Add parallel Print Page Options

Israëls vervloeking is onderweg

21 Hierna kreeg ik de volgende boodschap van de Here: ‘Mensenzoon, kijk in de richting van Jeruzalem en profeteer tegen Israël en tegen haar heiligdommen. Want de Here zegt: Ik ben tegen u, Israël. “Ik zal mijn zwaard trekken en uw volk doden, zowel de goeden als de slechten. Ik zal met het zwaard uw land doortrekken vanaf de Negev tot aan de noordgrens en Ik zal niemand sparen. Heel de wereld zal weten dat Ik de Here ben. Hij heeft zijn zwaard in zijn hand en het zal niet in de schede terugkeren, voordat het zijn werk heeft gedaan.” Zucht en treur waar het volk bij is, mensenzoon, vanwege uw bittere verdriet. En als zij u vragen waarom u dat doet, moet u zeggen: “Vanwege het afschuwelijke nieuws dat God mij heeft meegedeeld. Als dat werkelijk gebeurt, zal zelfs het moedigste hart van angst wegsmelten, alle kracht zal wegvloeien als water. Elke geest zal bezwijken, sterke knieën zullen trillen en knikken. De Oppermachtige Here zegt: uw vervloeking is onderweg! Mijn oordelen zullen worden uitgevoerd!”’

En opnieuw kreeg ik een boodschap van God: 9-11 ‘Mensenzoon, zeg hun dit: “Een zwaard wordt geslepen en gepolijst voor een vreselijke slachtpartij. Het is geslepen om te kunnen doden, gepolijst om te blinken. Is dat soms een reden om blij te zijn? U hebt immers elke straf en waarschuwing genegeerd. Ik geef daarom dit zwaard in handen van de moordenaar om het te gebruiken.” 12 Mensenzoon, sla uzelf als teken van verslagenheid op uw dij, want dat zwaard zal mijn volk en al zijn leiders doden. Iedereen, zonder uitzondering, zal sterven. 13 In mijn toorn zal Ik hen allen op de proef stellen en welke kans zullen zij dan nog hebben om hun straf te ontlopen? vraagt de Oppermachtige Here. 14 Profeteer op de volgende manier tegen hen: klap een paar maal hard in uw handen, want zo zal het zwaard twee-, nee, driemaal op hen inhakken. Een afschuwelijk bloedbad staat hun van alle kanten te wachten. 15 Hun harten zullen wegsmelten van angst en velen zullen omkomen, want bij elke poort glanst het zwaard. Het flikkert als een bliksemschicht en is vlijmscherp, klaar voor de slachting. 16 Zwaard, sla naar rechts en sla naar links, val aan waar u maar wilt. 17 Ook Ik zal in mijn handen klappen, Ik, de Here, en daarna zal Ik mijn toorn wegnemen.’

18 Toen kreeg ik de volgende boodschap. De Here zei tegen mij:

19,20 ‘Mensenzoon, teken een kaart met daarop twee routes die het zwaard van de koning van Babel kan volgen: één naar Jeruzalem en één naar Rabba van de Ammonieten. En plaats een wegwijzer bij de tweesprong in de weg vanaf Babel. 21 Want de koning van Babel zal bij de tweesprong stilstaan en in tweestrijd verkeren over wat hij eerst zal aanvallen: Jeruzalem of Rabba. Hij zal zijn waarzeggers te hulp roepen en zij zullen het lot laten werken door pijlen in een koker door elkaar te schudden, zij zullen raad vragen aan de afgoden en de toekomst proberen af te lezen uit de lever van een offerdier. 22 Zij zullen besluiten naar Jeruzalem te trekken. Met stormrammen zullen zij op de poorten beuken, onder het slaken van moordzuchtige strijdkreten. Zij zullen belegeringstorens bouwen en een heuvel tegen de muren opwerpen om boven te komen. 23 Jeruzalem zal dit niet begrijpen. Hoe konden de waarzeggers zoʼn afschuwelijke fout maken? Want Babel is toch Judaʼs bondgenoot en heeft gezworen Jeruzalem te beschermen! Maar die koning van Babel zal uitsluitend denken aan de keren dat het volk in opstand kwam. Hij zal aanvallen en hen allen gevangennemen.

24 De Oppermachtige Here zegt: “Steeds weer klaagt uw schuld u aan, want uw zonden zijn schandelijk en werden openlijk bedreven. Waar u ook gaat en wat u ook doet, alles is besmet met zonde. Daarom is nu de tijd van uw verbanning aangebroken. 25 O koning Zedekia, slechte koning van Israël, de dag van de eindafrekening is voor u gekomen. 26 Zet uw met juwelen bezette kroon af,” zegt de Oppermachtige Here. “Het is afgelopen! Nu zullen de armen worden geëerd en de rijken worden vernederd. 27 Tot een puinhoop en een totale ruïne zal Ik het koninkrijk maken en dat blijft zo totdat Hij komt aan wie Ik het oordeel toevertrouw.”

28 Mensenzoon, profeteer ook tegenover de Ammonieten, want zij beledigen mijn volk in haar ellende. Deel hun dit mee: “Ook tegen u is mijn glanzend zwaard uit de schede getrokken, het is geslepen en gepolijst en flitst als de bliksem! 29 Uw tovenaars en valse profeten hebben u leugens verteld over veiligheid en welvaart, dat uw goden u zullen redden uit de handen van de koning van Babel. Op die manier hebben zij uw dood naderbij gebracht samen met die van alle andere goddelozen. Want ook voor u is de dag van de eindafrekening gekomen. 30 Zal Ik mijn zwaard weer in de schede steken, voordat Ik met u heb afgerekend? Nee, Ik zal u doden in uw eigen land, het land waarin u werd geboren. 31 Mijn toorn zal Ik over u uitstorten en Ik zal het vuur van mijn toorn aanblazen totdat het een loeiende vlammenzee is. Ik zal u uitleveren in de handen van wrede mannen, geoefend in verwoesting. 32 U bent de brandstof voor het vuur, uw bloed zal in uw eigen land worden vergoten en u zult volledig worden weggevaagd. Uw naam zal nog slechts verleden tijd zijn. Want Ik, de Here, heb het gezegd.”’

Babylon as God’s Sword of Judgment

21 [a]The word of the Lord came to me:(A) “Son of man, set your face against(B) Jerusalem and preach against the sanctuary.(C) Prophesy against(D) the land of Israel and say to her: ‘This is what the Lord says: I am against you.(E) I will draw my sword(F) from its sheath and cut off from you both the righteous and the wicked.(G) Because I am going to cut off the righteous and the wicked, my sword(H) will be unsheathed against everyone from south to north.(I) Then all people will know that I the Lord have drawn my sword(J) from its sheath; it will not return(K) again.’(L)

“Therefore groan, son of man! Groan before them with broken heart and bitter grief.(M) And when they ask you, ‘Why are you groaning?(N)’ you shall say, ‘Because of the news that is coming. Every heart will melt with fear(O) and every hand go limp;(P) every spirit will become faint(Q) and every leg will be wet with urine.’(R) It is coming! It will surely take place, declares the Sovereign Lord.”

The word of the Lord came to me: “Son of man, prophesy and say, ‘This is what the Lord says:

“‘A sword, a sword,
    sharpened and polished—
10 sharpened for the slaughter,(S)
    polished to flash like lightning!

“‘Shall we rejoice in the scepter of my royal son? The sword despises every such stick.(T)

11 “‘The sword is appointed to be polished,(U)
    to be grasped with the hand;
it is sharpened and polished,
    made ready for the hand of the slayer.
12 Cry out and wail, son of man,
    for it is against my people;
    it is against all the princes of Israel.
They are thrown to the sword
    along with my people.
Therefore beat your breast.(V)

13 “‘Testing will surely come. And what if even the scepter, which the sword despises, does not continue? declares the Sovereign Lord.’

14 “So then, son of man, prophesy
    and strike your hands(W) together.
Let the sword strike twice,
    even three times.
It is a sword for slaughter—
    a sword for great slaughter,
    closing in on them from every side.(X)
15 So that hearts may melt with fear(Y)
    and the fallen be many,
I have stationed the sword for slaughter[b]
    at all their gates.
Look! It is forged to strike like lightning,
    it is grasped for slaughter.(Z)
16 Slash to the right, you sword,
    then to the left,
    wherever your blade is turned.
17 I too will strike my hands(AA) together,
    and my wrath(AB) will subside.
I the Lord have spoken.(AC)

18 The word of the Lord came to me: 19 “Son of man, mark out two roads for the sword(AD) of the king of Babylon to take, both starting from the same country. Make a signpost(AE) where the road branches off to the city. 20 Mark out one road for the sword to come against Rabbah of the Ammonites(AF) and another against Judah and fortified Jerusalem. 21 For the king of Babylon will stop at the fork in the road, at the junction of the two roads, to seek an omen: He will cast lots(AG) with arrows, he will consult his idols,(AH) he will examine the liver.(AI) 22 Into his right hand will come the lot for Jerusalem, where he is to set up battering rams, to give the command to slaughter, to sound the battle cry,(AJ) to set battering rams against the gates, to build a ramp(AK) and to erect siege works.(AL) 23 It will seem like a false omen to those who have sworn allegiance to him, but he will remind(AM) them of their guilt(AN) and take them captive.

24 “Therefore this is what the Sovereign Lord says: ‘Because you people have brought to mind your guilt by your open rebellion, revealing your sins in all that you do—because you have done this, you will be taken captive.

25 “‘You profane and wicked prince of Israel, whose day has come,(AO) whose time of punishment has reached its climax,(AP) 26 this is what the Sovereign Lord says: Take off the turban, remove the crown.(AQ) It will not be as it was: The lowly will be exalted and the exalted will be brought low.(AR) 27 A ruin! A ruin! I will make it a ruin! The crown will not be restored until he to whom it rightfully belongs shall come;(AS) to him I will give it.’(AT)

28 “And you, son of man, prophesy and say, ‘This is what the Sovereign Lord says about the Ammonites(AU) and their insults:

“‘A sword,(AV) a sword,
    drawn for the slaughter,
polished to consume
    and to flash like lightning!
29 Despite false visions concerning you
    and lying divinations(AW) about you,
it will be laid on the necks
    of the wicked who are to be slain,
whose day has come,
    whose time of punishment has reached its climax.(AX)

30 “‘Let the sword return to its sheath.(AY)
    In the place where you were created,
in the land of your ancestry,(AZ)
    I will judge you.
31 I will pour out my wrath on you
    and breathe(BA) out my fiery anger(BB) against you;
I will deliver you into the hands of brutal men,
    men skilled in destruction.(BC)
32 You will be fuel for the fire,(BD)
    your blood will be shed in your land,
you will be remembered(BE) no more;
    for I the Lord have spoken.’”

Footnotes

  1. Ezekiel 21:1 In Hebrew texts 21:1-32 is numbered 21:6-37.
  2. Ezekiel 21:15 Septuagint; the meaning of the Hebrew for this word is uncertain.