij ging naar haar toe, pakte haar hand en hielp haar overeind. De koorts verdween onmiddellijk. Ze stond op en bediende Hem.

32 Toen het avond werd en de zon onderging, brachten de mensen iedereen naar Hem toe die erg ziek was of in wie een duivelse geest zat. 33 Alle bewoners van de stad stonden dicht op elkaar bij de deur. 34 En Hij genas heel veel mensen die erg ziek waren van allerlei ziekten. Ook joeg Hij uit veel mensen duivelse geesten weg. En Hij verbood de geesten om te zeggen wie Hij was.

Jezus geneest een man met een besmettelijke huidziekte

35 's Morgens heel vroeg, toen het eigenlijk nog nacht was, ging Jezus naar buiten. Hij ging naar een eenzame plek om te bidden. 36 Maar Simon en de andere mensen die bij hem waren, gingen Hem achterna. 37 Ze vonden Hem en zeiden tegen Hem: "Iedereen zoekt U!" 38 Hij zei tegen hen: "Laten we naar de dorpen in de omgeving gaan. Ik wil ook daar het goede nieuws aan de mensen vertellen. Want daarvoor ben Ik gestuurd." 39 Zo ging Hij in heel Galilea in de synagogen het goede nieuws vertellen. En Hij joeg heel veel duivelse geesten weg uit de mensen.

40 Er kwam een man naar Hem toe die een besmettelijke huidziekte had.[d] Hij viel voor Jezus op zijn knieën en smeekte Hem: "Als U wil, kunt U mij beter maken." 41 Jezus had medelijden met de man. Hij raakte hem aan[e] en zei tegen hem: "Ik wil het. Wees gezond." 42 Onmiddellijk verdween de ziekte en de man was gezond. 43 Jezus stuurde hem meteen weg en zei streng tegen hem: 44 "Denk erom dat je dit aan niemand vertelt. Ga naar de priester. Laat hem zien dat je weer gezond bent. Breng dan het offer dat hoort bij je genezing, zoals Mozes dat heeft bevolen.[f] Dat zal voor de mensen het bewijs zijn dat je genezen bent." 45 Maar toen de man was weggegaan, vertelde hij aan iedereen die hij tegenkwam wat er was gebeurd. Daardoor kon Jezus niet meer openlijk een stad binnen komen. Hij bleef buiten de steden, op eenzame plaatsen. Maar van alle kanten kwamen de mensen naar Hem toe.

Jezus geneest een verlamde man

Na een paar dagen kwam Jezus weer in Kapernaüm terug. De mensen hoorden dat Hij weer thuis was. Toen kwamen er zoveel mensen naar Hem toe, dat het zelfs buiten voor de deur helemaal vol stond. En Hij vertelde hun het goede nieuws.

Een paar mannen kwamen met een verlamde vriend naar Jezus. Hij werd door vier mannen gedragen. Maar er waren zoveel mensen, dat ze hem niet bij Jezus konden brengen. Daarom maakten ze het dak open boven de plek waar Jezus stond. Daarna lieten ze de man op de matras door het gat naar beneden zakken. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde man: "Zoon, Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God." Er zaten daar ook een paar wetgeleerden.[g] Ze dachten bij zichzelf: "Hoe kan Hij dat zeggen? Daarmee beledigt Hij God! Alleen God kan mensen vergeven dat ze ongehoorzaam aan Hem zijn geweest!" Maar Jezus wist wat ze dachten. Hij zei tegen hen: "Waarom denken jullie dat? Wat is gemakkelijker om te zeggen: 'Ik vergeef je al je ongehoorzaamheid aan God,' of: 'Pak je matras op en loop'? 10 Maar Ik wil dat jullie weten dat de Mensenzoon hier op aarde de macht heeft om de mensen te vergeven dat ze ongehoorzaam aan God zijn geweest." En Hij zei tegen de verlamde man: 11 "Daarom zeg Ik je: sta op, pak je matras op en ga naar huis." 12 De man stond onmiddellijk op. Hij pakte zijn matras op en ging naar huis. Iedereen zag het gebeuren. Ze waren stomverbaasd. Ze prezen God en zeiden: "Zoiets hebben we nog nooit gezien!"

Jezus roept Levi

13 Jezus ging weer naar buiten en liep langs het meer. De hele groep mensen kwam met Hem mee en Hij gaf hun les. 14 Toen Hij langs het kantoortje van de belasting-ontvanger liep, zag Hij Levi (= Matteüs), de zoon van Alfeüs zitten. Hij zei tegen hem: "Volg Mij." En Levi stond op en volgde Hem.

15 Toen Hij op een keer bij Levi thuis zat te eten, zaten er ook veel belasting-ontvangers en andere slechte mensen[h] bij Jezus en de leerlingen aan tafel. Het was een grote groep van mensen die Jezus waren gevolgd. 16 De wetgeleerden en de Farizeeërs[i] zagen Hem met die mensen eten. En ze zeiden tegen zijn leerlingen: "Waarom eet Hij met slechte mensen?" 17 Jezus hoorde het en antwoordde: "Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke mensen wél. Ik ben niet gekomen om goede mensen te roepen, maar om slechte mensen te zeggen dat ze moeten gaan leven zoals God het wil."

Oude gewoonten en nieuwe dingen

18 De leerlingen van Johannes en van de Farizeeërs hadden de gewoonte om op bepaalde dagen het eten over te slaan.[j] En de mensen kwamen aan Jezus vragen: "De leerlingen van Johannes en van de Farizeeërs slaan op bepaalde dagen het eten over. Waarom doen úw leerlingen dat niet?" 19 Jezus zei tegen hen: "Hoe kunnen de gasten op een bruiloft niets eten? Ze zijn gekomen om met de bruidegom feest te vieren. Zolang de bruidegom bij hen is, eten ze mee van de feestmaaltijd. 20 Maar er zal een tijd komen dat de Bruidegom niet meer bij hen is. Dán zullen ze niets eten.

21 Hij vertelde hun een voorbeeld om het uit te leggen: Niemand repareert een oud kledingstuk met een nieuwe lap. Want de nieuwe lap zal krimpen en zo een stuk van de oude stof afscheuren. Dan wordt de scheur alleen maar groter. 22 En niemand doet nieuwe wijn in oude wijnzakken. Want door het gisten van de wijn zullen de wijnzakken barsten. Dan loopt de wijn weg en de zakken zijn kapot. Maar nieuwe wijn moet je in nieuwe wijnzakken doen."

Graan plukken op de heilige rustdag

23 Op een keer liep Jezus op de heilige rustdag door een korenveld. Zijn leerlingen begonnen graan te plukken. 24 Toen zeiden de Farizeeërs tegen Hem: "Waarom doen zij iets wat niet mag op de heilige rustdag?"[k] 25 Jezus antwoordde: "Hebben jullie nooit gelezen wat David deed toen hij en zijn mannen honger hadden? 26 Dat was in de tijd dat Abjatar hogepriester was. David ging Gods heiligdom binnen, nam de heilige broden mee en at ze op. Dat mocht helemaal niet, want daar mogen alleen de priesters van eten. Ook deelde hij van dat brood uit aan zijn mannen." 27 En Hij zei: "De heilige rustdag is gemaakt voor de mensen. Niet andersom: de mensen zijn niet gemaakt voor de heilige rustdag. 28 Dus is de Mensenzoon ook Heer over de heilige rustdag."

Jezus geneest een man op de heilige rustdag

Jezus ging weer naar de synagoge. Daar was een man met een verlamde hand. De Farizeeërs letten op Jezus, of Hij hem op de heilige rustdag zou genezen. Want dan zouden ze Hem ervan kunnen beschuldigen dat Hij iets deed wat niet mag. Jezus zei tegen de man met de verlamde hand: "Kom eens hier in het midden staan." Toen zei Hij tegen de Farizeeërs: "Mag je op de heilige rustdag goed doen, of kwaad doen? Mag je op de heilige rustdag een mens redden, of hem doden?" Ze zwegen. Toen keek Hij de mensen aan die om Hem heen stonden. Hij was boos en bedroefd dat ze zo hard waren. En Hij zei tegen de man: "Strek je hand uit." De man strekte zijn hand uit en de hand werd net zo gezond als de andere. De Farizeeërs vertrokken. Ze gingen met de Herodianen[l] overleggen hoe ze Jezus zouden kunnen doden.

Jezus en de duivelse geesten

Jezus vertrok met zijn leerlingen naar het meer. Een grote groep mensen uit Galilea liep achter Hem aan. Maar er kwamen ook grote groepen mensen naar Hem toe uit Judea, Jeruzalem, Idumea, uit het gebied aan de andere kant van de Jordaan en uit het gebied van Tyrus en Sidon. Want iedereen hoorde wat Hij allemaal deed. Hij zei tegen zijn leerlingen dat ze met een bootje bij Hem in de buurt moesten blijven. Want de mensen dromden tegen Hem op. 10 Iedereen die ziek was probeerde Hem aan te raken, omdat Hij heel veel mensen genas. 11 En als de duivelse geesten Hem zagen, lieten ze zich voor Hem op de grond vallen en schreeuwden: "U bent de Zoon van God!" 12 Maar steeds verbood Hij hun streng om te zeggen wie Hij was.

Jezus kiest twaalf leerlingen uit

13 Jezus klom de berg op en nam twaalf leerlingen mee. 14 Deze twaalf koos Hij uit om voortaan met Hem mee te gaan. Hij wilde dat ook zij het goede nieuws aan de mensen zouden gaan vertellen. 15 Hij gaf hun ook de macht om zieken te genezen en om duivelse geesten uit mensen weg te jagen. 16 Hij had de volgende twaalf mannen uitgekozen: Simon, die Hij de bijnaam Petrus gaf. 17 De broers Jakobus en Johannes (de zonen van Zebedeüs), die Hij de bijnaam Boanerges gaf. Dat betekent 'zonen van de donder'. 18 Verder Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus (de zoon van Alfeüs), Taddeüs, Simon de Zeloot en Judas Iskariot. 19 Judas is de man die Hem later verraden heeft.

Jezus en Beëlzebul

20 Jezus ging een huis in en weer kwamen er grote groepen mensen naar Hem toe. Er waren zoveel mensen, dat Jezus en zijn leerlingen zelfs niet konden gaan eten. 21 Toen Jezus' familie dat hoorde, gingen ze erheen om Hem te halen. Want ze zeiden: "Hij lijkt wel gek."

22 De wetgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, zeiden: "Beëlzebul, de leider van de duivelse geesten, zit in Hem. En met de hulp van Beëlzebul jaagt Hij de duivelse geesten weg." 23 Jezus riep hen naar Zich toe en vertelde hun een verhaal om hun iets uit te leggen. Hij zei: "Hoe kan de duivel de duivel wegjagen? 24 Als een koninkrijk uiteen valt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal dat koninkrijk zichzelf vernietigen. 25 En als een familie uiteen valt in verschillende partijen die tegen elkaar strijden, zal die familie zichzelf vernietigen. 26 En als de duivel tegen zichzelf strijdt, zal hij zichzelf vernietigen. 27 Maar niemand kan het huis van een sterke man binnengaan en zomaar zijn spullen stelen. Eerst moet hij die sterke man vastbinden. Pas daarna kan hij het huis leeghalen.

28 Luister goed! Ik zeg jullie dat de mensen vergeving kunnen krijgen voor alles waarin ze ongehoorzaam zijn geweest aan God. Ook voor alle dingen waarmee ze God beledigen. 29 Maar mensen die expres de Heilige Geest beledigen, zullen voor eeuwig geen vergeving krijgen. Ze zullen voor eeuwig schuldig zijn." 30 Jezus zei dat omdat de mensen zeiden: 'Er woont een duivelse geest in Hem.'

Jezus' familie

31 Jezus' moeder en broers kwamen naar Jezus toe. Toen ze bij het huis stonden, stuurden ze iemand naar binnen om Jezus te roepen. 32 Er zat een grote groep mensen om Hem heen. Ze zeiden tegen Hem: "Uw moeder en broers staan buiten. Ze willen U spreken." 33 Hij antwoordde hun: "Wie zijn mijn moeder en mijn broers?" 34 Hij keek om Zich heen naar de mensen die in een kring om Hem heen zaten, en zei: 35 "Kijk, zij zijn mijn moeder en mijn broers. Iedereen die doet wat God wil, is mijn broer en zus en moeder."

Footnotes

  1. Markus 1:13 Hierover is te lezen in Matteüs 4:1-11.
  2. Markus 1:14 Dit is te lezen in Markus 6:17 en 18.
  3. Markus 1:22 De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen.
  4. Markus 1:40 De bijbel heeft het over 'melaatsheid'. Tegenwoordig heet het 'lepra'.
  5. Markus 1:41 Mensen met deze ziekte mochten niet worden aangeraakt! Ze waren 'onrein'. Lees Leviticus 13:45 en 46.
  6. Markus 1:44 De priester bepaalde of iemand inderdaad een besmettelijke huidziekte had, of dat het iets anders was. Ook iemand die dacht dat hij genezen was, moest dat door de priester laten beoordelen. Lees Leviticus 13.
  7. Markus 2:6 De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen.
  8. Markus 2:15 Belastingontvangers hoorden bij de 'slechte mensen' en werden door de Joden gehaat. Want het waren Joden die voor de Romeinen belasting ophaalden. Ze werkten dus voor de vijand. Maar ook werden ze gehaat omdat ze over het algemeen veel meer belasting vroegen dan waar ze recht op hadden. Daar werden ze zelf rijk van. Lees Lukas 3:12 en 13 en Lukas 19:1-10.
  9. Markus 2:16 De wetgeleerden bestudeerden de wet van God en leerden die aan de mensen. De Farizeeërs waren mensen die probeerden om zich zo precies mogelijk aan de wet van God te houden. Ze hadden een heel uitgebreid systeem van regels opgebouwd over hoe de wet van God in het dagelijks leven toegepast zou moeten worden. Ze waren zelfs nog preciezer dan nodig was, want ze hielden zich ook aan de strengere regels die alleen voor de priesters golden. Ze vonden zichzelf veel beter dan het 'gewone volk' dat zich minder met de wet bezighield. Ze hielden zich daarvan op een afstand, omdat ze vonden dat ze 'onrein' werden van die mensen.
  10. Markus 2:18 Dat werd gedaan als teken van verdriet, of als teken van spijt over de verkeerde dingen die ze gedaan hadden.
  11. Markus 2:24 Ze vonden dat dat 'werken' was, en God had gezegd dat er op de heilige rustdag helemaal niet gewerkt mocht worden. Lees Exodus 20:8-11. De Farizeeërs hadden heel strenge regels gemaakt over wat er wel en niet mocht op die dag.
  12. Markus 3:6 De Herodianen waren een politieke partij die ontstaan was in de tijd van koning Herodes de Grote. Herodes de Grote regeerde in de tijd van Jezus' geboorte (Lees Matteüs 2). Hij was de vader van Herodes Antipas (= Archelaüs) die kort na Jezus' geboorte koning werd (Lees Matteüs 2:22).