Add parallel Print Page Options

De Heerlijkheid van de Here vult de tempel

1,2 Nadat Salomo zijn gebed had beëindigd, flitste vuur vanuit de hemel naar beneden dat de offers verteerde. En de Heerlijkheid van de Here vulde de tempel, zodat de priesters niet naar binnen konden. Alle mensen hadden het zien gebeuren en knielden met gebogen hoofd om de Here te aanbidden en te danken. Zij riepen uit: ‘Hij is goed en zijn goedheid en liefde duren tot in eeuwigheid!’

4,5 Daarna wijdden de koning en zijn onderdanen de tempel in door brandoffers aan de Here te offeren. Koning Salomoʼs bijdrage daaraan bedroeg tweeëntwintigduizend ossen en honderdtwintigduizend schapen. De priesters stonden op hun normale posten en de Levieten speelden een lied om de Here te danken voor zijn eeuwigdurende goedheid. Daarvoor gebruikten zij de muziekinstrumenten die koning David zelf had gemaakt en had gebruikt om de Here te loven. Toen de priesters op de trompetten bliezen, bleef iedereen staan. Salomo heiligde de binnenhof van de tempel, zodat deze die dag kon worden gebruikt als offerplaats, want het koperen altaar kon de vele offers niet verwerken. De zeven dagen die volgden, werden gebruikt voor de viering van het loofhuttenfeest. Vanuit heel Israël kwamen grote groepen mensen en onder hen waren er zelfs uit Hamath in het uiterste noorden en uit de buurt van de grens met Egypte in het uiterste zuiden. Zeven dagen lang werd dit feest van de inwijding van de tempel gevierd, op de achtste dag werd een plechtige bijeenkomst gehouden en vervolgens vierden ze zeven dagen lang het loofhuttenfeest. 10 Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand stuurde Salomo de mensen terug naar huis. Iedereen was blij en opgewekt, omdat de Here zo goed was geweest voor David, Salomo en zijn volk Israël.

11 Toen Salomo de bouw van de tempel en van zijn eigen paleis voltooid had en alles had gedaan wat hij zich had voorgenomen, 12 verscheen de Here hem in de nacht en zei: ‘Ik heb uw gebed gehoord en deze tempel gekozen als de plaats waar u Mij uw offers mag brengen. 13 Als Ik de hemel sluit zodat er geen regen valt of als Ik de sprinkhanenzwermen beveel dat zij al uw oogsten moeten opeten of als Ik de pest onder u laat uitbreken 14 en mijn volk zich vernedert en bidt, Mij weer zoekt en breekt met zijn zondige praktijken, dan zal Ik vanuit de hemel luisteren, zijn zonden vergeven en het land weer gezond maken. 15,16 Ik zal aandachtig luisteren naar elk gebed dat wordt uitgesproken op deze plaats die Ik heb uitgekozen en afgezonderd als mijn eeuwige woonplaats, mijn ogen en mijn hart zullen daar voor altijd zijn. 17 En wat uzelf betreft: als u Mij volgt zoals uw vader David deed, 18 zal Ik ervoor zorgen dat u en uw nakomelingen voor altijd koningen van Israël blijven. 19 Maar als u Mij niet volgt en de wetten die Ik u gaf, niet naleeft en afgoden aanbidt, 20 zal Ik mijn volk wegjagen uit dit land dat Ik het gaf en zal deze tempel worden verwoest, ook al heb Ik hem voor mijzelf geheiligd. Ik zal er dan een afschrikwekkend voorbeeld van maken, een plaats die het onderwerp wordt van spot en kwaadsprekerij. 21 Dan zal die plaats niet langer beroemd zijn. Nee, de mensen die er voorbijkomen, zullen zich vol verbazing afvragen: “Waarom heeft de Here zoiets vreselijks gedaan met dit land en deze tempel?” 22 En het antwoord zal dan luiden: “Omdat de Israëlieten de Here, de God van hun voorouders de rug toekeerden—de God die hen uit het land Egypte bevrijdde—en zij in plaats van Hem andere goden vereerden. Daarom heeft Hij deze vreselijke ramp over hen gebracht.” ’

Diverse bouwprojekten van Salomo

Het was inmiddels twintig jaar geleden dat Salomo de bouw van de tempel van de Here en van zijn eigen koninklijk paleis had voltooid. Hij begon zich nu in te zetten voor de versterking van de steden die koning Churam van Tyrus hem had gegeven, waarna hij groepen Israëlieten naar die steden liet verhuizen. In die tijd bond Salomo de strijd aan tegen de stad Hamath-Zoba en nam haar in. In het woestijngebied bouwde hij de stad Tadmor en hij vestigde steden in Hamath als voorraadplaatsen. Verder versterkte hij de steden Hoog-Bet-Horon en Laag-Bet-Horon door hen te ommuren en de toegangen af te sluiten met zware, goed vergrendelde poorten. Ook bouwde hij in die tijd Baälath en andere voorraadplaatsen en bovendien speciale steden voor zijn strijdwagens en paarden. Hij bouwde naar hartelust in Jeruzalem, de Libanon en alle andere gebieden waar hij het voor het zeggen had. 7,8 De Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en de Jebusieten, de nakomelingen van de volken die niet volledig door de Israëlieten waren uitgeroeid, werden tot dwangarbeid verplicht. De Israëlitische burgers maakte hij echter niet tot slaven. Hij stelde hen te werk als soldaten, officieren en ruiters. 10 Tevens waren tweehonderdvijftig van hen regeringsambtenaren die hielpen bij het besturen van het land.

11 Salomo liet zijn vrouw, de dochter van de farao, verhuizen van de Stad van David naar het nieuwe paleis dat hij voor haar had gebouwd. ‘Want,’ zei hij, ‘zij kan niet in het paleis van koning David blijven wonen, want de ark van de Here heeft daar in de buurt gestaan en het is dus heilige grond.’ 12 Daarna bracht Salomo brandoffers aan de Here op het altaar dat hij een plaats had gegeven voor de voorhal van de tempel. 13 De hoeveelheid offers varieerde van dag tot dag, in overeenstemming met de aanwijzingen die Mozes daarvoor had gegeven, op de sabbatten, de vieringen van de nieuwe maan en bij de drie jaarlijkse feesten: Pesach, Wekenfeest en Loofhuttenfeest. 14 Bij de aanwijzing van de priesters voor de taken in de tempel, volgde hij de voorschriften die zijn vader David hem had gegeven. De Levieten kregen opdracht de Here te loven en de priesters bij hun dagelijkse werk te helpen. De poortwachters kregen hun taak bij de poorten toegewezen. Alles gebeurde precies volgens de aanwijzingen van koning David. 15 Er werd in geen enkel opzicht afgeweken van de aanwijzingen omtrent deze zaken en het beheer van de schatkamers. 16 Op die manier bracht Salomo de bouw van de tempel tot een goed einde, vanaf de dag dat de eerste steen van de tempel van de Here werd gelegd tot op de dag van de voltooiing.

17,18 Toen begaf hij zich naar de zeehavens Esjon-Geber en Elat aan de zuidkust van Edom om een vloot uit te rusten van schepen die koning Churam hem ter beschikking had gesteld. Deze schepen, bemand door de ervaren zeelui van koning Churam en Salomoʼs eigen mensen, voeren naar Ofir en kwamen terug met 13,5 ton goud.

Het bezoek van de koningin van Seba

De roem van Salomo kwam ook de koningin van Seba ter ore en zij reisde naar Jeruzalem om hem met enkele raadsels op de proef te stellen. Zij had een groot gevolg slaven en dienaren bij zich en tevens kamelen met een grote lading specerijen, goud en edelstenen. Koning Salomo gaf feilloos antwoord op al haar vragen. Niets was onduidelijk voor hem, alles kon hij verklaren. Toen zij ontdekte hoe wijs hij was en hoe adembenemend mooi zijn paleis, hoe heerlijk het eten op zijn tafels was en hoeveel dienaren en slaven hij had en toen zij zag hoe uitstekend zij allemaal waren gekleed en wat voor brandoffers Salomo in de tempel bracht, was zij diep onder de indruk. Ten slotte riep zij uit tegen de koning: ‘Alles wat ik in mijn eigen land over uw welvaart en wijsheid heb gehoord, is waar! Ik kon het niet geloven tot ik hier kwam en alles met eigen ogen kon zien. Uw wijsheid is veel groter dan ik mij ooit had kunnen voorstellen! De helft van wat ik hier zie, is mij nog niet eens verteld. Wat een voorrecht voor deze mannen om uw dienaren te zijn, hier te mogen staan en naar u te kunnen luisteren. Geprezen zij de Here, uw God, die zoveel vertrouwen in u heeft dat Hij u als koning aan zijn volk heeft gegeven! Omdat God uw volk liefheeft, heeft Hij u als koning aangesteld om met recht en gerechtigheid te regeren.’

Zij gaf de koning een geschenk in goud met een gewicht van zesendertighonderd kilo en bovendien grote hoeveelheden specerijen van de allerbeste kwaliteit en vele juwelen. 10 De mannen van koning Churam en koning Salomo haalden naast goud ook sandelhout en edelstenen uit Ofir. 11 De koning gebruikte het sandelhout voor de trappen in de tempel en het paleis en om er harpen en citers voor het orkest van te maken. Nog nooit eerder waren zulke mooie instrumenten in het land Juda gezien. 12 Koning Salomo gaf de koningin van Seba geschenken met eenzelfde waarde als zij hem had gegeven en verder alles wat zij van hem verlangde. Daarna keerde zij met haar gevolg terug naar haar vaderland.

13,14 Salomo ontving jaarlijks een totaalgewicht van zoʼn kleine twintig ton goud van de koningen van Arabië en vele andere landen die hem belasting betaalden. Bovendien zorgde ook de export van zijn handelaren voor grote inkomsten. 15 Hij gebruikte een deel van het goud voor tweehonderd grote schilden, elk met een gewicht van 6,6 kilo. 16 Verder liet hij driehonderd kleine schilden maken, die elk zoʼn 3,3 kilo wogen. De koning gaf al deze schilden een plaats in zijn paleis, het Woud van Libanon. 17 Ook liet hij een enorme ivoren troon maken die met puur goud werd overtrokken. 18 De troon had zes gouden treden en een gouden voetenbank. De armleuningen werden geflankeerd door twee leeuwen. 19 Aan weerszijden van elke traptrede stonden ook leeuwen. Geen enkele troon ter wereld kon wedijveren met deze. 20 Alle drinkbekers van koning Salomo waren van massief goud, evenals alle gebruiksvoorwerpen in het Woud van Libanon. Zilver was in die tijd te goedkoop om voor echt mooie dingen te worden gebruikt. 21 Elke drie jaar stuurde de koning zijn schepen met bemanningen van koning Churam naar Tarsis om goud, zilver, ivoor, apen en pauwen te halen.

22 Zo werd koning Salomo rijker en wijzer dan enige andere koning ter wereld. 23 Van heinde en ver kwamen koningen hem opzoeken om te luisteren naar de wijsheid die God in zijn hart had gelegd. 24 Allemaal brachten ze geschenken mee, zilveren en gouden schalen, kleding, wapens, specerijen, paarden en muilezels. Dat ging zo jaar in jaar uit. 25 Verder had koning Salomo vierduizend stallen met paarden en strijdwagens en twaalfduizend ruiters, die in de wagensteden en in Jeruzalem waren gelegerd ter bescherming van de koning. 26 Hij regeerde over alle koningen en koninkrijken tussen de Eufraat, het land van de Filistijnen en de grens van Egypte. 27 Hij zorgde ervoor dat zilver in Jeruzalem net zo gewoon werd gevonden als de stenen op straat. En cederhout werd gebruikt alsof het gewoon vijgenbomenhout was. 28 Vanuit Egypte en andere landen werden hem paarden geleverd.

29 De rest van Salomoʼs levensloop staat beschreven in de geschiedenis van de profeet Nathan en in de profetie van de Siloniet Ahia en ook in de visioenen die de ziener Jedo kreeg over Jerobeam, de zoon van Nebat. 30 Zo regeerde koning Salomo vanuit Jeruzalem veertig jaar lang over heel Israël. 31 Toen stierf hij en werd begraven in Jeruzalem. Zijn zoon Rehabeam volgde hem op.

Jezus en Lazarus

11 Lazarus uit Bethanië, de broer van Maria en Martha, was ziek. Maria was de vrouw die kostbare parfumolie over de voeten van Jezus uitgegoten en met haar haren afgedroogd had. De twee zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Here, uw vriend Lazarus is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: ‘Hij zal niet sterven. Deze ziekte is tot eer van God. Hierdoor zal de Zoon zijn grootheid en macht bewijzen.’

Jezus hield veel van Martha, Maria en Lazarus. Toch maakte Hij geen aanstalten naar hen toe te gaan. Pas twee dagen later zei Hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, wij gaan terug naar Judea.’ De leerlingen protesteerden: ‘Kort geleden probeerden de Joden daar U te stenigen, Meester. En nu wilt U er weer naar toe?’ Jezus antwoordde: ‘Een dag heeft toch twaalf uur. Als u overdag loopt, struikelt u niet, omdat het overal licht is. 10 Maar wie ʼs nachts loopt, struikelt omdat het donker is.’ 11 Even later zei Hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga hem wakker maken.’ 12 ‘De slaap zal hem goed doen, dan wordt hij vlug beter,’ zeiden de leerlingen. 13 Zij dachten dat Jezus had gezegd dat Lazarus lag te slapen. Maar Jezus bedoelde dat hij gestorven was. 14 Daarom zei Hij ronduit: ‘Lazarus is gestorven. 15 Ik ben blij voor jullie dat Ik er niet bij was, want nu zal jullie vertrouwen in Mij sterker worden. Kom, we gaan naar hem toe.’ 16 Thomas, die ook wel Didymus werd genoemd, zei tegen de andere leerlingen: ‘Laten we meegaan om samen met Hem te sterven.’

17 Toen Jezus in Bethanië aankwam, bleek Lazarus al vier dagen daarvoor begraven te zijn. 18 Bethanië ligt op nog geen drie kilometer van Jeruzalem. 19 Er waren verscheidene Joden gekomen om Martha en Maria te troosten over het verlies van hun broer. 20 Zodra Martha hoorde dat Jezus er aankwam, ging zij Hem tegemoet. Maar Maria bleef thuis. 21 ‘Here,’ zei Martha tegen Jezus, ‘als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. 22 Maar ik ben er zeker van dat God U ook nu zal geven wat U Hem vraagt.’ 23 ‘Je broer wordt weer levend, Martha,’ zei Jezus. 24 ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde zij. ‘Hij zal weer levend worden als hij op de laatste dag uit de dood terugkomt.’ 25 ‘Ik geef de doden het leven terug,’ zei Jezus tegen haar. ‘Ik ben Zelf het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij gestorven is. 26 Wie leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven. Geloof je dat?’ 27 ‘Ja, Here,’ antwoordde zij. ‘Ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.’

28 Hierna ging zij weg om haar zuster te halen. ‘Maria,’ zei zij zacht, ‘de Meester is er en Hij wil je spreken.’ 29 Maria stond onmiddellijk op en ging naar Jezus toe.

Read full chapter