Add parallel Print Page Options

David tot koning van Israël gekroond

Vertegenwoordigers van alle stammen van Israël kwamen naar David in Hebron en beloofden hem trouw. ‘Wij zijn uw volksgenoten, uw broeders,’ zeiden zij. ‘Zelfs toen Saul nog onze koning was, was u onze werkelijke leider. De Here heeft immers beloofd dat u de herder en leider van zijn volk zou worden.’ Zo sloot David voor de ogen van de Here in Hebron een verbond met de leiders van Israël en zij zalfden hem tot koning.

4,5 David was dertig jaar toen hij koning werd. Eerst regeerde hij zevenenhalf jaar vanuit Hebron over Juda. Daarna regeerde hij drieëndertig jaar in Jeruzalem over Israël en Juda. In totaal was hij dus veertig jaar aan de macht.

Kort daarna leidde David zijn troepen naar Jeruzalem om de strijd aan te binden met de Jebusieten, die daar woonden. ‘U komt hier nooit binnen,’ zeiden zij. ‘Zelfs blinden en lammen zouden u buiten de muren kunnen houden!’ Zo gemakkelijk dachten zij David van zich af te kunnen houden. Maar David en zijn mannen versloegen hen en veroverden de burcht Sion, die nu de Stad van David wordt genoemd. Want toen de beledigende boodschap van de verdedigers van de stad David had bereikt, had hij tegen zijn troepen gezegd: ‘Zodra de stad is ingenomen, moeten jullie al die “lamme” en “blinde” Jebusieten van de burcht naar beneden gooien. Ik haat hen. Degene die de stad als eerste inneemt, wordt opperbevelhebber.’ Hiervan stamt het spreekwoord: ‘Blinden en lammen mogen niet binnenkomen!’ David maakte de burcht Sion tot zijn hoofdkwartier en noemde deze voortaan de ‘Stad van David.’ Rondom bouwde hij versterkingen. Hij begon bij Millo en bouwde zo verder naar binnen. 10 Op die manier werd David steeds machtiger, want de Here, de God van de hemelse legers, hielp hem.

11 Koning Hiram van Tyrus stuurde cederhout, timmerlui en steenhouwers om een paleis voor David te bouwen. 12 David besefte nu waarom de Here hem koning had gemaakt en zijn koningschap zo zegende, God maakte zo zijn volk Israël beroemd.

13 Nadat David van Hebron naar Jeruzalem was verhuisd, trouwde hij nog meer vrouwen en bijvrouwen, van wie hij veel zonen en dochters kreeg. 14-16 Davids kinderen die in Jeruzalem werden geboren zijn: Sammua, Sobab, Nathan, Salomo, Jibhar, Elisua, Nefeg, Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet.

17 Toen de Filistijnen hoorden dat David koning van heel Israël was geworden, probeerden zij hem gevangen te nemen, maar David werd van hun plan op de hoogte gesteld en verschanste zich in zijn burcht. 18 De Filistijnen arriveerden en verspreidden zich over het dal van Refaïm. 19 David vroeg de Here: ‘Moet ik de burcht verlaten en de strijd met hen aanbinden? Zult U hen voor mij verslaan?’ En de Here antwoordde: ‘Ja, bind de strijd aan, want Ik zal u de overwinning geven.’ 20 Dus verliet David de burcht, trok op naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. ‘Dit heeft de Here gedaan!’ erkende hij. ‘Hij brak als een stormvloed door de vijandelijke rijen.’ Daarom noemde hij die plaats Baäl-Perazim, ‘De Here breekt zich baan.’ 21 Onder de zaken die de Filistijnen hadden achtergelaten, waren veel afgodsbeelden. Dat alles werd buitgemaakt door de troepen van David.

22 De Filistijnen kwamen echter terug en verspreidden zich weer over het dal van Refaïm. 23 Toen David de Here om raad vroeg, kreeg hij het antwoord: ‘Val hen niet van voren aan. Maak een omtrekkende beweging tot bij de balsemstruiken. 24 Als u door die struiken een geluid hoort gaan van marcherende voeten, val dan aan! Dat is het teken dat de Here voor u uit is gegaan om hen te vernietigen.’

25 David volgde de aanwijzingen van de Here op en versloeg de Filistijnen over het hele gebied tussen Gibea en Gezer.

David wordt koning van heel Israël

Daarna kwamen alle stammen van Israël naar David in Hebron. Ze zeiden: "Wij zijn van uw eigen volk. Vroeger al, toen Saul nog onze koning was, leidde u Israël in de oorlogen. En de Heer beloofde u dat u Israël zou leiden en koning van Israël zou worden." Zo kwamen alle leiders van Israël naar de koning in Hebron. En koning David sloot een verbond tussen hemzelf, het volk en de Heer. En ze zalfden David tot koning van Israël.

David was 30 jaar oud toen hij koning werd. Hij heeft 40 jaar geregeerd. In Hebron regeerde hij zeven jaar en zes maanden over Juda, en in Jeruzalem 33 jaar over heel Israël en Juda.

David gaat in Jeruzalem wonen

De koning trok met zijn leger naar Jeruzalem en viel de stad aan. Maar de bewoners, de Jebusieten, zeiden tegen David: "U komt hier niet binnen! Blinden en lammen zouden u nog kunnen tegenhouden!" Ze bedoelden dat het David nooit zou lukken om de stad te veroveren.[a] Maar het lukte David om in de stad te komen. Hij veroverde de burcht Sion en noemde die 'Stad van David'. David had gezegd: "Wie door de watergang de stad binnendringt en de Jebusieten en hun lammen en blinden verslaat, wordt aanvoerder van mijn leger." Sindsdien wordt er gezegd: 'Blinden en lammen mogen het huis niet in.' David hield niet van lammen en blinden.

David ging in de burcht Sion wonen en noemde die: 'Stad van David'. Hij bouwde er muren omheen, vanaf de Millo-burcht tot aan het paleis dat meer naar binnen lag. 10 David werd steeds machtiger, want de Heer, de God van de hemelse legers, was met hem.

11 Koning Hiram van Tyrus stuurde boodschappers naar David. Hij liet hen cederhout, timmermannen en metselaars naar David brengen, om voor David een paleis te bouwen. 12 Daaraan merkte David dat de Heer hem tot een machtig en beroemd koning had gemaakt. Want Hij wilde goed zijn voor zijn volk Israël.

13 Toen David uit Hebron vertrokken was en in Jeruzalem was gaan wonen, trouwde hij met nog meer vrouwen en bijvrouwen.[b] Hij kreeg nog meer zonen en dochters. 14 Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem werden geboren: Sammua, Sobab, Natan, Salomo, 15 Jibchar, Elisua, Nefeg, 16 Jafia, Elisama, Eljada en Elifelet.

David verslaat de Filistijnen

17 De Filistijnen hoorden dat David koning van heel Israël was geworden. Toen trokken ze met hun hele leger op om David te verslaan. Maar David hoorde het en trok naar de burcht. 18 De Filistijnen verzamelden zich in het Refaïm-dal. 19 David vroeg aan de Heer: "Zal ik de Filistijnen aanvallen? Zult U mij de overwinning geven?" De Heer antwoordde David: "Ga. Ik zal je de overwinning geven." 20 David trok met zijn leger naar Baäl-Perazim en versloeg hen daar. David zei: "De Heer is door mijn vijanden heen gebroken, zoals water een dam doorbreekt." Daarom wordt die plaats Baäl-Perazim (= 'de Heer breekt door') genoemd. 21 De Filistijnen lieten zelfs hun godenbeelden achter toen zij op de vlucht sloegen. David en zijn mannen namen die mee.

22 De Filistijnen verzamelden zich opnieuw in het Refaïm-dal. En opnieuw vroeg David de Heer om raad. 23 De Heer zei: "Ga niet recht op hen af. Trek om hen heen tot je achter hen bent, bij de moerbeibomen. 24 Val hen van daar snel aan, zodra je het geluid van voetstappen hoort in de toppen van de bomen. Want dan ben Ik met mijn leger gekomen om het leger van de Filistijnen te verslaan. Ik ga voor je uit." 25 David deed wat de Heer gezegd had en versloeg de Filistijnen. Hij achtervolgde hen vanaf Geba tot aan Gezer.

Footnotes

  1. 2 Samuël 5:6 Dat zeiden ze, omdat in de tijd van Jozua het de Israëlieten niet gelukt was de Jebusieten uit Jeruzalem weg te jagen. Lees Jozua 15:63. Jeruzalem werd maar gedeeltelijk door Israëlieten bewoond. In het andere deel woonden nog altijd de Jebusieten. David wilde daar een einde aan maken.
  2. 2 Samuël 5:13 Voor een bijvrouw was geen bruidsprijs betaald. Vaak was ze een slavin