Add parallel Print Page Options

Gods wet openbaart zonde

Broeders en zusters, ik spreek toch tegen mensen die de wet kennen. Dan moet u ook weten dat de wet alleen iets over ons te zeggen heeft zolang wij leven. Laten wij het voorbeeld nemen van een getrouwde vrouw. Zolang haar man leeft, is zij voor de wet aan hem gebonden. Maar als haar man sterft, geldt die wet voor haar niet meer. Als zij daarna met een andere man trouwt, is daar niets op tegen. Maar als zij gemeenschap met een andere man heeft terwijl haar eigen man nog leeft, maakt zij zich schuldig aan overspel. Vrienden, zo bent u niet meer gebonden aan de Joodse wet. Want toen Christus stierf, bent u mét Hem gestorven. Voor de wet bestaat u niet meer. Nu behoort u toe aan iemand anders, aan Christus die uit de dood is opgestaan. En hierdoor kunnen wij voor God een vruchtbaar leven leiden. Toen wij nog ons eigen leven leidden, werd ons lichaam beheerst door zondige begeerten, die werden aangewakkerd door de wet. Het enige gevolg daarvan was de dood. Maar nu zijn wij van de wet bevrijd. Omdat wij gestorven zijn, kan zij ons niet vasthouden. Nu kunnen we God op een heel nieuwe manier dienen: vanuit ons hart, door zijn Geest, en niet op de oude manier door het naleven van wetten.

Is de wet dan de oorzaak van de zonde? Geen sprake van! Zonder de wet zou ik nooit geweten hebben wat zonde is. Als de wet niet had gezegd: ‘U mag niet iets begeren wat van een ander is,’ zou ik niet hebben geweten dat dit verkeerd is. Maar de zonde gebruikte de wet om verkeerde begeerten in mij op te wekken. Want als er geen wet is, die overtreden kan worden, heeft de zonde geen schijn van kans. Vroeger leefde ik zonder de wet. Maar toen ik de wet leerde kennen, ontdekte ik wat zonde is. En het leven maakte plaats voor de dood. 10 De strenge regels die mij naar het leven moesten leiden, bleken mij naar de dood te voeren. 11 De zonde zag haar kans schoon en gebruikte die voorschriften om mij op de verkeerde weg te brengen en te doden. 12 Maar op Gods wet zelf is niets aan te merken. Wat die wet van ons eist, is zuiver, rechtvaardig en goed.

13 Heeft het goede dan mijn dood veroorzaakt? Geen sprake van! Het komt door de zonde, die heeft iets goeds gebruikt om mij de dood in te jagen. Daaruit blijkt haar ware aard. 14 Wij weten dat de wet van God een geestelijke zaak is. Maar ik ben een mens van vlees en bloed, die onderworpen is aan de zonde. 15 Mijn doen en laten zijn voor mijzelf een raadsel. Want ik doe niet wat ik graag wil. Nee, ik doe juist dingen waar ik een hekel aan heb. 16 Ik doe dus wat ik niet wil en daaruit blijkt dat ik het met de wet eens ben en dat ik die juist vind. 17 Wel, dan doe ik die slechte dingen niet zélf, maar de zonde die mij beheerst. 18 Ik weet dat ik door en door slecht ben, tenminste wat mijn oude natuur betreft. Ik kan het goede niet doen. Ik wil het wel, maar ik kan het niet. 19 Hoewel ik het goede wil, doe ik het niet. In plaats daarvan doe ik het slechte en dat wil ik nu juist niet. 20 Als ik doe wat ik niet wil, doe ik dat eigenlijk niet zelf, maar de zonde in mij. 21 Zo ervaar ik steeds weer: als ik het goede wil doen, kan ik het niet laten het slechte te doen.

22 In mijn diepste wezen wil ik heel graag doen wat Gods wet van mij vraagt. 23 Maar ik zie dat mijn doen en laten daarmee volledig in tegenspraak is. Wat mijn verstand wil en mijn lichaam doet, is altijd in strijd met elkaar. De zonde leeft in mijn lichaam. 24 Wat ben ik er ellendig aan toe! Wie zal mij verlossen uit deze vreselijke macht van de dood? 25 Ik dank God dat er een uitweg is door Jezus Christus, onze Here! Om kort te gaan: ik sta met mijn verstand wel achter de wet van God, maar ben in mijn dagelijks leven onderworpen aan de wet van de zonde.

De wet van God laat ons zien dat we slecht zijn

Broeders en zusters, jullie kennen de wet. Jullie weten ook dat de wet alleen over ons heerst zolang we leven. Bijvoorbeeld: Een getrouwde vrouw moet van de wet bij haar man blijven, zolang hij leeft. Maar als haar man is gestorven, heeft ze niet meer met die wet te maken. Zolang haar man nog leeft, is het verkeerd als ze met een andere man trouwt. Want dan is ze ontrouw aan haar man. Maar als haar man is gestorven, is ze vrij van die wet. Dan is ze niet meer ontrouw aan haar man als ze met een andere man trouwt.

Zo is het ook met jullie, broeders en zusters. Voor de wet van Mozes bestaan jullie niet meer. Dat komt doordat jullie samen met Christus zijn gestorven. Daardoor konden jullie het eigendom worden van iemand anders. Namelijk van Jezus, die uit de dood is opgestaan. Daardoor kunnen jullie voortaan leven op de manier die God graag wil. Want toen we nog niet in Jezus geloofden, zorgden onze verkeerde verlangens ervoor dat we slechte dingen deden. Die verkeerde verlangens werden nog sterker doordat de wet van Mozes ze verbood. We deden de dingen waartoe het kwaad ons opstookte. En het gevolg was de dood. Maar nu we met Jezus gestorven zijn, heeft de wet van Mozes niets meer over ons te zeggen. We bestaan niet meer voor die wet waaraan we ons moesten houden, want we zijn dood voor de wet. Vroeger dienden we God door middel van de wet van Mozes. Maar nu niet meer. Nu dienen we God als nieuwe mensen, door Gods Geest.

Hoe zit het dan? Is de wet dan iets slechts? Nee, helemaal niet. Want zonder de wet zou ik niet geweten hebben wat slecht is. Ik zou bijvoorbeeld niet geweten hebben dat jaloersheid verkeerd is, als de wet niet had gezegd dat je niet jaloers mag zijn. De wet is dus niet verkeerd. Maar het kwaad gebruikte de wet om macht over mij te krijgen: ik werd opgestookt tot allerlei verkeerde dingen. Maar zonder de wet heeft het kwaad geen enkele macht. Vroeger toen ik klein was, leefde ik zonder de wet te kennen. Maar toen ik volwassen werd en de wet leerde kennen, begon het kwaad in mij te leven. Dat veroorzaakte mijn dood. 10 De wet die mij leven had moeten brengen, werd juist mijn dood. 11 Want door de wet kreeg het kwaad macht over mij. Het kwaad gebruikte de wet als wapen om mij verkeerde dingen te laten doen. Zo werd ik schuldig en verdiende ik de dood. 12 Maar de wet op zichzelf is heilig. En wat de wet van ons vraagt, is heilig en rechtvaardig en goed.

13 Heeft iets goeds mij dan gedood? Nee, helemaal niet! Maar het kwaad heeft iets goeds gebruikt (namelijk de wet) om mij te doden. Dat laat wel heel duidelijk zien hoe slecht het kwaad is.

Onze eigen machteloosheid tegen het kwaad

14 We weten dat de wet van Mozes een geestelijke wet is. Maar ík ben van vlees en bloed en een slaaf van het kwaad. 15 En ik begrijp zelf niet wat ik aan het doen ben. Want ik doe niet wat ik zou wíllen doen. Maar ik doe juist dat wat ik níet wil doen omdat het slecht is. 16 Als ik dus doe wat ik níet wil doen, geef ik toe dat de wet gelijk heeft en goed is. 17 Maar dan ben ik het dus niet zelf, die verkeerde dingen doe. Maar het kwaad in mij doet dat. 18 Want ik weet dat in mijzelf (en daarmee bedoel ik in mijn oude 'ik')[a] niets goeds woont. Want ik wíl het goede wel doen, maar het lukt me niet. 19 Want ik doe niet het goede dat ik zou wíllen doen, maar ik doe juist het slechte dat ik níet wil doen. 20 Als ik nu juist doe wat ik níet wil, dan komt dat niet door mijzelf, maar door het kwaad dat in mij zit. 21 En zo gaat het altijd: als ik het goede wil doen, zorgt het kwaad in mij ervoor dat ik het slechte doe. 22 Want met mijn geest en mijn verstand wil ik graag doen wat de wet van God vraagt. 23 Maar mijn 'ik' strijdt tegen mijn verstand en wil andere dingen doen. Zo word ik een gevangene van het kwaad dat in mij zit. 24 Wat een vreselijke toestand! Wie kan mij bevrijden van dit 'ik' waar het kwaad in woont dat mij doodt? 25 Prijs God: Jezus Christus! 26 Het zit dus zo: met mijn geest en mijn verstand wil ik graag gehoorzaam zijn aan de wet van God. Maar mijn 'ik' gehoorzaamt aan 'de wet van het kwaad'.

Footnotes

  1. Romeinen 7:18 Met het 'oude ik' wordt onze eigen menselijke aard bedoeld. Het wordt in de meeste vertalingen 'vlees' genoemd. In onszelf, als mens, is niets goeds. Maar doordat Gods Geest in ons is komen wonen, is dat veranderd. We zijn opnieuw geboren (lees Johannes 1:12). We zijn nieuwe mensen geworden (lees Romeinen 6:4). Onze oude menselijke aard bestaat nog wel, maar is geen slaaf meer van het kwaad. We hebben de mogelijkheid gekregen om 'nee' te zeggen tegen het kwaad (lees Romeinen 6:6).