Add parallel Print Page Options

Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: ‘Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven?’ Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. Filippus zei: ‘Al kopen wij voor tweehonderd zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven.’ Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen?’ 10 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Laat alle mensen in het gras gaan zitten.’ Toen bleek dat er alleen al zoʼn vijfduizend mannen waren. 11 Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. 12 Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen.’ 13 De leerlingen hadden twaalf manden nodig om het overschot op te halen. 14 Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. ‘Ja,’ zeiden zij, ‘Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen!’ 15 Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in.

Read full chapter