Ézéchiel 3
Segond 21
3 Il m’a dit: «Fils de l’homme, mange ce qui est devant toi! Mange ce livre et va parler à la communauté d’Israël!»
2 J’ai ouvert ma bouche et il m’a donné ce livre à manger.
3 Il m’a dit: «Fils de l’homme, nourris ton ventre et remplis tes intestins avec ce livre, celui que je te donne!» Alors *je l’ai avalé, et dans ma bouche il a été doux comme du miel[a].
4 Il m’a dit: «Fils de l’homme, va trouver la communauté d’Israël et communique-leur mes paroles! 5 En effet, ce n'est pas vers un peuple dont le langage est obscur et la langue difficile que tu es envoyé, c'est vers la communauté d'Israël. 6 Non, ce n'est pas vers de nombreux peuples dont le langage est obscur et la langue difficile, dont tu ne comprends pas les paroles. Si je t'envoyais vers eux, eux, ils t'écouteraient. 7 Mais la communauté d'Israël ne voudra pas t'écouter parce qu’elle ne veut pas m'écouter. En effet, toute la communauté d'Israël a le front dur et le cœur endurci. 8 Cependant, j’ai endurci ton visage pour résister à leur visage, et ton front pour résister à leur front. 9 J’ai rendu ton front aussi dur qu’un diamant, plus dur que la pierre. Tu n’auras pas peur d’eux et tu ne te laisseras pas effrayer par eux, même si c’est une communauté de rebelles.» 10 Il m’a dit: «Fils de l’homme, que ton cœur accepte et que tes oreilles écoutent toutes les paroles que je te dirai! 11 Va trouver les exilés, les membres de ton peuple! Tu leur parleras et, qu'ils écoutent ou qu'ils n'écoutent pas, tu leur diras: ‘Voici ce que dit le Seigneur, l'Eternel.’»
12 Puis l'Esprit m’a enlevé et j’ai entendu derrière moi le bruit d’une grande exclamation: «Bénie soit la gloire de l'Eternel qui se manifeste depuis l’endroit où il réside!» 13 J’ai entendu le bruit des ailes des êtres vivants qui se touchaient l'une l'autre, le bruit des roues auprès d'eux et le bruit de cette grande exclamation. 14 L'Esprit m’a donc enlevé et m’a emporté. Je suis parti, amer et furieux, tandis que la main de l'Eternel agissait sur moi avec puissance. 15 Je suis arrivé à Thel-Abib, vers les exilés qui habitaient près du fleuve Kebar, et je me suis assis là où ils s’asseyaient. Je suis resté là durant sept jours, consterné, au milieu d'eux.
16 Au bout de sept jours, la parole de l'Eternel m’a été adressée: 17 «Fils de l’homme, je te donne comme sentinelle à la communauté d'Israël. Tu écouteras la parole qui sort de ma bouche et tu les avertiras de ma part. 18 Quand je dirai au méchant: ‘Tu vas mourir, c’est certain’, si tu ne l'avertis pas, si tu ne parles pas pour avertir le méchant afin qu’il renonce à sa mauvaise conduite et reste en vie, ce méchant mourra à cause de sa faute, mais je te réclamerai son sang. 19 Si au contraire tu avertis le méchant et qu'il ne renonce pas à sa méchanceté ni à sa mauvaise conduite, il mourra à cause de sa faute, mais toi, tu auras délivré ton âme. 20 Si un juste renonce à sa justice et commet l’injustice, je mettrai un piège devant lui et il mourra. Parce que tu ne l’auras pas averti, il mourra à cause de son péché et l’on ne se souviendra plus de la justice qu'il avait pratiquée, mais je te réclamerai son sang. 21 Si au contraire tu avertis le juste pour qu’il ne commette pas de péché, et qu'il ne pèche pas, il restera en vie parce qu'il s'est laissé avertir et toi, tu auras délivré ton âme.»
22 Là encore la main de l'Eternel reposait sur moi. Il m’a dit: «Lève-toi, sors dans la vallée et là-bas je te parlerai.» 23 Je me suis levé et je suis sorti dans la vallée. Et voici que la gloire de l'Eternel se tenait là, telle que je l'avais vue près du fleuve Kebar. Alors je suis tombé le visage contre terre. 24 L'Esprit est entré en moi et m’a mis debout sur mes pieds. Il m’a parlé et m’a dit: «Va t'enfermer chez toi. 25 Fils de l’homme, on mettra sur toi des cordes, avec lesquelles on t’attachera afin que tu ne puisses pas aller au milieu d'eux. 26 Je collerai ta langue à ton palais pour que tu sois muet et ne puisses pas leur adresser de reproches, car c'est une communauté de rebelles. 27 Cependant, quand je te parlerai, j'ouvrirai ta bouche pour que tu leur dises: ‘Voici ce que dit le Seigneur, l'Eternel.’ Que celui qui voudra écouter écoute, et que celui qui ne voudra pas n'écoute pas! En effet, c'est une communauté de rebelles.
Footnotes
- Ézéchiel 3:3 Je l’ai… miel: repris en Apocalypse 10.10.
Ezechiël 3
BasisBijbel
De Heer geeft Ezechiël een opdracht (vervolg)
3 Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet op wat je hier ziet. Eet deze boekrol op en ga dan naar het volk Israël. Spreek tot hen." 2 Ik deed mijn mond open en Hij stopte de boekrol in mijn mond. 3 En Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, eet je vol van deze boekrol." Ik at de boekrol op, en hij smaakte zo zoet als honing.
4 Daarna zei Hij tegen mij: "Mensenzoon, ga nu naar de Israëlieten. Zeg tegen hen wat Ik tegen jou zeg. 5 Ik stuur je niet naar een volk met een moeilijke taal, een taal die je niet begrijpt.[a] Nee, Ik stuur je naar je eigen volk: het volk Israël. 6 Ik stuur je niet naar buitenlandse volken waarvan je de taal niet verstaat. Als Ik je daar naartoe gestuurd had, zouden zij naar je geluisterd hebben. 7 Maar het volk Israël zal niet naar je willen luisteren, want ze willen nooit naar Mij luisteren. Want het hele volk Israël is koppig en eigenwijs. 8 Maar Ik zal jou net zo koppig en eigenwijs maken als zij zijn. Daardoor zul je je niets van hen aantrekken. 9 Ik zal je harder maken dan steen, ja, zo hard als diamant. Je hoeft dus niet bang voor hen te zijn, ook al zijn ze koppig en ongehoorzaam. 10 Mensenzoon, luister goed naar alles wat Ik je zal zeggen en onthoud het goed. 11 Ga dan naar de mensen van je volk die hier in Babylonië moeten wonen. Zeg tegen hen wat Ik je zeg, ook als ze niet naar je willen luisteren."
12 Toen tilde de Geest mij op. Achter mij hoorde ik een dreunend geluid. – Prijs de Heer in zijn verblijfplaats![b] – 13 Het was het geluid van de vleugels van de wezens en het geluid van de wielen naast hen. Het was een donderend geluid. De vleugels van de wezens raakten elkaar. 14 En de Geest tilde me op en nam me mee. Zo ging ik weg, diep bedroefd. Mijn geest brandde in mij, doordat de Geest van de Heer zo sterk op mij was. 15 Ik kwam in Tel-Abib, bij de Israëlieten die daar bij de rivier de Kebar wonen. Ik bleef daar zeven dagen helemaal verbijsterd zitten.
Ezechiëls verantwoordelijkheid
16 Na die zeven dagen zei de Heer tegen mij: 17 "Mensenzoon, Ik wijs jou aan tot wachtpost voor het volk Israël. Jij moet hen namens Mij waarschuwen voor het gevaar waarin ze zich bevinden. Je moet hen waarschuwen met de woorden die Ik je geef. 18 Als Ik tegen een slecht mens zeg dat hij zal sterven, moet jij hem waarschuwen. Waarschuw hem dat hij zal sterven als hij niet stopt met de slechte dingen die hij doet. Als je dat niet doet, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Maar jij zal verantwoordelijk zijn voor zijn dood. 19 Maar als jij hem waarschuwt en hij wil niet veranderen, dan zal hij vanwege zijn slechtheid sterven. En jij hebt geen schuld op je geladen.
20 Stel dat iemand eerst leefde zoals Ik het wil, maar daarmee ophoudt en een slecht mens wordt. Dan zal Ik hem doden. Als jij hem niet waarschuwt, zal hij vanwege zijn eigen slechtheid sterven. Ik zal geen rekening houden met de goede dingen die hij eerst heeft gedaan. Maar jij bent verantwoordelijk voor zijn dood, omdat je hem niet gewaarschuwd hebt.
21 Maar als je iemand die leeft zoals Ik het wil, waarschuwt om geen slechte dingen te gaan doen, en hij doet dat inderdaad niet, dan zal hij blijven leven. En jij hebt geen schuld op je geladen."
De Heer zegt dat Ezechiël zijn volk nog niet zal kunnen waarschuwen
22 De Geest van de Heer was daar op mij. En Hij zei tegen mij: "Sta op en ga naar het dal. Daar zal Ik tegen je spreken." 23 Ik stond op en ging naar het dal. Daar zag ik plotseling de stralende aanwezigheid van de Heer, zoals ik Hem aan de rivier de Kebar had gezien. Ik viel op de grond neer.
24 Maar de Geest kwam in mij en zette mij weer op mijn voeten. Hij zei tegen mij: "Mensenzoon, sluit je op in je huis. 25 Je zal door Mij met touwen vastgebonden worden, zodat je niet meer naar hen toe kan gaan. 26 En Ik zal ervoor zorgen dat je tong lijkt vast te kleven in je mond, zodat je niet zal kunnen spreken. Je zal hen niet kunnen waarschuwen. Ze willen toch niet naar je luisteren. 27 Alleen als Ik tegen je spreek, zal Ik je tong losmaken. Dan moet je namens Mij tegen hen spreken en zeggen: 'Dit zegt de Heer.' Sommige mensen zullen willen luisteren, andere niet. Want het is een koppig en ongehoorzaam volk."
Footnotes
- Ezechiël 3:5 Zoals bijvoorbeeld de Babyloniërs, bij wie hij woonde.
- Ezechiël 3:12 Dit zinnetje is een uitroep van Ezechiël die diep onder de indruk is van alles wat hij ziet en hoort. De 'verblijfplaats' is hier het geheel van de troon op de koepel boven de 'wagen' die gedragen wordt door de hemelse wezens. Dat blijkt uit vers 13.
Version Segond 21 Copyright © 2007 Société Biblique de Genève by Société Biblique de Genève
© stichting BasisBijbel 2013 Gecorrigeerde tekst © 2015 Alle rechten voorbehouden Uitgegeven bij de ZakBijbelBond: 2016