Add parallel Print Page Options

13 Jakob bleef daar die nacht en maakte een geschenk voor zijn broer Esau klaar, 14 dat bestond uit tweehonderd geiten, twintig bokken, tweehonderd ooien, twintig rammen, 15 dertig zogende kamelen met hun veulens, veertig koeien, tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezels. 16 Jakob gaf zijn dienaren de opdracht de dieren voor hen uit te leiden, elke groep apart, met tussenruimtes. 17 Hij zei de mannen die de eerste groep moesten leiden, dat als zij Esau tegenkwamen en hij zou vragen: ‘Waar gaan jullie heen?’, ‘Wiens dienaren zijn jullie?’, ‘Wiens dieren zijn dit?’, 18 zij zouden moeten antwoorden: ‘Deze dieren zijn van uw dienaar Jakob. Zij zijn een geschenk voor zijn meester Esau! Hij komt vlak achter ons aan!’ 19 Die opdracht gaf Jakob aan iedere herder, met dezelfde boodschap. 20 Jakob hoopte Esau gunstig te stemmen, voordat hij hem ontmoette. ‘Misschien,’ redeneerde Jakob, ‘zal hij ons dan vriendelijk behandelen.’

21 Zo werd het vee vooruit gedreven en Jakob bleef die nacht in het kamp.

Jakob krijgt een nieuwe naam

22 Maar midden in de nacht stond hij op, wekte zijn twee vrouwen, de twee bijvrouwen en de elf kinderen en trok bij een doorwaadbare plaats het riviertje de Jabbok over. 23 Toen ging hij alleen terug naar het kamp. 24 En daar vocht Iemand met hem tot het dag werd. 25 En toen de Ander merkte dat Hij het gevecht niet kon winnen, sloeg Hij Jakob op de heup zodat het gewricht uit de kom schoot. 26 Toen zei de Ander: ‘Laat Mij los, want het wordt dag.’ Maar Jakob hijgde: ‘Ik laat U niet los, voordat U mij hebt gezegend.’ 27 ‘Hoe heet u?’ vroeg de Ander. ‘Jakob,’ was het antwoord. 28 ‘Zo zult u niet langer heten,’ vertelde de Ander hem. ‘Voortaan heet u Israël, want u hebt met God en de mensen gestreden en overwonnen.’ 29 Toen vroeg Jakob de Ander: ‘Wat is uw naam?’ ‘Dat moet u niet vragen,’ antwoordde de Ander. En Hij zegende Jakob daar.

30 Jakob noemde die plaats Peniël (Het Gezicht van God) en zei: ‘Ik heb God recht in de ogen gekeken en toch is mijn leven gespaard.’ 31 De zon was al op, toen Jakob Peniël verliet. Hij liep mank door de klap op zijn heup. 32 Dit is de reden waarom de Israëlieten nog steeds niet het stuk van de heupspier eten, die de heup rekt.

Jakob en Esau sluiten vrede

33 Toen zag Jakob in de verte Esau met vierhonderd man aankomen. Hij zette zijn gezin in een rij met zijn twee bijvrouwen en hun kinderen voorop, daarachter Lea met haar kinderen en helemaal achteraan Rachel met Jozef. Jakob liep naar voren tot hij bij zijn broer kwam en boog zeven keer diep voor hem. Maar Esau rende op hem af en omarmde hem! Ze kusten elkaar en huilden. Esau wees op de vrouwen en kinderen en vroeg: ‘Wie zijn dat, die je daar bij je hebt?’ ‘Dat zijn de kinderen die God mij geschonken heeft,’ antwoordde Jakob. Zijn bijvrouwen en hun kinderen kwamen naar voren en bogen diep voor Esau. Daarna deden Lea en haar kinderen hetzelfde, evenals Rachel en Jozef. ‘En wat waren dat voor dieren die ik tegenkwam?’ vroeg Esau. Jakob antwoordde: ‘Dat waren geschenken voor jou om je gunstig te stemmen!’ ‘Broer, ik heb al genoeg,’ lachte Esau, ‘hou jij je dieren maar.’ 10 ‘Nee, ik wil graag dat je die geschenken aanneemt,’ zei Jakob. ‘Het is een hele opluchting voor mij dat je ons zo vriendelijk tegemoet komt. Dat ik jou in deze stemming mag ontmoeten, betekent voor mij evenveel als de vertroostende blik van God. 11 Neem mijn geschenken alsjeblieft aan, want God is erg goed voor mij geweest. Ik heb toch alles,’ was Jakobs antwoord. Daarop nam Esau dan toch de geschenken maar aan. 12 ‘Nou, laten we dan maar gaan,’ zei Esau. ‘Mijn mannen en ik zullen bij jullie blijven en jullie begeleiden.’ 13 Maar Jakob wierp tegen: ‘Zoals je ziet, zijn sommige kinderen nog erg klein en het vee heeft ook jongen. Als die te snel worden gedreven, zullen ze doodgaan. 14 Ga jij maar vast vooruit, wij volgen wel in ons eigen tempo en dan ontmoeten we elkaar in Seïr.’ 15 ‘Goed,’ zei Esau, ‘maar dan zal ik een aantal mannen bij je laten om je te helpen en de weg te wijzen.’ ‘Nee,’ hield Jakob vol, ‘wij komen er wel. Doe alsjeblieft wat ik heb voorgesteld.’ 16 En Esau ging diezelfde dag nog terug naar Seïr.

17 Jakob en zijn metgezellen reisden door tot Sukkot, sloegen daar hun kamp op en bouwden hutten voor de kudde. Daarom heet die plaats Sukkot (Hutten). 18 Daarna kwamen zij veilig aan in Sichem, in Kanaän en sloegen hun kamp op buiten de stad. 19 Jakob kocht het stuk land waarop hij zijn tent had opgezet, voor honderd zilverstukken van de familie van Chamor, de vader van Sichem. 20 Hij bouwde daar een altaar en noemde het: ‘De God van Israël is God.’

Sichem en Dina

34 Op een dag verliet Leaʼs dochter Dina het kamp om haar vriendinnen te bezoeken. Toen zag Sichem, de zoon van de Chiwwitische koning Chamor, haar. Hij nam haar mee, had gemeenschap met haar en onteerde haar zo. Hij werd hals-over-kop verliefd op Dina en probeerde haar voor zich te winnen. Hij sprak er met zijn vader over. ‘Zorg dat ik dat meisje krijg,’ zei hij, ‘want ik wil met haar trouwen.’ Jakob hoorde al snel wat er was gebeurd, maar zijn zonen waren met het vee op het land, dus wachtte hij tot zij terug waren.

6,7 Koning Chamor kwam naar het kamp om met Jakob te praten. Tegelijk met hem kwamen Jakobs zonen terug, geschokt en boos over de belediging die hun via hun zuster was aangedaan. Chamor zei tegen Jakob: ‘Mijn zoon Sichem houdt echt van uw dochter en wil haar als zijn vrouw. Laat hem alstublieft met haar trouwen. 9,10 Wij willen graag dat u en uw mensen bij ons blijven wonen. Dan kunnen uw dochters met onze jonge mannen en onze dochters met uw jonge mannen trouwen. U kunt wonen waar u wilt en uw eigen leven leiden en rijk worden!’ 11 Toen richtte Sichem zich tot Dinaʼs vader en broers. ‘Wees zo vriendelijk mij Dina als vrouw te geven,’ smeekte hij. ‘Ik zal u alles geven wat u vraagt. 12 Ongeacht welke bruidsschat of welk geschenk u vraagt, ik zal het betalen. Geeft u mij alstublieft het meisje als vrouw.’

13 Toen logen haar broers tegen Sichem en Chamor, vanwege de schande die Sichem hun zuster had bezorgd. 14 ‘Dat kunnen wij niet doen,’ zeiden ze, ‘want u bent niet besneden. Het zou een schande voor haar zijn met zoʼn man te trouwen. 15 De enige mogelijkheid is dat alle mannen uit uw stad zich laten besnijden. 16 Dan kunnen wij onderling huwelijken sluiten en hier wonen. Zo kunnen wij één volk worden. 17 Als dat niet kan, vertrekken wij en nemen haar mee.’

18 Chamor en Sichem stemden blij toe 19 en maakten er snel werk van. Sichem was helemaal weg van Dina en dacht dat de mannen van de stad zich wel met het idee van een besnijdenis konden verzoenen, want hij was een geacht en populair man. 20 Zo legden Chamor en Sichem het plan voor aan de mannen van de stad. 21 ‘Die mannen zijn onze vrienden,’ zeiden zij. ‘Laten wij hun vragen hier bij ons te wonen en hun werk te doen. Het land is groot genoeg voor ons allen en wij kunnen dan onderling huwelijken sluiten. 22 Ze stellen echter één voorwaarde om hier te blijven: wij moeten ons allemaal laten besnijden, net zoals zij. 23 Als we dat doen, is al hun bezit ook het onze. Laten we akkoord gaan, zodat zij zich hier vestigen.’ 24 De mannen van de stad stemden in met het voorstel en iedereen werd besneden.

25 Maar drie dagen later, toen de wonden elke beweging tot een marteling maakten, namen twee broers van Dina, Simeon en Levi, hun zwaard, gingen de stad in en doodden, zonder op tegenstand te stuiten, alle mannen, ook Chamor en Sichem. 26 Zij bevrijdden Dina uit het huis van Sichem en keerden naar hun kamp terug. 27 Daarna gingen al Jakobs zonen de stad in en plunderden haar, omdat hun zuster daar was onteerd. 28 Alles namen zij mee: het kleinvee, het rundvee en de ezels, alles wat los en vast zat, werd meegenomen, zowel uit de stad als van de velden. 29 Ook de vrouwen en kinderen werden gevangengenomen. Alle kostbaarheden in de huizen werden buitgemaakt.

30 Maar Jakob zei tegen Simeon en Levi: ‘Jullie hebben mij in een kwaad daglicht gebracht tegenover de andere bewoners van dit land, de Kanaänieten en de Perizzieten. Wij zijn met zo weinig, dat ze hierheen zullen komen en ons zullen verslaan. Ze zullen ons allemaal doden.’ 31 Maar zij zeiden: ‘We konden toch niet toelaten dat hij onze zuster als een hoer behandelde?’

Toen de leerlingen van Johannes weggingen, zei Jezus tegen de mensen die om Hem heen stonden: ‘U bent in de woestijn geweest om Johannes te zien. Wat dacht u eigenlijk van hem? Dat hij een riet was dat wuift in de wind? Of dacht u iemand met dure kleren te zullen zien, zoals aan het hof van een koning? Of bent u erheen gegaan om een profeet te zien? Ja, een profeet! En méér dan een profeet! 10 Want hij is de man over wie in het boek van Maleachi geschreven staat: “Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.” 11 Onthoud dit: van alle mensen die ooit geboren zijn, is niemand groter dan Johannes de Doper. Toch is de kleinste in het Koninkrijk van de hemelen groter dan hij! 12 Sinds de tijd van Johannes de Doper tot nu toe wordt het Koninkrijk van de hemelen tegengewerkt en proberen sommigen er met geweld binnen te dringen. 13 Want zowel Mozes als de profeten hebben gezegd dat het zou komen. 14 En ten slotte verscheen Johannes. Of u het nu wilt geloven of niet, hij is de Elia die volgens de profeet Maleachi verwacht moest worden. 15 Wie oren heeft, moet ook goed luisteren!

16 Wat kan Ik over u zeggen? U bent net kinderen die buiten spelen en tegen elkaar zeggen: 17 “We hebben fluit gespeeld en jullie wilden niet dansen. Toen hebben we klaagliederen gezongen en jullie wilden niet treuren.” 18 Want Johannes de Doper drinkt geen wijn en eet vaak niet, en u zegt: “Hij is bezeten.” 19 Ik, de Mensenzoon, eet en drink wel, en u moppert: “Hij is een veelvraat en een drinker, een vriend van tolontvangers en slechte mensen!” De praktijk zal wel duidelijk maken wat wijsheid is!’

20 Hij begon verwijten te maken aan de steden waar Hij de meeste wonderen had gedaan. Hij verweet ze dat zij zich niet tot God hadden bekeerd. 21 ‘Chorazin! Betsaïda! Wat ziet het er voor u slecht uit! Als in de zondige steden Tyrus en Sidon de wonderen waren gebeurd die Ik in uw straten heb gedaan, zouden zij zich allang vol schaamte en berouw tot God hebben bekeerd. 22 Voor Tyrus en Sidon zal het op de dag van het grote oordeel minder erg zijn dan voor u. 23 En Kafarnaüm? Zal het worden verheerlijkt tot in de hemel? Nee, het zal verzinken in het dodenrijk. Want als de geweldige wonderen die Ik in Kafarnaüm heb gedaan, in de zondige stad Sodom waren gebeurd, zou ze er nu nog zijn. 24 De dag van het grote oordeel zal voor Sodom zeker niet zo erg zijn als voor Kafarnaüm.’

25 En Jezus bad dit gebed: ‘Vader, Heer van hemel en aarde, dank U wel dat U aan kleine kinderen hebt bekendgemaakt wat u voor wijzen en geleerden verborgen hebt gehouden. 26 Ja, Vader, want zo hebt U het gewild.’

27 Hij sprak weer tot de mensen. ‘Mijn Vader heeft Mij alles toevertrouwd. Hij is de enige die de Zoon echt kent. En Ik ben de enige die de Vader echt kent. En ook de mensen die Ik heb laten zien wie Hij is, kennen Hem. 28 Als de lasten u drukken en u vermoeid bent, kom dan bij Mij. Ik zal u rust geven. 29 Voeg u naar Mij en wees mijn leerling, want Ik ben vriendelijk en nederig van hart. Bij Mij zult u diepe innerlijke rust vinden. 30 Wat Ik van u vraag is nooit te zwaar en de last die u voor Mij moet dragen, is licht.’

Read full chapter

14 Een psalm van David voor de koordirigent.

Een dwaas zegt bij zichzelf:
‘Er bestaat helemaal geen God.’
De mensen begaan de ergste misdaden.
Niemand doet wat goed is.
Vanuit de hemel kijkt de Here
op de mensen neer.
Hij zoekt
of er nog één verstandig mens bij is,
iemand die Hem zoekt.
Maar alle mensen
zijn van Hem afgedwaald,
met elkaar zijn zij het spoor bijster.
Er is er zelfs niet één
die doet wat goed is.
Weten zij het dan niet,
al die zondaars,
al die mensen die van anderen niets heel laten?
Geen van hen zoekt de Here.
Opeens krijgen zij de schrik te pakken,
paniek overvalt hun:
het blijkt dat God de zijnen terzijde staat.
Uiteindelijk kunnen zij tegen de arme mensen toch niet op,
omdat de Here hen beschermt.
Als Israël nu eens werd gered vanuit Jeruzalem!
Dat zal ook gebeuren:
wanneer eens de Here het volk redt,
zal Jakob juichen
en heel Israël van vreugde zingen.

Read full chapter

19 Want met wijsheid maakte de Here de aarde en het heelal getuigt van zijn verstand.
20 Met zijn kennis gaf Hij het diepe water vorm, maakte Hij wolken die de dauw op aarde brengen.

Read full chapter