Add parallel Print Page Options

Brood uit de hemel

16 Na het vertrek uit Elim kwamen de Israëlieten in de woestijn Sin tussen Elim en de Sinaï. Dat was zes weken na hun vertrek uit Egypte. In die woestijn beklaagden de Israëlieten zich tegenover Mozes en Aäron en zeiden: ‘Waarom heeft de Here ons niet gewoon in Egypte laten sterven! Daar waren de vleespotten vol en hadden we in elk geval genoeg te eten, maar in deze woestijn zullen we allemaal verhongeren.’

Toen zei de Here tegen Mozes: ‘Luister, Ik zal voor hen brood uit de hemel laten regenen. Iedereen mag elke dag net zoveel eten verzamelen als hij die dag nodig heeft. Ik zal hen daarmee op de proef stellen om te zien of zij mijn opdrachten uitvoeren. Zeg hun dat zij de zesde dag van de week tweemaal zoveel eten verzamelen als op de andere dagen.’

Mozes en Aäron riepen de Israëlieten bijeen en zeiden: ‘Vanavond zullen jullie merken dat het de Here was die ons uit Egypte heeft bevrijd. En morgenochtend zullen jullie nog meer van zijn glorie zien. Hij heeft jullie klachten tegen Hem gehoord. Hij weet dat jullie niet tegen ons klagen, want wie zijn wij tenslotte? De Here zal jullie ʼs avonds vlees en ʼs morgens brood te eten geven. Kom nu voor de Here staan en luister naar zijn antwoord op jullie klachten.’

10 Aäron riep iedereen samen en terwijl hij nog sprak, werd aller blik getrokken naar de woestijn, want daar verscheen de heerlijkheid van de Here vanuit de wolk die hen leidde. 11,12 Toen sprak de Here met Mozes en zei: ‘Ik heb de klachten van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: ʼs Avonds zult u vlees eten en ʼs morgens kunt u worden verzadigd met brood. Dan zult u erkennen dat Ik, de Here, uw God ben.’

13 Die avond kwam een grote zwerm kwartels uit de lucht en bedekte het kamp en ʼs morgens lag er een laag dauw rond het kamp. 14 Toen de dauw was opgetrokken, bleef er een dunne, schilferachtige laag op de woestijnbodem achter. 15 De Israëlieten vroegen zich verwonderd af wat dat kon zijn. Mozes verklaarde het raadsel: ‘Dit is het brood dat de Here u als voedsel geeft. 16 De Here heeft gezegd dat iedereen het naar behoefte mag verzamelen, neem voor iedere tentgenoot 2,2 liter mee.’

17 De Israëlieten verlieten het kamp en verzamelden het brood. 18 Toen zij het afmaten, bleek dat er precies genoeg was voor iedereen! Wie veel had verzameld, hield niets over, en wie weinig had verzameld, kwam niets tekort. 19 Mozes zei tegen hen: ‘U mag het niet tot de volgende dag bewaren.’ 20 Maar sommigen geloofden hem niet en bewaarden toch een deel tot de volgende dag, maar toen kropen de wormen eruit en het stonk. Mozes werd boos omdat zij niet hadden geluisterd.

21 Iedereen verzamelde elke morgen zoveel als hij nodig had. En wanneer de zon meer kracht kreeg, smolt het weg. 22 Op de zesde dag verzamelden zij twee maal zoveel brood als gewoonlijk: vier viertiende liter per persoon. De leiders van het volk kwamen Mozes echter vragen waarom zij tweemaal zoveel moesten verzamelen. 23 Hij legde het hun uit. ‘Dit heeft de Here mij gezegd: “Morgen is het een rustdag, een heilige sabbat voor de Here, kook of bak zoveel als nodig is en bewaar dat voor de volgende dag.” ’ 24 Zij lieten het eten tot de volgende morgen liggen, zoals Mozes had gezegd, er zaten geen wormen in en het stonk ook niet.

25 Mozes zei verder: ‘Dit is uw eten voor vandaag, want het is de sabbat van de Here en vandaag zal er geen brood op de grond te vinden zijn. 26 Zes dagen kunt u het verzamelen, maar op de zevende dag niet, dan is het een rustdag.’ 27 Toen enkele mensen op de ochtend van de zevende dag toch gingen zoeken, vonden zij niets. Daarom zei de Here tegen Mozes: 28,29 ‘Hoelang zullen deze mensen blijven weigeren Mij te gehoorzamen? De Here heeft de sabbat ingesteld en daarom geeft Hij op de zesde dag brood voor twee dagen. Iedereen moet in zijn tent blijven en niet naar brood gaan zoeken.’ 30 Toen rustte het volk op de zevende dag. 31 Zij noemden het brood ‘manna’ (dat betekent: ‘Wat is het?’). Het was wit als korianderzaad en smaakte naar honingkoek. 32 Toen gaf Mozes het volk nog een opdracht van de Here: zij moesten 2,2 liter van het manna bewaren, zodat latere generaties het brood konden zien, waarmee de Here zijn volk in de woestijn voedde toen zij uit Egypte waren weggetrokken. 33 Mozes zei tegen Aäron: ‘Haal een kruik, doe daar 2,2 liter manna in en bewaar het voor de komende geslachten op de plaats waar de Heer aanwezig is.’ 34 Aäron deed wat de Here Mozes had opgedragen en bewaarde het manna naast de ark in de tabernakel.

35 Veertig jaar lang aten de Israëlieten het manna, totdat zij in het land Kanaän aankwamen. 36 Voor het afmeten van het manna gebruikte men een vaste maat, een vat van tweeëntwintig en een halve kilo.

Water uit de rots

17 Volgens de opdracht van de Here verliet het volk Israël de woestijn Sin en trok langs diverse pleisterplaatsen naar Refidim, waar zij hun kamp opsloegen. Daar was echter geen water te vinden! Opnieuw mopperde het volk en eiste van Mozes: ‘Geef ons water, zodat we kunnen drinken!’ ‘Waarom moppert u op mij?’ vroeg Mozes. ‘Wilt u soms de Here op de proef stellen om te zien hoe lang Hij geduld met u heeft?’ Maar gekweld door de dorst, riepen zij: ‘Waarom hebt u ons uit Egypte gehaald? Waarom moeten wij, onze kinderen en ons vee hier sterven?’ Toen bad Mozes tot de Here en smeekte Hem: ‘Wat moet ik doen? Nog even en zij stenigen mij!’

De Here antwoordde: ‘Roep de leiders van Israël bij u en breng het volk naar het Horeb-gebergte. Daar zal Ik u ontmoeten. Sla daar met uw staf op een rots—dezelfde staf waarmee u op het water van de Nijl hebt geslagen—en er zal water tevoorschijn komen, zodat zij kunnen drinken!’ Mozes deed wat de Here had gezegd en het water golfde tevoorschijn!

Mozes noemde die plaats Massa (Verzoeking) en Meriba (Ruzie), omdat de Israëlieten tegen de Here waren opgestaan en Hem hadden uitgedaagd met de woorden: ‘Is de Here bij ons of niet?’

Toen verschenen de Amalekieten op het toneel en vochten bij Refidim tegen de Israëlieten. Mozes zei tegen Jozua: ‘Roep de mannen te wapen en vecht tegen het leger van Amalek. Morgen zal ik op de heuveltop staan met de staf van God in mijn hand!’

10 Jozua verzamelde zijn mannen en trok ten strijde. Ondertussen beklommen Mozes, Aäron en Chur de heuvel. 11 Telkens wanneer Mozes zijn hand omhoog deed, had Israël de overhand, maar wanneer zijn hand niet meer omhoog was, was Amalek de winnende partij. 12 Toen hij last kreeg van vermoeidheid, rolden zij een steen naar hem toe, waarop hij kon zitten. Aäron en Hur stonden naast hem en hielden zijn armen omhoog tot zonsondergang. 13 Zo overwon Jozua de Amalekieten en hij vernietigde hen.

14 En de Here beval Mozes: ‘Leg deze gebeurtenissen vast zodat ze niet worden vergeten. En prent Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek voor altijd zal laten verdwijnen.’

15 Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: ‘De Here is mijn banier.’ 16 Hij riep uit: ‘De hand van de Here beschermt ons vanuit de hemel en Hij voert onze strijd tegen Amalek van generatie op generatie.’

Jetro op bezoek bij Mozes

18 Het nieuws over de wonderlijke dingen die de Here voor zijn volk en voor Mozes deed en hoe Hij het volk uit Egypte had bevrijd, bereikte ook Jetro, de priester van Midjan en schoonvader van Mozes. Jetro ging op weg met Mozesʼ vrouw Sippora—Mozes had haar naar huis gestuurd— en Mozesʼ twee zonen, Gersom (Vreemdeling, want Mozes zei bij zijn geboorte: ‘Ik heb rondgedwaald in een vreemd land’) en Eliëzer (God is mijn hulp, want Mozes zei bij zijn geboorte: ‘De God van mijn vader heeft mij geholpen en mij van het zwaard van de farao gered’).

Zij ontmoetten Mozes toen hij met het volk bij de berg van God verbleef. ‘Uw schoonvader Jetro is hier om u te bezoeken,’ werd Mozes meegedeeld. ‘Hij heeft uw vrouw en uw twee zonen bij zich.’

Mozes verliet zijn tent om hen te begroeten en verwelkomde zijn schoonvader uitbundig. Zij informeerden naar elkaars gezondheid en liepen toen naar Mozesʼ tent om daar verder te praten.

Mozes vertelde zijn schoonvader alles wat er was gebeurd, wat de Here met de farao en de Egyptenaren had gedaan om Israël te bevrijden, hoeveel problemen er onderweg waren geweest en hoe de Here zijn volk uit die moeilijkheden had geholpen.

Jetro was blij over alles wat de Here voor Israël had gedaan en dat Hij het volk uit Egypte had bevrijd. 10 ‘Geprezen zij de Here,’ zei Jetro, ‘want Hij heeft u bevrijd uit de handen van de Egyptenaren en de farao en Israël in veiligheid gebracht. 11 Nu weet ik zeker dat de Here de Allerhoogste is. Hij heeft immers het volk verlost uit de onderdrukking van Egypte!’

12 Jetro bracht offers aan de Here en daarna kwamen Aäron en de leiders van Israël om met Jetro de maaltijd te gebruiken.

13 De volgende dag hield Mozes net als altijd zitting om recht te spreken tussen de Israëlieten. Een zitting die van ʼs morgens tot ʼs avonds duurde. 14 Toen Mozesʼ schoonvader zag hoeveel tijd dit kostte, zei hij: ‘Waarom doe je dit allemaal alleen, terwijl al die mensen daar de hele dag op hun beurt moeten wachten?’

15,16 ‘Omdat de mensen bij mij komen met hun meningsverschillen en van mij verwachten dat ik Gods beslissing daarover geef,’ legde Mozes uit. ‘Ik ben hun rechter en beslis wie gelijk en wie ongelijk heeft. Bovendien onderwijs ik zo Gods wetten aan hen. Ik pas die wetten toe op hun onderlinge meningsverschillen.’ 17 ‘Maar dat kan toch zo niet!’ riep zijn schoonvader. 18 ‘Op deze wijze raak je overbelast en ook voor het volk is het zo veel te vermoeiend. Wat moet er van het volk terecht komen als jij het werk niet meer aankunt? 19 Laat mij je raad geven en God zal je helpen: jij moet de vertegenwoordiger bij God zijn van het volk die hun problemen aan Hem voorlegt om een uitspraak te krijgen. Gods beslissingen geef jij aan het volk door. 20 Jij onderwijst hen in Gods wetten en laat hun de beginselen van een godvrezend leven zien. 21 Zoek onder het volk capabele, godvrezende en onomkoopbare mannen en benoem hen tot rechter, één rechter per duizend mensen. Hij moet tien andere rechters onder zich hebben die ieder de zorg hebben voor honderd mensen. Onder die rechters vallen weer twee anderen, die ieder verantwoordelijk zijn voor vijftig mensen. Deze laatsten moeten ieder weer vijf mannen onder zich hebben, die verantwoordelijk zijn voor tien mensen. 22 Geef deze mensen de zorg voor de rechtspraak onder het volk en zorg dat zij altijd bereikbaar zijn. Alle zaken die te belangrijk of te moeilijk zijn, kunnen alsnog voor jou worden gebracht. Maar de kleine zaken kunnen zij zelf afhandelen. Op die manier wordt jouw last lichter omdat je die met hen kunt delen. 23 Als je deze raad opvolgt en het is naar de wil van God, zul je niet meer zo zwaar worden belast en zullen vrede en een goede verstandhouding onder het volk heersen.’

24 Mozes nam de raad van zijn schoonvader ter harte. 25 Hij koos een aantal flinke mannen uit en stelde hen aan als rechters over het volk, over duizend, honderd, vijftig en tien personen. 26 Zij waren altijd bereikbaar voor het spreken van recht. De moeilijke gevallen brachten zij voor Mozes, maar de eenvoudige zaken behandelden zij zelf. 27 Kort daarna liet Mozes zijn schoonvader terugkeren naar zijn eigen land.

Het manna en de vogels

16 Toen ze van Elim vertrokken, kwamen ze in de Sin-woestijn. Die ligt tussen Elim en de berg Sinaï. Het was de 15e dag van de tweede maand sinds ze uit Egypte waren vertrokken. Het hele volk Israël mopperde en klaagde in de woestijn tegen Mozes en Aäron. Ze zeiden: "Waren we maar in Egypte door de Heer gedood. Toen hadden we tenminste vlees te eten en meer dan genoeg brood. Want jullie hebben ons in deze woestijn gebracht om ons hier allemaal te laten sterven van de honger."

Toen zei de Heer tegen Mozes: "Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. Het volk mag daarvan precies zoveel verzamelen als ze voor één dag nodig hebben. Ik wil zien of ze wel of niet zullen doen wat Ik beveel. En op de zesde dag moeten ze ervoor zorgen dat ze twee keer zoveel verzamelen als op de andere dagen."

Toen zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: "Vanavond zullen jullie zien dat de Heer jullie uit Egypte heeft gehaald. En morgenochtend zullen jullie de stralende hemelse macht en majesteit van de Heer zien. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag tegen Hem gehoord. Want wie zijn wij, dat jullie tegen óns zouden mopperen en klagen? De Heer zal jullie 's avonds vlees en 's morgens brood geven. Er zal meer dan genoeg zijn. Want de Heer heeft gehoord hoe jullie tegen Hem hebben lopen mopperen en klagen. Want jullie hebben niet tegen óns gemopperd en geklaagd, maar tegen de Heer. Want wie zijn wij nu eigenlijk?"

Daarna zei Mozes tegen Aäron: "Zeg tegen het volk Israël: Kom allemaal bij de Heer. Want Hij heeft jullie gemopper en geklaag gehoord." 10 Terwijl Aäron tegen het volk sprak, keken ze in de richting van de woestijn. Daar zagen ze opeens, in een wolk, de stralende aanwezigheid van de Heer. 11 En de Heer zei tegen Mozes: 12 "Ik heb het gemopper en geklaag van de Israëlieten gehoord. Zeg tegen hen: Als het avond wordt, zullen jullie vlees eten. En morgenochtend zullen jullie genoeg brood te eten hebben. Dan zullen jullie toegeven dat Ik jullie Heer en God ben."

13 Die avond kwamen er vogels aanvliegen. In het hele tentenkamp streken zwermen kwartels neer. En de volgende morgen lag er dauw rond het tentenkamp. 14 Toen de dauw was opgetrokken, lagen er over de woestijn fijne korreltjes, zo fijn als zand. 15 Toen de Israëlieten dat zagen liggen, zeiden ze tegen elkaar: "Wat is dit?" Want ze wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: "Dit is het brood dat de Heer jullie te eten geeft. 16 En dit is wat de Heer jullie beveelt: Verzamel precies zo veel als je vandaag kan opeten. Iedereen mag voor de mensen die in zijn tent wonen 1 gomer[a] (2,2 liter) per persoon verzamelen."

17 De Israëlieten deden dat en verzamelden de korreltjes. De één verzamelde meer en de ander minder. 18 Ze maten het in een gomer af. Mensen die meer verzameld hadden, hielden niet over. En mensen die minder hadden verzameld, kwamen niet tekort. Iedereen had precies zoveel verzameld als hij kon opeten.

19 Mozes zei tegen hen: "Jullie mogen er niets van bewaren voor de volgende dag." 20 Maar sommige mensen luisterden niet naar Mozes. Zij bewaarden toch een deel voor de volgende dag. Toen was het bedorven. Er zaten wormen in en het stonk. En Mozes werd boos op hen.

21 Zo verzamelden ze elke morgen precies zoveel als ze nodig hadden. Maar als de zon heet werd, smolt het. 22 Op de zesde dag verzamelden ze twee keer zoveel: 2 gomer (4,4 liter) per persoon. De leiders van het volk kwamen het aan Mozes vertellen. 23 Toen zei hij tegen hen: "Dat had de Heer ook gezegd. Want morgen is het een rustdag, een heilige rustdag voor de Heer. Bak wat jullie willen bakken en kook wat jullie willen koken. Wat overblijft kunnen jullie bewaren voor de volgende dag." 24 Toen lieten ze het tot de volgende dag liggen, zoals Mozes gezegd had. Toen stonk het niet en er zaten geen wormen in.

25 Mozes zei: "Eet dit vandaag, want vandaag is het een heilige rustdag voor de Heer. Vandaag zullen jullie niets vinden. 26 Zes dagen per week moeten jullie het verzamelen. Maar elke zevende dag is een heilige rustdag. Dan is het er niet." 27 Op de zevende dag waren er toch mensen die de korreltjes wilden gaan verzamelen. Maar ze vonden niets. 28 Daarom zei de Heer tegen Mozes: "Hoelang weigeren jullie nog om Mij te gehoorzamen? 29 Bedenk dat Ik jullie de heilige rustdag heb gegeven. Daarom geef Ik jullie op de zesde dag brood voor twee dagen. Op de zevende dag moet iedereen thuisblijven. Dan mag niemand zijn plaats verlaten." 30 Toen rustte het volk op de zevende dag.

31 Het volk Israël noemde de korreltjes 'manna' (= 'wat is dat nou toch?'). Het was zo wit als korianderzaad en het smaakte naar honingkoek.

32 Mozes zei: "De Heer zegt: Vul een gomer met manna. Dat manna moet bewaard worden voor de families ná jullie. Dan kunnen ze het brood zien dat Ik jullie in de woestijn te eten heb gegeven toen Ik jullie uit Egypte haalde." 33 En hij zei tegen Aäron: "Neem een kruik, doe daarin een hele gomer manna en zet die bij de Heer neer. Hij moet bewaard worden voor onze families ná ons." 34 Aäron deed wat de Heer had bevolen. Hij zette de kruik met het manna vóór de kist van het verbond waarin de platte stenen van het verbond lagen, om het te bewaren.[b]

35 De Israëlieten hebben 40 jaar lang manna gegeten. Ze aten ervan totdat ze in bewoond gebied kwamen. Ze hebben manna gegeten totdat ze bij de grens van het land Kanaän kwamen.

36 Een gomer (2,2 liter) is het tiende deel van een efa (22 liter).[c]

Het water bij Massa en Meriba

17 Het volk Israël vertrok daarna uit de Sin-woestijn. Ze trokken van de ene plaats naar de andere. Ze gingen daar waar de Heer hen beval te gaan. Toen zetten ze hun tentenkamp op bij Rafidim. Maar daar was geen water. Het volk begon met Mozes ruzie te maken en zei: "Geef ons water! We willen drinken!" Maar Mozes antwoordde: "Waarom maken jullie ruzie met me? Waarom dagen jullie de Heer uit?" Maar het volk had dorst en klaagde tegen Mozes: "Waarom heb je ons uit Egypte meegenomen? Om ons, onze kinderen en ons vee te laten sterven van de dorst?"

Toen riep Mozes luid tot de Heer en zei: "Wat moet ik met dit volk doen? Nog even en dan gooien ze me met stenen dood!" Toen zei de Heer tegen Mozes: "Ga voor het volk uit en neem een paar van hun leiders mee. Neem ook de staf mee waarmee je op het water van de rivier hebt geslagen. Ik zal daar vóór je op een rots bij de berg Horeb (= Sinaï) staan. Sla met je staf op die rots. Dan zal er water uit komen en kan het volk drinken." Mozes deed dat terwijl de leiders van Israël toekeken. En Mozes noemde die plaats Massa (= 'uitdaging') en Meriba (= 'ruzie'), omdat de Israëlieten daar ruzie met hem hadden gemaakt en omdat ze de Heer hadden uitgedaagd. Want ze hadden gezegd: 'We willen weten of de Heer nog bij ons is of niet!'

De strijd tegen Amalek

Bij Rafidim werd het volk aangevallen door het volk van Amalek. Mozes zei tegen Jozua: "Kies mannen uit en strijd tegen de Amalekieten. Morgen zal ik op de heuveltop gaan staan met de staf van God in mijn hand." 10 Jozua deed wat Mozes zei en streed tegen de Amalekieten. Maar Mozes, Aäron en Hur waren de heuvel opgeklommen. 11 Als Mozes zijn handen omhoog hield, was Israël sterker. Maar als hij zijn handen liet zakken, was Amalek sterker. 12 Toen zijn armen moe werden, legden ze een steen bij Mozes neer. Zo kon hij zitten. Aäron en Hur ondersteunden ieder een arm van Mozes. Zo bleven zijn handen tot zonsondergang omhoog. 13 Zo versloeg Jozua het volk van Amalek.

14 De Heer zei tegen Mozes: "Schrijf dit op in een boek, zodat de mensen het niet vergeten. En zorg dat Jozua het goed weet. De Israëlieten moeten weten dat Ik Amalek helemaal zal vernietigen. Later zal niemand nog weten dat Amalek ooit heeft bestaan."

15 Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: 'De Heer is mijn krijgsvlag'. 16 En hij zei: "De Heer heeft gezworen dat Hij voor altijd de vijand van Amalek zal zijn."

Mozes krijgt bezoek van Jetro

18 Jetro hoorde wat God allemaal voor Mozes en het volk Israël had gedaan. (Jetro was de priester van Midian en de vader van Mozes' vrouw.) Hij hoorde dat God Israël uit Egypte had gehaald. Toen reisde Jetro naar Mozes toe met Zippora, de vrouw van Mozes – want Mozes had haar terug gestuurd – en haar twee zonen. De ene zoon heette Gersom (= 'vreemdeling'). 'Want,' had Mozes gezegd, 'ik ben een vreemdeling geweest in een ver land.' De andere zoon heette Eliëzer (= 'God is mijn hulp'). 'Want,' had Mozes gezegd, 'de God van mijn vader heeft mij geholpen. Hij heeft ervoor gezorgd dat de farao mij niet heeft gedood.'

Jetro kwam dus met Mozes' zonen en Mozes' vrouw naar hem toe in de woestijn. Het tentenkamp van de Israëlieten stond op dat moment bij de berg van God. Hij stuurde Mozes de boodschap: "Ik ben naar je onderweg met je vrouw en je twee zonen."

Mozes ging Jetro tegemoet, knielde neer en boog zich diep voor hem. Daarna omhelsde hij hem. Ze vroegen elkaar hoe het met hen ging en liepen naar de tent. Daar vertelde Mozes hem alles wat de Heer met de farao en de Egyptenaren had gedaan om het volk Israël te bevrijden. Ook vertelde hij over de moeilijkheden die ze onderweg hadden gehad en hoe de Heer hen steeds had gered.

Jetro was blij over alle goede dingen die de Heer voor Israël had gedaan en dat Hij hen uit de macht van de Egyptenaren had bevrijd. 10 Hij zei: "Prijs de Heer die jullie uit de macht van de Egyptenaren en de farao heeft bevrijd. 11 Nu weet ik dat de Heer machtiger is dan alle andere goden. Want toen de Egyptenaren het volk Israël slecht behandelden, heeft Hij het volk uit hun macht gered." 12 Jetro bracht offers aan God en samen met Aäron en alle leiders van Israël hield hij een feestmaaltijd voor God.

Jetro geeft Mozes goede raad

13 De volgende dag ging Mozes rechtspreken over de mensen die daarvoor bij hem kwamen. De hele dag door stonden er mensen bij hem te wachten. 14 Jetro zag hoe druk Mozes het daarmee had. Hij vroeg hem: "Wat ben je aan het doen? Waarom zit jij daar alléén en staan de mensen van 's morgens vroeg tot 's avonds laat bij je te wachten?" 15 Mozes antwoordde: "Ze komen naar mij toe om God om raad te vragen. 16 Ik moet beslissen wie er gelijk heeft als ze ruzie hebben. En ik leer hun de wetten en leefregels van God."

17 Maar Jetro zei tegen hem: "Dit doe je zo niet goed. 18 Zo raken jij en het volk helemaal uitgeput. Dit is veel te zwaar voor je. Je kan dit niet alleen. 19 Ik zal je goede raad geven. Als je doet wat ik zeg, zal God je zegenen. Jij moet namens het volk naar God toe gaan. Je vraagt Hem om een antwoord voor de problemen van de mensen. 20 En je moet de mensen de wetten en leefregels van God leren. Je moet hun leren hoe ze moeten leven en hun vertellen wat voor taken ze hebben. 21 Maar je moet ook uit het volk een groep verstandige mannen uitzoeken. Ze moeten diep ontzag voor God hebben. Het moeten betrouwbare mannen zijn die zich niet laten omkopen. Van hen maak je leiders over duizend, over honderd, over vijftig en over tien mannen. 22 Deze verstandige mannen zullen voortaan over de mensen rechtspreken. Over alle kleine dingen kunnen zij zelf beslissen. Maar met alle moeilijke zaken moeten ze naar jóu gaan. Als je je op die manier door hen laat helpen, zul je het veel minder druk hebben. 23 Als je denkt dat God dit ook een goed plan vindt, doe dan wat ik zeg. Dan zul je het kunnen volhouden. En dan zullen ook de mensen tevreden naar huis gaan."

24 Mozes luisterde naar Jetro en deed wat hij had gezegd. 25 Uit heel Israël koos hij verstandige mannen uit als leiders over duizend, honderd, vijftig en tien mannen. 26 Zij zouden voortaan over de mensen rechtspreken. Met de moeilijke dingen gingen ze naar Mozes, maar over alle kleine dingen beslisten zij zelf.

27 Toen nam Mozes afscheid van Jetro en Jetro ging naar zijn eigen land terug.

Footnotes

  1. Exodus 16:16 Een gomer was een soort mand. Hoeveel er van iets was, werd uitgedrukt in aantallen gomers.
  2. Exodus 16:34 Kennelijk gebeurde dit pas een hele poos later, toen God inmiddels aan het volk de twee platte stenen met de Tien Leefregels had gegeven en in een kist had laten leggen. Pas in Exodus 24:12 worden deze twee stenen genoemd. Over de kist van het verbond wordt pas gesproken in Exodus 25:10-22.
  3. Exodus 16:36 Een efa was, net als een gomer, een soort mand, maar één waar tien keer zoveel in ging als in een gomer.