Add parallel Print Page Options

Job antwoordt Elifaz

Job antwoordde:

‘Als mijn zorgen gemeten konden worden en mijn verdriet gewogen kon worden,
dan zouden zij zwaarder blijken dan het zand van duizend stranden. Daarom sprak ik zo overhaast!
De Here heeft mij met zijn pijlen neergeschoten, zijn giftige pijlen zijn diep in mijn hart gedrongen. Al Gods rampen zijn op mij losgelaten!
5-7 Als wilde ezels balken, is dat omdat zij geen gras meer hebben om te eten, ossen loeien niet als zij genoeg voer hebben, een man klaagt als er geen zout in zijn eten zit. Het witte van een ei is smakeloos, ik weiger het te eten, ik walg van zulk voedsel.
8,9 Gunde God mij maar datgene waarnaar ik het meest verlang, te worden verbrijzeld en te worden bevrijd uit zijn pijnlijke greep.
10 Dan zou ik toch nog troost vinden, vreugde kennen ondanks deze ondraaglijke pijn, want de woorden van de heilige God heb ik niet verwaarloosd.
11 Och, waarom houdt mijn kracht mij nog op de been? Hoe kan ik het geduld opbrengen te wachten op mijn dood?
12 Ben ik soms zo sterk als een steen? Is mijn lichaam soms van koper?
13 Ik ben echt volkomen hulpeloos en heb geen enkele hoop meer!
14 Wie geen medelijden heeft met een vriend die lijdt, toont geen ontzag voor de Almachtige.
15-17 Mijn broeders zijn net zo onbetrouwbaar als een beek die stijgt als er ijs en sneeuw liggen, maar verdroogt wanneer het heet wordt.
18-21 Karavanen wijken van hun route af, dringen steeds verder de woestijn in, waar zij uiteindelijk omkomen. Zo hebben de karavanen uit Tema en Seba hoopvol naar water gezocht, maar hun hoop werd beschaamd. En zo is ook mijn vertrouwen in u verdwenen, geschrokken keert u mij de rug toe en weigert mij te helpen.
22 Maar waarom dan? Heb ik u ooit gevraagd mij een geschenk uit uw rijkdom te geven?
23 Heb ik ooit uw hulp ingeroepen tegen vijanden en ruziemakers?
24 Alles wat ik verlang, is een redelijk antwoord, dan zal ik zwijgen. Vertel mij maar wat ik verkeerd heb gedaan!
25,26 Het is pijnlijk de waarheid te spreken, maar uw kritiek berust niet op feiten. Gaat u mij alleen veroordelen, omdat ik in een opwelling mijn wanhoop uitschreeuwde?
27 Dat zou lijken op dobbelen om een hulpeloze wees of het verkopen van een vriend.
28 Kijk naar mij! Zie ik eruit alsof ik u iets voorlieg?
29 Heb medelijden, wees niet onrechtvaardig. Denk er nog eens goed over na, want u mag mij geen onrecht aandoen.
30 Spreek ik soms kwaad? Denkt u soms dat ik met mijn mond niet kan onderscheiden wat verkeerd is?’

Job

Then Job replied:

“If only my anguish could be weighed
    and all my misery be placed on the scales!(A)
It would surely outweigh the sand(B) of the seas—
    no wonder my words have been impetuous.(C)
The arrows(D) of the Almighty(E) are in me,(F)
    my spirit drinks(G) in their poison;(H)
    God’s terrors(I) are marshaled against me.(J)
Does a wild donkey(K) bray(L) when it has grass,
    or an ox bellow when it has fodder?(M)
Is tasteless food eaten without salt,
    or is there flavor in the sap of the mallow[a]?(N)
I refuse to touch it;
    such food makes me ill.(O)

“Oh, that I might have my request,
    that God would grant what I hope for,(P)
that God would be willing to crush(Q) me,
    to let loose his hand and cut off my life!(R)
10 Then I would still have this consolation(S)
    my joy in unrelenting pain(T)
    that I had not denied the words(U) of the Holy One.(V)

11 “What strength do I have, that I should still hope?
    What prospects, that I should be patient?(W)
12 Do I have the strength of stone?
    Is my flesh bronze?(X)
13 Do I have any power to help myself,(Y)
    now that success has been driven from me?

14 “Anyone who withholds kindness from a friend(Z)
    forsakes the fear of the Almighty.(AA)
15 But my brothers are as undependable as intermittent streams,(AB)
    as the streams that overflow
16 when darkened by thawing ice
    and swollen with melting snow,(AC)
17 but that stop flowing in the dry season,
    and in the heat(AD) vanish from their channels.
18 Caravans turn aside from their routes;
    they go off into the wasteland and perish.
19 The caravans of Tema(AE) look for water,
    the traveling merchants of Sheba(AF) look in hope.
20 They are distressed, because they had been confident;
    they arrive there, only to be disappointed.(AG)
21 Now you too have proved to be of no help;
    you see something dreadful and are afraid.(AH)
22 Have I ever said, ‘Give something on my behalf,
    pay a ransom(AI) for me from your wealth,(AJ)
23 deliver me from the hand of the enemy,
    rescue me from the clutches of the ruthless’?(AK)

24 “Teach me, and I will be quiet;(AL)
    show me where I have been wrong.(AM)
25 How painful are honest words!(AN)
    But what do your arguments prove?
26 Do you mean to correct what I say,
    and treat my desperate words as wind?(AO)
27 You would even cast lots(AP) for the fatherless(AQ)
    and barter away your friend.

28 “But now be so kind as to look at me.
    Would I lie to your face?(AR)
29 Relent, do not be unjust;(AS)
    reconsider, for my integrity(AT) is at stake.[b](AU)
30 Is there any wickedness on my lips?(AV)
    Can my mouth not discern(AW) malice?

Footnotes

  1. Job 6:6 The meaning of the Hebrew for this phrase is uncertain.
  2. Job 6:29 Or my righteousness still stands