Add parallel Print Page Options

De veroordeling en kruisiging van Jezus

23 Ze stonden op en brachten Hem met zʼn allen naar gouverneur Pilatus. Ze begonnen Hem meteen te beschuldigen. ‘Deze man hitst ons volk op tegen de Romeinse bezetters. Hij zegt dat we de keizer geen belasting hoeven te betalen. Hij beweert dat Hij de Christus is, de koning.’ Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ En Jezus antwoordde: ‘U zegt het!’ ‘Wel,’ zei Pilatus tegen de leidende priesters en de andere mensen, ‘dat is toch geen misdaad!’ Maar zij protesteerden: ‘Met zijn toespraken heeft Hij de mensen opgehitst, eerst in Galilea, daarna in Judea en nu zelfs hier in Jeruzalem.’ ‘Komt Hij dan uit Galilea?’ vroeg Pilatus. Toen Pilatus hoorde dat Jezus daar inderdaad vandaan kwam, stuurde hij Hem door naar Herodes, die juist in Jeruzalem was. Want als Galileeër viel Jezus onder het gezag van Herodes.

Herodes was erg blij Jezus te zien. Hij had al veel over Hem gehoord en hoopte reeds lang dat Jezus eens een wonder zou doen waar hij zelf bij was. Hij vroeg Jezus van alles en nog wat, maar kreeg geen antwoord. 10 Ondertussen stonden de leidende priesters en de bijbelgeleerden fanatiek allerlei beschuldigingen te schreeuwen. 11 Ten slotte begonnen Herodes en zijn soldaten Jezus te bespotten en uit te lachen. Ze deden Hem een schitterende koningsmantel om en stuurden Hem naar Pilatus terug.

12 Herodes en Pilatus waren altijd elkaars vijanden geweest, maar op die dag werden ze de beste vrienden.

13 Pilatus riep de Joodse leiders en de andere mensen weer bij elkaar en zei: 14 ‘U hebt deze man bij mij gebracht op beschuldiging van opruiende activiteiten tegen de staat. Ik heb Hem daarover duidelijk ondervraagd en ben tot de conclusie gekomen dat Hij onschuldig is. 15 Herodes vond dat blijkbaar ook en heeft Hem naar ons teruggestuurd. Nee, de man heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16 Ik zal Hem zweepslagen laten geven en daarna in vrijheid stellen.’

17 Hij was namelijk verplicht iemand vrij te laten op het feest. 18 Maar de mensen begonnen allemaal luidkeels te schreeuwen: ‘Hij moet dood! 19 Laat Barabbas vrij!’ Barabbas zat in de gevangenis, omdat hij in Jeruzalem een opstand tegen de regering had geleid en daarbij een moord had gepleegd. 20 Pilatus ging er tegenin. Hij wilde Jezus vrijlaten. 21 Maar zij schreeuwden: ‘Kruisigen! U moet Hem kruisigen!’ 22 ‘Maar waarom dan?’ vroeg Pilatus voor de derde keer. ‘Wat voor kwaad heeft Hij gedaan? Ik zie niet in waarom Hij ter dood veroordeeld moet worden. Ik zal Hem zweepslagen laten geven en in vrijheid stellen.’

23 Maar zij bleven schreeuwen dat Jezus moest sterven. Zij hielden gewoon niet op. 24 Ten einde raad besloot Pilatus hun maar hun zin te geven. 25 Hij liet Barabbas, de moordenaar, vrij. Maar Jezus leverde hij aan hen uit. Ze mochten Hem laten kruisigen.

26 Zij brachten Jezus naar de plaats van terechtstelling. Onderweg dwongen de soldaten een zekere Simon van Cyrene, die net van het land kwam, het kruis achter Hem aan te dragen. 27 Er liep een hele massa mensen achter Jezus aan. De vrouwen huilden en weeklaagden. 28 Jezus keerde Zich om en zei tegen hen: ‘Vrouwen van Jeruzalem, huil niet om Mij. 29 Huil om uzelf en om uw kinderen. Er komt een tijd dat de vrouwen die geen kinderen hebben gehad, benijd zullen worden. 30 In die dagen zullen de mensen tegen bergen roepen: “Val op ons neer,” en tegen de heuvels: “Bedek ons.” 31 Want als ze dit Mij, het groene hout, aandoen, wat zal er dan wel niet met het dorre hout gebeuren?’

32 Twee misdadigers werden samen met Hem naar de plaats van terechtstelling gebracht. 33 Schedel of Golgotha heette die plaats. Daar werden ze alle drie gekruisigd. Jezus in het midden en de twee misdadigers aan weerszijden van Hem. 34 ‘Vader,’ zei Jezus, ‘vergeef het deze mensen. Zij weten niet wat ze doen.’ De soldaten verdeelden zijn kleren onder elkaar door erom te loten. 35 De mensen stonden toe te kijken. En de Joodse leiders deden niets dan Hem bespotten en uitlachen. ‘Hij heeft anderen gered,’ hoonden ze. ‘Laten we nu eens kijken of Hij Zichzelf kan redden, of Hij werkelijk de Christus is.’ 36 De soldaten lachten Hem ook uit en gaven Hem zure wijn te drinken. 37 Ze zeiden: ‘Zeg, koning van de Joden! Red Uzelf!’

38 Boven zijn hoofd hing een bordje met de woorden: ‘Dit is de Koning van de Joden.’ 39 Een van de misdadigers die naast Hem hing, zei spottend: ‘Zo, U bent dus de Christus? Bewijs dat eens. Red Uzelf en ons.’ 40 Maar de ander snoerde hem de mond. ‘Heb je geen ontzag voor God, terwijl je hetzelfde vonnis hebt gekregen? 41 En wij krijgen ons verdiende loon, maar deze man heeft niets verkeerds gedaan.’ 42 Hij zei tegen Jezus: ‘Jezus, denk aan mij als U in uw koninkrijk komt.’ 43 Jezus antwoordde: ‘Vandaag zult u met Mij in het paradijs zijn. Daar kunt u zeker van zijn.’

44 Tegen de middag werd het in het hele land donker. Dat duurde tot een uur of drie. 45 Het zonlicht was weg. Plotseling scheurde het zware gordijn in de tempel doormidden. 46 Op dat moment riep Jezus: ‘Vader, in uw handen leg ik mijn geest!’ En met die woorden blies Hij zijn laatste adem uit.

47 De Romeinse officier begreep dat God de hand in dit alles had en zei vol ontzag: ‘Deze mens was werkelijk rechtvaardig.’ 48 De vele mensen die naar de kruisiging waren komen kijken, gingen naar huis nadat ze dit allemaal hadden gezien. Ze sloegen zich op de borst van berouw en verdriet. 49 Jezusʼ vrienden en ook de vrouwen die met Hem uit Galilea waren meegekomen, stonden op een afstand te kijken.

50 Een zekere Jozef, die lid was van de Hoge Raad en uit de stad Arimathea kwam, 51 was het helemaal niet eens geweest met de beslissing en het optreden van de andere Joodse leiders. Hij was een goed en rechtvaardig man, die verwachtte dat het Koninkrijk van God zou komen. 52 Hij ging naar Pilatus en vroeg of hij het lichaam van Jezus mocht hebben. 53 Nadat hij het lichaam van het kruis had afgenomen, wikkelde hij het in een lang stuk linnen. Daarna legde hij het in een nog niet eerder gebruikt graf dat in de rotsen was uitgehakt.

54 De vrijdagmiddag was bijna voorbij. De sabbat zou beginnen. 55 De vrouwen die met Jezus uit Galilea waren meegekomen, gingen mee naar het graf en zagen hoe het lichaam erin werd gelegd. 56 Daarna gingen ze naar huis en maakten speciale kruiden en olie klaar om Hem te balsemen. Op de sabbat namen ze rust. Dat is volgens de Joodse wet verplicht.

Jezus leeft weer!

24 Op zondagmorgen vroeg gingen ze meteen naar het graf. Ze hadden de speciale kruiden bij zich. Maar ze ontdekten dat de steen voor de ingang was weggerold. Toen ze naar binnen stapten, zagen ze dat het lichaam van de Here Jezus er niet meer was. Ze wisten niet wat ze daarmee aan moesten. Plotseling waren er twee mannen bij hen, in blinkende kleren. De schrik sloeg de vrouwen om het hart en ze bogen zich diep neer. De mannen vroegen: ‘Waarom komt u in een graf zoeken naar de Levende? Hij is hier niet. Hij leeft weer! Herinnert u zich niet wat Hij heeft gezegd toen u nog met Hem in Galilea was? Hij zei immers dat Hij, de Mensenzoon, door verraad in de handen van slechte mensen zou vallen en door hen gekruisigd zou worden. Maar ook dat hij op de derde dag uit de dood zou opstaan.’ Zij herinnerden zich dat Hij dat inderdaad had gezegd.

Ze holden terug naar Jeruzalem om aan de elf apostelen en al de anderen te vertellen wat er gebeurd was. 10 Maar toen de vrouwen—het waren Maria van Magdala, Johanna, Maria (de moeder van Jakobus) en verschillende anderen—het aan de apostelen vertelden, 11 wilden die het niet geloven. Ze zeiden dat het onzin was. 12 Petrus liep toch vlug naar het graf om eens te kijken. Hij bukte zich voorover, keek naar binnen en zag alleen de lege windsels liggen. Op weg terug vroeg hij zich verwonderd af wat er gebeurd kon zijn.

Jezus verschijnt aan zijn leerlingen

13 Diezelfde dag waren twee van Jezusʼ leerlingen op weg naar het dorp Emmaüs, tien kilometer buiten Jeruzalem. 14 Ze spraken met elkaar over alle gebeurtenissen. 15 Terwijl ze zo liepen te praten, haalde iemand hen in en liep met hen mee. Het was Jezus Zelf! 16 Maar zij herkenden Hem niet. Ze waren verblind. 17 ‘Waarover loopt u zo druk te praten?’ vroeg Hij. 18 Ze bleven stilstaan en een van hen, Kleopas, zei: ‘U bent zeker de enige in heel Jeruzalem die niet weet wat voor verschrikkelijke dingen er de afgelopen dagen zijn gebeurd!’ 19 ‘Wat voor dingen dan?’ vroeg Jezus. ‘Wel,’ zeiden ze, ‘wat ze hebben gedaan met Jezus van Nazareth. Die man was een profeet. Hij deed ongelooflijke wonderen en was een geweldige leraar. Hij stond hoog in aanzien bij God en de mensen. 20 Maar de hogepriesters en leiders van ons volk hebben Hem gevangengenomen en uitgeleverd aan de Romeinen. En die hebben Hem gekruisigd. 21 Wij dachten nog wel dat Hij de Christus was, de bevrijder van Israël. Maar het is nu al de derde dag sinds ze Hem hebben gedood. 22 Een paar vrouwen van onze groep kwamen vandaag met een wonderlijk verhaal. Ze vertelden dat ze vanmorgen vroeg bij Jezusʼ graf waren geweest 23 en dat zijn lichaam weg was. Ze hadden ook engelen gezien die zeiden dat Hij leeft. 24 Een paar van ons gingen er onmiddellijk heen om te kijken. En inderdaad, het lichaam was weg, zoals de vrouwen hadden gezegd. Maar Jezus zagen ze niet.’

25 Jezus zei tegen hen: ‘Wat bent u toch dom! Wat hebt u moeite om alles te geloven wat door de profeten is gezegd. 26 De Christus moest immers al die vreselijke dingen doormaken voor Hij zijn heerlijkheid zou binnengaan?’ 27 Hij herinnerde hen aan allerlei gedeelten uit de boeken van Mozes en de profeten. Hij legde hun uit wat ze betekenden en wat ze over de Christus zeiden.

28 Ondertussen waren ze bijna bij het dorp gekomen waar ze moesten zijn. 29 Jezus deed alsof hij verder wilde lopen, maar zij lieten Hem niet gaan en zeiden: ‘Blijf vannacht bij ons. Het is al te laat geworden om nog verder te reizen.’ 30 Hij ging met hen mee naar huis om er de nacht door te brengen. Terwijl ze met elkaar aan tafel zaten, nam Hij het brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het hun. 31 Plotseling gingen hun ogen open en herkenden zij Hem. Op hetzelfde moment was Hij verdwenen. 32 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Weet je nog hoe diep we in ons hart geraakt werden, toen Hij met ons liep te praten en ons een glasheldere uitleg gaf over wat in de Boeken staat?’

33 Ze stonden onmiddellijk op en liepen vlug terug naar Jeruzalem. Daar vonden ze de elf leerlingen van Jezus en zijn andere volgelingen allemaal bij elkaar. 34 Zodra die hen zagen, zeiden ze: ‘Het is toch waar! De Here is weer levend geworden! Simon heeft Hem gezien!’ 35 De twee mannen uit Emmaüs vertelden dat zij Jezus ook hadden gezien. Dat Hij met hen was meegelopen en dat ze Hem pas hadden herkend toen Hij het brood brak.

36 Terwijl zij nog aan het vertellen waren, stond Jezus plotseling bij hen. 37 Ze schrokken allemaal en dachten dat Hij een geest was. 38 ‘Waarom zijn jullie zo van streek?’ vroeg Hij. ‘Waarom twijfelen jullie eraan of Ik het werkelijk ben? 39 Kijk maar eens naar mijn handen en mijn voeten. Ik ben het echt. Voel maar, een geest heeft geen vlees en botten en ik wel, zoals jullie zien.’ 40 Terwijl Hij dit zei, liet Hij zijn handen en voeten zien. 41 Hoewel ze heel blij waren, leek hun dit te mooi om waar te zijn. Ze konden het gewoon niet geloven. Om hen te overtuigen, zei Hij: ‘Hebben jullie hier iets te eten?’ 42 Ze gaven Hem een stuk geroosterde vis 43 en zagen dat Hij het opat. 44 Hij zei: ‘Herinneren jullie je niet meer wat Ik heb gezegd, toen Ik nog bij jullie was? Ik heb gezegd dat alles wat over Mij in de boeken van Mozes en de profeten en in de Psalmen staat, werkelijkheid moet worden.’ 45 Hij legde hun uit wat in die boeken stond, zo duidelijk dat ze het ineens helemaal begrepen. 46 ‘Dus,’ zei Hij, ‘het was al lang voorzegd dat de Christus zou lijden en sterven. En op de derde dag zou Hij weer levend worden. 47 Van Jeruzalem uit zou dit bericht over de hele wereld uitgaan: “Ieder die zijn zonden aan Christus belijdt, krijgt vergeving.” 48 Jullie hebben nu zelf gezien dat deze woorden zijn uitgekomen.

49 Luister: Ik zal de Heilige Geest sturen. Hij zal over jullie komen, zoals mijn Vader heeft beloofd. Blijf hier in de stad wachten tot jullie kracht uit de hemel hebben ontvangen.’ 50 Toen nam Jezus hen mee naar Bethanië. Hij hief zijn handen op en zegende hen. 51 Terwijl Hij dat deed, werd Hij opgenomen in de hemel. 52 Zij vielen in aanbidding voor Hem neer. Daarna gingen zij met grote vreugde terug naar Jeruzalem. 53 Ze bleven voortdurend in de tempel om God te eren en te danken.

Jezus bij Pilatus

23 Ze stonden allemaal op en brachten Jezus naar de Romeinse bestuurder van Judea: Pilatus.[a] Daar begonnen ze Hem te beschuldigen: "We hebben ontdekt dat deze man ons volk op verkeerde ideeën brengt. Want Hij verbiedt de mensen om aan de Romeinse keizer belasting te betalen. En Hij zegt van Zichzelf dat Hij de Messias is, de beloofde koning. Pilatus vroeg Hem: "Ben Jij de koning van de Joden?"[b] Jezus antwoordde hem: "U zegt het." Pilatus zei tegen de leiders van de priesters en de grote groep mensen: "Deze man is nergens schuldig aan." Maar de mensen hielden vol en zeiden: "Hij maakt het volk in heel Judea opstandig tegen de keizer met wat Hij de mensen leert. Dat doet Hij al vanaf het begin, van Galilea tot hier toe." Toen Pilatus dat hoorde, vroeg hij of Jezus een Galileeër was. Toen hij begreep dat Hij uit het gebied kwam waar Herodes koning over was,[c] stuurde hij Jezus naar Herodes. Want Herodes was op dat moment ook in Jeruzalem.

Jezus bij koning Herodes

Herodes was blij toen hij Jezus zag. Want hij had al heel lang gehoopt Hem een keer te kunnen zien, omdat hij veel over Hem had gehoord. Hij hoopte Jezus een keer een wonder te zien doen. Hij stelde Jezus een heleboel vragen, maar Jezus antwoordde hem niets. 10 En de leiders van de priesters en de wetgeleerden stonden Hem heftig van allerlei dingen te beschuldigen. 11 Herodes en zijn soldaten maakten Hem belachelijk. Ze deden Hem een prachtige mantel om en stuurden Hem zo naar Pilatus terug. 12 Vanaf die dag waren Herodes en Pilatus vrienden. Vóór die tijd waren ze vijanden van elkaar geweest.

Jezus terug bij Pilatus

13 Toen riep Pilatus de leiders van de priesters en de leiders en het volk bij zich en zei: 14 "Jullie hebben deze Man bij mij gebracht. Jullie beschuldigen Hem ervan dat Hij het volk opstandig maakt tegen de keizer. Jullie waren erbij toen ik Hem ondervroeg. Maar ik heb niets ontdekt van de dingen waarvan jullie Hem beschuldigen. 15 En Herodes ook niet, want hij heeft Hem naar ons terug gestuurd. Hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16 Ik zal Hem dus zweepslagen laten geven en Hem dan vrijlaten." 17 Want hij was verplicht op het feest iemand vrij te laten. 18 Maar ze schreeuwden als één man: "Weg met Hem! Laat Barabbas vrij!" 19 Barabbas was gevangen genomen bij een rel in de stad. Want tijdens die rel had hij iemand gedood. 20 Maar Pilatus riep luid tegen hen, omdat hij Jezus wilde vrijlaten. 21 Maar ze riepen terug: "Aan het kruis met Hem! Aan het kruis met Hem!" 22 Hij zei voor de derde keer tegen hen: "Maar wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan? Ik heb niets gevonden waarvoor Hij de doodstraf moet krijgen. Ik zal Hem dus zweepslagen laten geven en Hem dan vrijlaten!" 23 Maar ze eisten luid schreeuwend dat Hij gekruisigd zou worden. Ze schreeuwden harder en harder. 24 Toen besloot Pilatus te doen wat ze eisten. 25 Hij liet de man vrij die vanwege de rel en de moord in de gevangenis zat. Maar met Jezus mochten ze doen wat ze wilden.

Jezus aan het kruis

26 Toen ze Jezus meenamen, grepen ze een man die net van zijn land kwam. Dat was Simon uit Cyrene. Ze legden het kruis op zijn rug en dwongen hem om het achter Jezus aan te dragen. 27 Een grote groep mensen volgde Hem. Ook veel vrouwen volgden. Huilend en handenwringend van verdriet over Hem liepen ze mee. 28 Jezus draaide Zich naar hen om en zei: "Vrouwen van Jeruzalem, huil niet om Míj, maar om jullie zelf en om jullie kinderen. 29 Want er komt een tijd dat de mensen zullen zeggen: 'Het is heerlijk voor je als je nooit kinderen hebt gekregen.' 30 Want de mensen zullen tegen de bergen zeggen: 'Val op ons!' En tegen de heuvels: 'Bedek ons!' 31 Want als de mensen deze dingen doen met de levende tak, wat zal er dan met de dorre takken gebeuren?"

32 Er werden ook nog twee misdadigers meegenomen. Ze zouden tegelijk met Jezus ter dood gebracht worden.

33 Ze kwamen bij de plek die 'Schedelplaats' werd genoemd. Daar kruisigden ze Jezus. Ook de twee misdadigers werden gekruisigd. De één links en de ander rechts van Hem. 34 Jezus zei: "Vader, vergeef het hun. Want ze weten niet wat ze doen!" En de soldaten dobbelden erom hoe ze zijn kleren zouden verdelen.

35 De mensen stonden toe te kijken. Ook de leiders stonden daar. Ze maakten Jezus belachelijk en zeiden: "Andere mensen heeft Hij gered. Laat Hij dan nu Zichzelf redden, als Hij de Messias van God is, de Man die door God is uitgekozen!" 36 Ook de soldaten kwamen Hem belachelijk maken. Ze brachten Hem zure wijn en zeiden: 37 "Als Jij de koning van de Joden bent, red Jezelf dan!" 38 Boven zijn hoofd hing een bord waarop stond: 'Dit is de koning van de Joden.' Het stond er in het Grieks, het Romeins en het Hebreeuws.

39 Eén van de gekruisigde misdadigers schold Jezus ook uit. Hij zei: "Jij bent toch de Messias? Red dan Jezelf én ons!" 40 Maar de andere zei tegen hem: "Ben jij zelfs niet bang voor God nu je dezelfde straf krijgt als Hij? 41 Het is rechtvaardig dat wíj deze straf krijgen. Het is onze straf voor wat we hebben gedaan. Maar Híj heeft helemaal geen kwaad gedaan." 42 En hij zei tegen Jezus: "Jezus, denk aan mij als U in uw Koninkrijk komt." 43 Jezus zei tegen hem: "Ik zeg je dat je vandaag nog met Mij in het paradijs zal zijn."

44 Het was ongeveer twaalf uur 's middags. Toen werd het in het hele land donker, tot drie uur 's middags. 45 Want er kwam een zonsverduistering. En het gordijn in de tempel scheurde doormidden.[d] 46 En Jezus riep luid: "Vader, Ik vertrouw mijn geest aan U toe." Toen Hij dat had gezegd, stierf Hij. 47 De Romeinse hoofdman zag wat er gebeurde. Hij prees God en zei: "Inderdaad, deze Man was onschuldig!"

48 De grote groepen mensen die waren komen kijken, gingen naar huis terug toen alles voorbij was. Ze wrongen hun handen van verdriet. 49 Al zijn kennissen stonden op een afstand. Ook de vrouwen die Hem vanaf Galilea waren gevolgd, stonden daar te kijken en zagen alles wat er gebeurde.

Jezus' begrafenis

50 Er was een man uit Arimatea die Jozef heette. Hij was een goed mens die leefde zoals God het wil. Hij hoorde bij de Vergadering. 51 Hij was het niet eens met wat de Vergadering had gedaan. Hijzelf keek uit naar het Koninkrijk van God. 52 Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. 53 Hij haalde het lichaam van het kruis. Daarna wikkelde hij het in linnen doeken en legde Hem in een rotsgraf waarin nog nooit een dode was gelegd. 54 Het was de dag van de voorbereiding[e] en de heilige rustdag begon bijna. 55 De vrouwen die met Hem uit Galilea waren gekomen, volgden hem. Ze zagen hoe Hij in het graf werd gelegd. 56 Toen ze thuisgekomen waren, maakten ze zalf-olie klaar van mirre en specerijen om later zijn lichaam mee te zalven. En op de heilige rustdag rustten zij, zoals dat moet van de wet van Mozes.

Het lege graf

24 En op de eerste dag van de week[f] gingen ze al vroeg in de morgen naar het graf. Ze namen de zalf-olie mee die ze hadden klaargemaakt. Er gingen nog een paar vrouwen mee. Toen ze bij het graf kwamen, zagen ze dat de steen die voor het graf had gelegen, was weggerold. Toen ze het graf in gingen, zagen ze dat het lichaam van de Heer Jezus er niet in lag. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Op dat moment stonden er opeens twee mannen in stralend witte kleren bij hen. Ze schrokken hevig en durfden niet te kijken. Toen zeiden de mannen tegen hen: "Waarom zoeken jullie Hem bij de doden? Hij leeft! Hij is hier niet. Hij is uit de dood opgestaan. Denk aan wat Hij tegen jullie heeft gezegd toen Hij nog in Galilea was. Toen heeft Hij gezegd dat de Mensenzoon door slechte mensen gevangen genomen en gekruisigd zou worden. Maar ook dat Hij op de derde dag weer uit de dood zou opstaan."

Toen herinnerden ze zich die woorden weer. Ze gingen weg van het graf en vertelden alles wat er was gebeurd aan de elf leerlingen en aan alle anderen. 10 Die vrouwen waren Maria Magdalena, Johanna, en Maria (de moeder) van Jakobus en nog een paar vrouwen. En ze vertelden het aan de elf leerlingen. 11 Maar die vonden het allemaal onzin en geloofden hen niet. 12 Maar Petrus stond op en liep snel naar het graf. Toen hij zich bukte om naar binnen te kijken, zag hij alleen de linnen doeken liggen. Hij ging weer weg en vroeg zich heel verbaasd af wat er gebeurd zou kunnen zijn.

Jezus ontmoet twee van zijn leerlingen

13 Twee van de leerlingen gingen juist op die dag naar het dorp Emmaüs. Dat ligt op 60 stadiën (18 km) van Jeruzalem. 14 Onderweg spraken ze met elkaar over alles wat er was gebeurd. 15 Terwijl ze daar zo over liepen te praten, kwam Jezus Zelf bij hen. Hij liep met hen mee. 16 Maar het was net alsof er iets met hun ogen was, want ze herkenden Hem niet. 17 Hij vroeg hun: "Waar hebben jullie het over? En waarom kijken jullie zo verdrietig?" 18 Eén van hen, Kleopas, antwoordde: "Bent U dan de enige in Jeruzalem die niet weet wat daar de afgelopen dagen is gebeurd?" 19 Hij vroeg: "Wat dan?" Ze zeiden: "Nou, wat er is gebeurd met Jezus uit Nazaret. Hij was een profeet. Hij deed en zei machtige dingen voor God en alle mensen. 20 De leiders van onze priesters en de leiders van ons volk hebben Hem gevangen genomen, de doodstraf gegeven en gekruisigd. 21 Maar wíj hoopten dat Hij het zou zijn die Israël zou redden. Het is nu al weer drie dagen geleden dat dit allemaal is gebeurd. 22 Maar nu hebben bovendien een paar vrouwen uit onze groep ons laten schrikken. Ze waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan. 23 Maar ze hebben zijn lichaam daar niet gezien. Toen kwamen ze ons ook nog vertellen dat ze engelen hadden gezien. Die engelen hadden gezegd dat Hij leeft. 24 En een paar van ons zijn naar het graf gegaan en zagen dat het waar was wat de vrouwen hadden verteld. Maar Hém hebben ze niet gezien."

25 Toen zei Hij tegen hen: "Wat hebben jullie toch een onverstandig hart en wat begrijpen jullie het toch langzaam. Want jullie geloven niet wat de profeten allemaal hebben gezegd! 26 De Messias móest dit allemaal lijden om zijn hemelse macht en majesteit te verkrijgen." 27 En Hij legde hun uit wat er in de Boeken allemaal over Hem geschreven staat. Hij begon bij Mozes en alle profeten.

28 Ze kwamen bij het dorp waarheen ze op weg waren. Hij deed alsof Hij verder wilde gaan. 29 Maar ze drongen bij Hem aan: "Blijf bij ons, want het wordt al avond. De dag is bijna om." Hij ging met hen mee naar binnen en bleef bij hen. 30 Toen Hij met hen aan tafel zat, nam Hij het brood, zegende het, brak het in stukken en deelde het aan hen uit. 31 Toen was het alsof hun ogen open gingen en ze herkenden Hem. Op dat moment verdween Hij zomaar. 32 En ze zeiden tegen elkaar: "Het was ook net alsof ons hart in brand stond toen Hij onderweg met ons praatte en ons uitlegde wat er in de Boeken staat!" 33 Ze stonden op en gingen onmiddellijk terug naar Jeruzalem.

Jezus ontmoet de andere leerlingen

Ze gingen naar de elf leerlingen en de mensen die bij hen waren. 34 Die zeiden tegen de twee: "De Heer Jezus is echt opgestaan! Simon heeft Hem gezien!" 35 Toen vertelden de twee mannen wat er onderweg was gebeurd, en dat ze Hem hadden herkend toen Hij het brood in stukken brak.

36 Terwijl ze hierover zaten te praten, stond Jezus Zelf opeens bij hen. Hij zei: "Ik wens jullie vrede toe!" 37 Ze schrokken vreselijk en dachten dat ze een geest zagen. 38 Maar Hij zei: "Waarom schrikken jullie zo? Waarom denken jullie dat? 39 Kijk naar mijn handen en voeten. Dan kunnen jullie zien dat IK het Zelf BEN.[g] Voel maar. Een geest heeft geen vlees en botten, maar Ik wel." 40 En Hij liet hun zijn handen en voeten zien. 41 Ze waren zó verbaasd en blij, dat ze het haast niet konden geloven. Daarom zei Hij tegen hen: "Hebben jullie hier iets te eten?" 42 Ze gaven Hem een stuk gebakken vis en wat honing. 43 Hij pakte het aan en ze zagen hoe Hij het op at. 44 Hij zei tegen hen: "Dit is wat Ik tegen jullie heb gezegd toen Ik nog bij jullie was. Alles wat er over Mij is opgeschreven in de Boeken van Mozes en van de profeten en in de Psalmen, moest gebeuren." 45 Toen zorgde Hij ervoor dat ze eindelijk de Boeken begrepen.

Jezus' opdracht aan zijn leerlingen

46 En Jezus zei tegen hen: "Het staat ook in de Boeken dat de Messias moest lijden. En dat Hij op de derde dag moest opstaan uit de dood. 47 Er staat ook dat namens Hem aan alle volken verteld moet worden dat ze moeten gaan leven zoals God het wil. En dat de mensen vergeving kunnen krijgen voor hun ongehoorzaamheid aan God. Jullie moeten beginnen in Jeruzalem. 48 Vertel alles wat jullie gezien en gehoord hebben. 49 En Ik zal jullie geven wat de Vader heeft beloofd. Maar jullie moeten in de stad blijven, totdat jullie kracht uit de hemel hebben gekregen."[h]

50 Hij nam hen mee naar buiten tot bij Betanië. 51 Hij hief zijn handen op en zegende hen. En terwijl Hij hen zegende, ging Hij bij hen vandaan, naar de hemel. 52 Ze aanbaden Hem en helemaal blij gingen ze naar Jeruzalem terug. 53 En ze waren aldoor in de tempel God aan het prijzen.

Footnotes

  1. Lukas 23:1 Israël was veroverd door de Romeinen en een soort provincie van het Romeinse Rijk geworden. Pilatus was de bestuurder van een deel van die provincie. De Joden mochten niet zelf iemand kruisigen. Dat mochten alleen de Romeinen. Daarom wilden ze Pilatus een reden geven om Hem te doden.
  2. Lukas 23:3 Voor verschil van mening over de Joodse godsdienst zou Pilatus Jezus niet hebben laten doden. Maar wel als Jezus zou zeggen dat Hij een koning van de Joden was. Dat zou rebellie tegen de Romeinse keizer zijn. Daarom is dat de beschuldiging waarmee de Joden bij Pilatus komen.
  3. Lukas 23:7 Herodes was door de Romeinse keizer aangewezen als koning over het gebied van Galilea.
  4. Lukas 23:45 Dat gordijn hing tussen de heilige kamer en de allerheiligste kamer. Niemand mocht de allerheiligste kamer binnengaan. Alleen de hogepriester mocht één keer per jaar naar binnen gaan om een offer te brengen voor vergeving van de ongehoorzaamheid van de mensen aan God. Lees Exodus 26:31-33 en Leviticus 16:2, 3 en 34.
  5. Lukas 23:54 Dat is de dag vóór de heilige rustdag. Op die dag bereiden de mensen zich voor op de rustdag. De heilige rustdag begint bij zonsondergang.
  6. Lukas 24:1 Dat is de dag na de heilige rustdag.
  7. Lukas 24:39 Jezus gebruikt hier de woorden IK BEN. In het Grieks staat daar 'ego eimi,' wat veel nadrukkelijker is dan de gewone manier om 'ik ben...' te zeggen. In het oude testament maakt God Zich met de naam IK BEN aan Mozes bekend. Lees Exodus 3:14. Door deze naam te gebruiken geeft Jezus dus aan dat Hijzelf God is. Vergelijk met Matteüs 14:27.
  8. Lukas 24:49 Met de 'kracht uit de hemel' bedoelt Jezus de Heilige Geest. Lees hierover in Handelingen 2.