Add parallel Print Page Options

Jezus geeft op de berg les aan zijn leerlingen

Toen Jezus de grote groep mensen zag, klom Hij de berg op. Daar ging Hij zitten. Zijn leerlingen waren Hem gevolgd. Jezus begon hun les te geven. Hij zei: "Het is heerlijk voor je als je begrijpt dat je God nodig hebt.[a] Want dan zul je het Koninkrijk van God mogen binnengaan. Het is heerlijk voor je als je verdrietig bent. Want je zal getroost worden. Het is heerlijk voor je als je vriendelijk en geduldig bent. Want dan zul je de aarde erven. Het is heerlijk voor je als je honger en dorst hebt naar rechtvaardigheid. Want je honger zal gestild worden. Het is heerlijk voor je als je goed en vriendelijk bent voor andere mensen. Want dan zal God voor jou ook goed en vriendelijk zijn. Het is heerlijk voor je als je leeft zoals God het wil. Want dan zul je Hem zien. Het is heerlijk voor je als je vrede probeert te maken en te bewaren. Want dan zul je 'kind van God' worden genoemd. 10 Het is heerlijk voor je als je wordt vervolgd omdat je leeft zoals God het wil. Want je zal het Koninkrijk van God mogen binnengaan. 11 Het is heerlijk voor je als de mensen je uitschelden, belachelijk maken, vervolgen en allerlei leugens over je vertellen omdat je in Mij gelooft. 12 Wees er blij over. Want je zal er in de hemel een grote beloning voor krijgen. Want op dezelfde manier zijn vroeger ook de profeten vervolgd."

Het zout en het licht voor de wereld

13 Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Jullie zijn het zout voor de wereld. Maar als het zout niet meer zout is, waarmee kun je het dan nog zout maken? Het is nergens meer voor te gebruiken. Je kan het alleen nog maar weggooien. Het wordt vertrapt door de mensen.

14 Jullie zijn het licht voor de wereld. Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. 15 En als je een olielamp aansteekt, zet je er daarna geen emmer overheen. Nee, je zet hem hoog neer, zodat iedereen in huis licht heeft. 16 Laat op dezelfde manier jullie licht schijnen voor de mensen. Laat hun de goede dingen zien die jullie doen. Dan zullen ze jullie hemelse Vader ervoor prijzen."

Jezus en de wet van Mozes

17 Jezus zei tegen zijn leerlingen: "Denk niet dat Ik ben gekomen om de Boeken van de Wet en de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om alles te doen wat er in staat. 18 Luister goed! Ik zeg jullie dat niet één letter of komma van de wet zal worden afgeschaft voordat de hemel en aarde ophouden te bestaan. Eerst zal alles gebeuren wat er in staat. 19 Jullie moeten je aan alle wetten en leefregels houden die er in staan.[b] Ook aan alle kleine dingen die er in staan. Je mag de mensen niet leren dat iets uit de wet onbelangrijk is. Als je dat wel doet, zul je zelf ook onbelangrijk zijn in het Koninkrijk van God. Je moet je aan alle wetten en leefregels houden en aan de mensen leren om dat ook te doen. Dán zul je geprezen worden in het Koninkrijk van God. 20 Want Ik zeg jullie: als jullie niet beter leven dan de wetgeleerden en Farizeeërs, zullen jullie het Koninkrijk van God niet binnengaan.

21 Jullie hebben gehoord dat tegen onze voorouders is gezegd: 'Je mag niemand doden.' En ook: 'Als je een ander doodt, ben je schuldig en zul je door de rechtbank gestraft worden.' 22 Maar Ik zeg jullie: als je kwaad blijft op iemand, ben je schuldig. Je zal door de rechtbank gestraft worden. En als je iemand voor sukkel uitscheldt, ben je schuldig. Je zal voor de Hoge Raad komen. En als je iemand voor dwaas uitscheldt, zul je in de hel terechtkomen.

23 Stel dat je God een offer gaat brengen. En stel dat je je onderweg opeens herinnert dat er iemand kwaad op je is, omdat je hem iets gedaan hebt. 24 Laat dan je offer bij het altaar staan en ga het eerst goedmaken. Kom daarna pas je offer brengen.

25 Stel dat iemand je meeneemt naar de rechter. Maak het dan onderweg naar de rechtbank in orde met je tegenstander. Want anders zal hij je door de rechter laten veroordelen. En de rechter zal je door een bewaker in de gevangenis laten gooien. 26 Ik zeg jullie dat je daar zal moeten zitten totdat je de laatste cent hebt betaald.

27 Jullie hebben gehoord dat er in de Boeken tegen onze voorouders wordt gezegd dat je niet ontrouw mag zijn aan je vrouw. Dus dat je niet met een andere vrouw naar bed mag gaan. 28 Maar Ik zeg jullie: als je naar een andere vrouw kijkt en denkt: 'Ik zou best eens met haar naar bed willen,' ben je in gedachten al ontrouw aan je vrouw geweest.

29 Als je door iets wat je ziet in de verleiding komt om iets slechts te doen, ruk dan je oog uit en gooi het weg. Want het is beter dat je één lichaamsdeel kwijtraakt, dan dat je met je hele lichaam in de hel wordt gegooid. 30 En als je in de verleiding komt om met je hand iets slechts te doen, hak hem dan af en gooi hem weg. Want het is beter dat je één lichaamsdeel kwijtraakt, dan dat je met je hele lichaam in de hel wordt gegooid.

31 Er is ook in de Boeken gezegd: 'Als je je vrouw wegstuurt, moet je haar een brief meegeven waarin staat dat je van haar gescheiden bent.' 32 Maar Ik zeg jullie: je mag je vrouw alleen maar wegsturen als ze met een andere man naar bed is geweest. Als je haar om een andere reden wegstuurt en ze trouwt met iemand anders, is het jouw schuld dat zij dan ontrouw is aan jou. En als je trouwt met een vrouw die zomaar door haar man is weggestuurd, ga je eigenlijk naar bed met de vrouw van iemand anders.[c]

33 Jullie hebben ook gehoord dat in de Boeken tegen onze voorouders is gezegd: 'Als je iets gezworen hebt, mag je die belofte niet breken. Je moet doen wat je bij de Heer God hebt gezworen.' 34 Maar Ik zeg dat jullie helemaal niet moeten zweren. Niet bij de hemel, omdat die de troon van God is. 35 Niet bij de aarde, omdat die zijn voetenbankje is. Niet bij Jeruzalem, omdat daar de grote Koning woont. 36 Ook mag je niet bij je hoofd zweren. Want je kan nog niet één haar wit of zwart maken. 37 Als je 'ja' zegt, moet dat ook 'ja' zijn. En als je 'nee' zegt, moet het ook 'nee' zijn. Alles wat je daaraan toevoegt, komt van de duivel.

38 Jullie hebben gehoord dat er in de Boeken is gezegd: 'Oog om oog en tand om tand.'[d] 39 Maar Ik zeg jullie dat je je niet moet verzetten tegen iemand die jou slecht behandelt. Maar als hij je op je rechterwang slaat, draai dan ook je andere wang naar hem toe. 40 En als iemand je meeneemt naar de rechter en je hemd wil als schadevergoeding, geef hem dan ook je mantel. 41 En als iemand je dwingt om één kilometer zijn spullen voor hem te dragen, loop dan twee kilometer met hem mee. 42 Als iemand wat van je vraagt, geef het hem dan. En als iemand iets van je wil lenen, zeg dan geen 'nee'.

43 Jullie hebben gehoord dat er in de Boeken is gezegd: 'Houd van je broeders en haat je vijanden.'[e] 44 Maar Ik zeg tegen jullie: houd van je vijanden[f] en bid voor de mensen door wie jullie slecht behandeld worden. 45 Want dan zijn jullie kinderen van jullie hemelse Vader. Want Hij laat zijn zon schijnen op goede mensen en op slechte mensen. Ook laat Hij het regenen op goede mensen en op slechte mensen. 46 Als jullie houden van de mensen die ook van jullie houden, waarom zou God jullie dan een beloning geven? De slechte mensen doen toch precies hetzelfde? 47 En als jullie alleen je vrienden groeten, dan doen jullie toch niets bijzonders? De slechte mensen doen toch precies hetzelfde?

48 Wees volmaakt, want jullie hemelse Vader is óók volmaakt."

Footnotes

  1. Mattheüs 5:3 Eigenlijk staat hier: 'als je arm van geest bent.'
  2. Mattheüs 5:19 Vergeet niet dat op het moment dat Jezus dit zegt, Hij nog niet gestorven is om de wet te vervullen. Hij spreekt hier dus tegen mensen voor wie nog steeds de wet van Mozes geldt. Daarom zegt Hij dat ze zich daaraan moeten houden.
  3. Mattheüs 5:32 Lees ook Matteüs 19:9 en 1 Korintiërs 7:10 en 11.
  4. Mattheüs 5:38 Dit gaat niet over persoonlijke wraak, maar over wetten die God had gegeven voor de rechtspraak. Lees Leviticus 24:17-23 en de aantekening daarbij.
  5. Mattheüs 5:43 Eigenlijk staat hier: 'houd van je naaste.' Want met 'naasten' werden alle mensen van het volk Israël bedoeld. Zij zijn familie van elkaar doordat ze dezelfde voorvader hebben, namelijk Jakob. Maar er staat nergens dat ze hun vijanden moesten haten! Dat hadden ze er zelf van gemaakt.
  6. Mattheüs 5:44 De 'vijanden' waren in Jezus' tijd de Romeinen, die Israël bezet hadden.

Jezus onderwijst zijn leerlingen

Op een dag, toen Jezus zag dat er weer veel mensen gekomen waren, liep Hij de berg op en ging zitten. Zijn leerlingen kwamen bij Hem.

Hij onderwees hun:

‘Gelukkig zijn zij die nederig zijn, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen bestemd.

Gelukkig zijn zij die verdriet hebben, want zij zullen getroost worden.

Gelukkig zijn de zachtmoedigen, want de aarde is voor hen.

Gelukkig zijn de mensen die ernaar hunkeren dat Gods wil wordt uitgevoerd, want zij zullen volkomen tevreden worden gesteld.

Gelukkig zijn de mensen met een liefdevol en helpend hart, want zij zullen zelf liefde ontmoeten en hulp ontvangen.

Gelukkig zijn de mensen met een zuiver hart, want zij zullen God zien.

Gelukkig zijn de mensen die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God worden genoemd.

10 Gelukkig zijn de mensen die vervolgd worden omdat zij Gods wil doen, want het Koninkrijk van de hemelen is voor hen.

11 Gelukkig bent u als u beledigingen, vervolgingen, leugens en laster te verdragen krijgt omdat u bij Mij hoort.

12 Juich van blijdschap, want in de hemel ligt een geweldige beloning voor u klaar. Vroeger zijn de profeten immers ook zo vervolgd.

13 U bent als zout voor de wereld. Maar als het zout zijn kracht verliest, hoe moet je het dan smaak geven? Waar is het dan nog goed voor, behalve om weggegooid en door de mensen vertrapt te worden.

14 U bent het licht van de wereld, een stad op een berg kan iedereen zien. 15 Men steekt immers geen lamp aan om er vervolgens een emmer overheen te zetten? Die lamp moet toch op een standaard staan en licht geven voor iedereen in huis? 16 Laat daarom ook uw licht voor alle mensen schijnen. Als zij dan de goede dingen zien die u doet, zullen zij uw hemelse Vader eren.

17 Denk niet dat Ik ben gekomen om de wetten van Mozes en de woorden van de profeten af te schaffen. Ik ben juist gekomen om er de volle betekenis aan te geven. 18 Ik zeg u met nadruk: tot het moment waarop hemel en aarde vergaan, blijft iedere letter, ieder leesteken van de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn. 19 Wie zelfs maar het kleinste gebod afschaft en anderen leert dat ook te doen, zal de kleinste zijn in het Koninkrijk van de hemelen. Maar wie zich aan Gods wetten houdt en anderen leert dat ook te doen, zal in dat Koninkrijk in hoog aanzien staan. 20 Want Ik waarschuw u. Als u zich niet méér houdt aan Gods wetten dan de bijbelgeleerden en de Farizeeën, komt u het Koninkrijk van de hemelen zeker niet binnen.

21 U hebt gehoord dat tegen onze voorouders gezegd is: “U mag niemand doodslaan” en “wie iemand doodslaat, zal veroordeeld worden.” 22 Maar Ik zeg zelfs: iedereen die kwaad is op een ander, zal veroordeeld worden. En wie een ander uitscheldt, moet zich voor de rechtbank verantwoorden, ja, die zal voor het hellevuur komen te staan. 23 Stel dat u in de tempel voor het altaar staat om God een offer te brengen. Als u zich daar dan herinnert dat iemand iets tegen u heeft, 24 moet u het offer naast het altaar laten liggen. Ga eerst naar die ander toe, maak het met hem in orde en breng daarna pas uw offer aan God. 25 Zorg ervoor dat u het op tijd eens wordt met uw tegenpartij. Want als hij u voor de rechter sleept, wordt u misschien wel in de gevangenis gegooid. 26 En daar komt u pas weer uit als u de laatste cent betaald hebt.

27 De wet van Mozes zegt: “U mag geen overspel plegen.” 28 Maar Ik zeg: wie met begerige ogen naar een vrouw kijkt, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. 29 Als uw oog u tot verkeerde dingen brengt, ruk het dan uit en gooi het weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid. 30 En als uw hand u tot verkeerde dingen brengt, hak hem dan af en gooi hem weg. Want het is beter één lichaamsdeel kwijt te raken dan dat uw hele lichaam in de hel wordt gegooid.

31 De wet van Mozes zegt: “Als iemand van zijn vrouw wil scheiden, moet hij haar wel een brief meegeven waarin staat dat zij niet langer zijn vrouw is.” 32 Maar Ik zeg: als u zich van uw vrouw laat scheiden zonder dat zij met een andere man gemeenschap heeft gehad, drijft u haar tot overspel. En wie met een weggezonden vrouw trouwt, pleegt ook overspel.

33 In de wet van Mozes staat ook: “U moet zich aan uw eed houden. Wat u voor God hebt gezworen, moet u nakomen.” 34 Maar Ik zeg: zweer nooit! Zeg niet: “Ik zweer bij de hemel,” want de hemel is de troon van God. 35 Of: “Ik zweer bij de aarde,” want de aarde is Gods voetenbank. Of: “Ik zweer bij Jeruzalem,” want dat is de stad van de grote Koning. 36 Zeg ook niet: “Ik zweer bij mijn hoofd,” want u kunt niet één haar wit of zwart maken. 37 Houdt u aan uw woord. Ja is ja en nee is nee. Wat u meer zegt, komt van de duivel.

38 De wet van Mozes zegt: “Oog om oog en tand om tand.” 39 Maar Ik zeg u: verzet u niet tegen wie u kwaad doet. Als iemand u een klap op de ene wang geeft, keer hem dan ook uw andere wang toe. 40 Als iemand in een proces uw hemd opeist, geef hem dan ook uw jas. 41 Als iemand u dwingt om één kilometer met hem mee te lopen, ga dan twee kilometer met hem mee. 42 Als iemand u iets vraagt, geef het hem. En als iemand geld van u wil lenen, weiger het dan niet.

43 U hebt gehoord dat er gezegd is: “Heb uw naaste lief en haat uw vijanden.” 44 Maar Ik zeg: houd ook van uw vijanden! En bid voor wie u vervolgen! 45 Als u dat doet, bent u echt kinderen van uw hemelse Vader. Want Hij laat zijn zon opgaan voor goede en slechte mensen. Hij laat het regenen voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Als u alleen maar houdt van mensen die ook van u houden, krijgt u geen beloning. Dat doen zelfs bedriegers. 47 Als u alleen maar vriendelijk bent voor uw vrienden, doet u niets bijzonders. Dat doet immers iedereen. 48 Wees volmaakt, zoals ook uw hemelse Vader volmaakt is.’

And seeing the multitudes, he went up into the mountain: and when he had sat down, his disciples came unto him: and he opened his mouth and taught them, saying,

Blessed are the poor in spirit: for theirs is the kingdom of heaven.

[a]Blessed are they that mourn: for they shall be comforted.

Blessed are the meek: for they shall inherit the earth.

Blessed are they that hunger and thirst after righteousness: for they shall be filled.

Blessed are the merciful: for they shall obtain mercy.

Blessed are the pure in heart: for they shall see God.

Blessed are the peacemakers: for they shall be called sons of God.

10 Blessed are they that have been persecuted for righteousness’ sake: for theirs is the kingdom of heaven. 11 Blessed are ye when men shall reproach you, and persecute you, and say all manner of evil against you falsely, for my sake. 12 Rejoice, and be exceeding glad: for great is your reward in heaven: for so persecuted they the prophets that were before you.

13 Ye are the salt of the earth: but if the salt have lost its savor, wherewith shall it be salted? it is thenceforth good for nothing, but to be cast out and trodden under foot of men. 14 Ye are the light of the world. A city set on a hill cannot be hid. 15 Neither do men light a lamp, and put it under the bushel, but on the stand; and it shineth unto all that are in the house. 16 Even so let your light shine before men; that they may see your good works, and glorify your Father who is in heaven.

17 Think not that I came to destroy the law or the prophets: I came not to destroy, but to fulfil. 18 For verily I say unto you, Till heaven and earth pass away, one jot or one tittle shall in no wise pass away from the law, till all things be accomplished. 19 Whosoever therefore shall break one of these least commandments, and shall teach men so, shall be called least in the kingdom of heaven: but whosoever shall do and teach them, he shall be called great in the kingdom of heaven. 20 For I say unto you, that except your righteousness shall exceed the righteousness of the scribes and Pharisees, ye shall in no wise enter into the kingdom of heaven.

21 Ye have heard that it was said to them of old time, [b]Thou shalt not kill; and whosoever shall kill shall be in danger of the judgment: 22 but I say unto you, that every one who is angry with his brother [c]shall be in danger of the judgment; and whosoever shall say to his brother, [d]Raca, shall be in danger of the council; and whosoever shall say, [e]Thou fool, shall be in danger [f]of the [g]hell of fire. 23 If therefore thou art offering thy gift at the altar, and there rememberest that thy brother hath aught against thee, 24 leave there thy gift before the altar, and go thy way, first be reconciled to thy brother, and then come and offer thy gift. 25 Agree with thine adversary quickly, while thou art with him in the way; lest haply the adversary [h]deliver thee to the judge, and the judge deliver thee to the officer, and thou be cast into prison. 26 Verily I say unto thee, Thou shalt by no means come out thence, till thou have paid the last farthing.

27 Ye have heard that it was said, [i]Thou shalt not commit adultery: 28 but I say unto you, that every one that looketh on a woman to lust after her hath committed adultery with her already in his heart. 29 And if thy right eye causeth thee to stumble, pluck it out, and cast it from thee: for it is profitable for thee that one of thy members should perish, and not thy whole body be cast into [j]hell. 30 And if thy right hand causeth thee to stumble, cut it off, and cast it from thee: for it is profitable for thee that one of thy members should perish, and not thy whole body go into [k]hell. 31 It was said also, [l]Whosoever shall put away his wife, let him give her a writing of divorcement: 32 but I say unto you, that every one that putteth away his wife, saving for the cause of fornication, maketh her an adulteress: and whosoever shall marry her when she is put away committeth adultery.

33 Again, ye have heard that it was said to them of old time, [m]Thou shalt not forswear thyself, but shalt perform unto the Lord thine oaths: 34 but I say unto you, Swear not at all; neither by the heaven, for it is the throne of God; 35 nor by the earth, for it is the footstool of his feet; nor [n]by Jerusalem, for it is the city of the great King. 36 Neither shalt thou swear by thy head, for thou canst not make one hair white or black. 37 [o]But let your speech be, Yea, yea; Nay, nay: and whatsoever is more than these is of [p]the evil one.

38 Ye have heard that it was said, An [q]eye for an eye, and a tooth for a tooth: 39 but I say unto you, Resist not [r]him that is evil: but whosoever smiteth thee on thy right cheek, turn to him the other also. 40 And if any man would go to law with thee, and take away thy coat, let him have thy cloak also. 41 And whosoever shall [s]compel thee to go one mile, go with him two. 42 Give to him that asketh thee, and from him that would borrow of thee turn not thou away.

43 Ye have heard that it was said, [t]Thou shalt love thy neighbor, and hate thine enemy: 44 but I say unto you, Love your enemies, and pray for them that persecute you; 45 that ye may be sons of your Father who is in heaven: for he maketh his sun to rise on the evil and the good, and sendeth rain on the just and the unjust. 46 For if ye love them that love you, what reward have ye? do not even the [u]publicans the same? 47 And if ye salute your brethren only, what do ye more than others? do not even the Gentiles the same? 48 Ye therefore shall be perfect, as your heavenly Father is perfect.

Footnotes

  1. Matthew 5:4 Some ancient authorities transpose verses 4 and 5.
  2. Matthew 5:21 Ex. 20:13; Dt. 5:17.
  3. Matthew 5:22 Many ancient authorities insert without cause.
  4. Matthew 5:22 An expression of contempt.
  5. Matthew 5:22 Or, Moreh, a Hebrew expression of condemnation.
  6. Matthew 5:22 Greek unto or into.
  7. Matthew 5:22 Greek Gehenna of fire.
  8. Matthew 5:25 Some ancient authorities omit deliver thee.
  9. Matthew 5:27 Ex. 20:14; Dt. 5:18.
  10. Matthew 5:29 Greek Gehenna.
  11. Matthew 5:30 Greek Gehenna.
  12. Matthew 5:31 Dt. 24:1, 3.
  13. Matthew 5:33 Lev. 19:12; Num. 30:2; Dt. 23:21.
  14. Matthew 5:35 Or, toward
  15. Matthew 5:37 Some ancient authorities read But your speech shall be.
  16. Matthew 5:37 Or, evil: as in verse 39; 6:13.
  17. Matthew 5:38 Ex. 21:24; Lev. 24:20; Dt. 19:21.
  18. Matthew 5:39 Or, evil
  19. Matthew 5:41 Greek impress.
  20. Matthew 5:43 Lev. 19:18.
  21. Matthew 5:46 That is, collectors or renters of Roman taxes.

And seeing the multitudes, he went up into a mountain: and when he was set, his disciples came unto him:

And he opened his mouth, and taught them, saying,

Blessed are the poor in spirit: for theirs is the kingdom of heaven.

Blessed are they that mourn: for they shall be comforted.

Blessed are the meek: for they shall inherit the earth.

Blessed are they which do hunger and thirst after righteousness: for they shall be filled.

Blessed are the merciful: for they shall obtain mercy.

Blessed are the pure in heart: for they shall see God.

Blessed are the peacemakers: for they shall be called the children of God.

10 Blessed are they which are persecuted for righteousness' sake: for theirs is the kingdom of heaven.

11 Blessed are ye, when men shall revile you, and persecute you, and shall say all manner of evil against you falsely, for my sake.

12 Rejoice, and be exceeding glad: for great is your reward in heaven: for so persecuted they the prophets which were before you.

13 Ye are the salt of the earth: but if the salt have lost his savour, wherewith shall it be salted? it is thenceforth good for nothing, but to be cast out, and to be trodden under foot of men.

14 Ye are the light of the world. A city that is set on an hill cannot be hid.

15 Neither do men light a candle, and put it under a bushel, but on a candlestick; and it giveth light unto all that are in the house.

16 Let your light so shine before men, that they may see your good works, and glorify your Father which is in heaven.

17 Think not that I am come to destroy the law, or the prophets: I am not come to destroy, but to fulfil.

18 For verily I say unto you, Till heaven and earth pass, one jot or one tittle shall in no wise pass from the law, till all be fulfilled.

19 Whosoever therefore shall break one of these least commandments, and shall teach men so, he shall be called the least in the kingdom of heaven: but whosoever shall do and teach them, the same shall be called great in the kingdom of heaven.

20 For I say unto you, That except your righteousness shall exceed the righteousness of the scribes and Pharisees, ye shall in no case enter into the kingdom of heaven.

21 Ye have heard that it was said of them of old time, Thou shalt not kill; and whosoever shall kill shall be in danger of the judgment:

22 But I say unto you, That whosoever is angry with his brother without a cause shall be in danger of the judgment: and whosoever shall say to his brother, Raca, shall be in danger of the council: but whosoever shall say, Thou fool, shall be in danger of hell fire.

23 Therefore if thou bring thy gift to the altar, and there rememberest that thy brother hath ought against thee;

24 Leave there thy gift before the altar, and go thy way; first be reconciled to thy brother, and then come and offer thy gift.

25 Agree with thine adversary quickly, whiles thou art in the way with him; lest at any time the adversary deliver thee to the judge, and the judge deliver thee to the officer, and thou be cast into prison.

26 Verily I say unto thee, Thou shalt by no means come out thence, till thou hast paid the uttermost farthing.

27 Ye have heard that it was said by them of old time, Thou shalt not commit adultery:

28 But I say unto you, That whosoever looketh on a woman to lust after her hath committed adultery with her already in his heart.

29 And if thy right eye offend thee, pluck it out, and cast it from thee: for it is profitable for thee that one of thy members should perish, and not that thy whole body should be cast into hell.

30 And if thy right hand offend thee, cut it off, and cast it from thee: for it is profitable for thee that one of thy members should perish, and not that thy whole body should be cast into hell.

31 It hath been said, Whosoever shall put away his wife, let him give her a writing of divorcement:

32 But I say unto you, That whosoever shall put away his wife, saving for the cause of fornication, causeth her to commit adultery: and whosoever shall marry her that is divorced committeth adultery.

33 Again, ye have heard that it hath been said by them of old time, Thou shalt not forswear thyself, but shalt perform unto the Lord thine oaths:

34 But I say unto you, Swear not at all; neither by heaven; for it is God's throne:

35 Nor by the earth; for it is his footstool: neither by Jerusalem; for it is the city of the great King.

36 Neither shalt thou swear by thy head, because thou canst not make one hair white or black.

37 But let your communication be, Yea, yea; Nay, nay: for whatsoever is more than these cometh of evil.

38 Ye have heard that it hath been said, An eye for an eye, and a tooth for a tooth:

39 But I say unto you, That ye resist not evil: but whosoever shall smite thee on thy right cheek, turn to him the other also.

40 And if any man will sue thee at the law, and take away thy coat, let him have thy cloak also.

41 And whosoever shall compel thee to go a mile, go with him twain.

42 Give to him that asketh thee, and from him that would borrow of thee turn not thou away.

43 Ye have heard that it hath been said, Thou shalt love thy neighbour, and hate thine enemy.

44 But I say unto you, Love your enemies, bless them that curse you, do good to them that hate you, and pray for them which despitefully use you, and persecute you;

45 That ye may be the children of your Father which is in heaven: for he maketh his sun to rise on the evil and on the good, and sendeth rain on the just and on the unjust.

46 For if ye love them which love you, what reward have ye? do not even the publicans the same?

47 And if ye salute your brethren only, what do ye more than others? do not even the publicans so?

48 Be ye therefore perfect, even as your Father which is in heaven is perfect.